De kus van de ijzeren maagd
(1980)–Jef Leunissen– Auteursrechtelijk beschermdEn andere merkwaardige, historische en scandaleuse geschiedenissen uit vroeger eeuwen
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
op kosten van het stadsbestuur de manege in de Jekerstraat in een paar weken tijd als theater worden omgebouwd. Het werd daarop in gebruik genomen door het door maarschalk Lowendal, gouverneur van de stad, meegebracht toneelgezelschap. De leden van dit gezelschap werden bij de burgers van Maastricht ingekwartierd. Nadat laatstgenoemden hiertegen hevig hadden geprotesteerd, verklaarde het stadsbestuur zich bereid de kosten van de inkwartiering aan de burgers te vergoeden. Er werden vier voorstellingen per week gegeven, die precies om half zeven begonnen. Er werd gewoonlijk een tragedie, een komedie en een ballet opgevoerd. Het is onbegrijpelijk, dat de acteurs in zo korte tijd een dergelijk groot aantal stukken behoorlijk konden instuderen, temeer daar vrijwel nooit werd gerepeteerd. Het schijnt dat er heel wat werd geimproviseerd en de toneelspelers meer aandacht aan de handeling, dan aan de tekst besteedden. Het is overigens zeer twijfelachtig of de heren officieren, waaruit het grootste gedeelte van het publiek bestond, werkelijk zo'n liefhebbers waren van de in verzen opgevoerde tragedies van onder andere Racine, Voltaire Corneille of Marmontel. Het schijnt dat gedurende de voorstellingen in de zaal lustig erop los werd gepraat en men zich er daarbij weinig om bekommerde, dat de toneelspelers hierdoor werden gehinderd. Meer aandacht genoten de opera's in éeń tot drie akten, die gewoonlijk gevolgd werden door een ballet. Hierbij toonden de officieren gewoonlijk meer interesse voor de aardige danseresjes, dan voor hun dansprestaties. De voorstellingen werden gewoonlijk bijgewoond door officieren van de in de omgeving van Maastricht gelegerde troepen, zelfs vanuit Gulpen en Vaals. Het gevolg hiervan was, dat de schouwburg soms niet bereikbaar was door de vele zich daar bevindende paarden, die met de oppassers van de officieren het einde van de voorstelling moesten afwachten. Men telde er op zekere avond meer dan 700 paarden! Ten behoeve van het hier tijdelijk gelegerde Duitse regiment de Rosen werd uit Aken een Duits toneelgezelschap geëngageerd. Daar hen voor het gebruik van de schouwburg door | |
[pagina 53]
| |
de directeur d'Orval, per keer een halve Louis d'or werd gevraagd en aan de kwartiermeester nog eens een ducaat moest worden betaald, huurden de Duitsers het aan de Markt gelegen lokaal ‘In de drie rozen’. De zolder hiervan werd als theater ingericht. De Fransen bezochten dit theater zelden, zij beweerden dat dit goed genoeg was voor de paarden! Na het vertrek van het Duitse regiment, wilde het gezelschap, dat hier veel schulden had gemaakt, de stad met de stille trom verlaten. De bagage hadden ze al vooruit gezonden. Een paar schuldeisers, die hiervan de lucht hadden gekregen, liet ze door de wacht achtervolgen. Zij kregen de vluchtelingen bij St. Pieter te pakken en brachten ze naar Maastricht terug. De directeur werd in het oud-stadhuis opgesloten, totdat de schulden zouden zijn betaald. In de schouwburg hadden de voorstellingen niet altijd een rustig verloop. Op een avond in september 1748 ontstond in de zaal een hevig tumult. Enige officieren hadden in de zaal een aantal vogels losgelaten. Aan de pootjes hadden ze strookjes papier gebonden, waarop scheldwoorden aan het adres van de commandant chevallier d'Hallot geschreven stonden. Men las hierop Verd... Hallot, Dood aan Hallot, Hallot aan de galg, enz. De commandant, die zelf aanwezig was liet de wacht komen, maar zij slaagden er niet in de orde te herstellen. De acteurs moesten de opvoering van De Vrek van Molière in de vierde akte staken. De oorzaak van de herrie was, dat Hallot gedurende de afwezigheid van maarschalk Lowendal de dienst zeer had verzwaard. Ondanks een door de commandant ingesteld onderzoek werden de belhamels niet ontdekt. Een ander incident deed zich voor toen de Maastrichtse schepen Nobelen op zekere avond door zijn bediende een stoel had laten plaatsen in het parterre van de schouwburg. Buiten een tweetal houten banken waren er in het ruime parterre uitsluitend staanplaatsen. Toen de schepen zijn stoel een ogenblik verliet, maakte een kapitein zich daarvan meester. De schepen maakte de kapitein, behorende tot het regiment van prins Camille, er beleefd op attent, dat de stoel hem behoorde. De kapitein, die | |
[pagina 54]
| |
juist met zijn maitresse in gesprek was, begon op heftige toon tegen de schepen uit te varen. Het kwam tot een woordenwisseling, die zo hoog liep, dat beide heren buiten de strijd met de degen wilden gaan uitvechten. Dit werd echter verhinderd door enige officieren, die vonden dat de kapitein buiten zijn boekje was gegaan. Intussen hadden de acteurs de voorstelling vanwege het lawaai in de zaal moeten onderbreken. Schepen Nobelen beklaagde zich over het voorgevallene bij de commandant, die de kapitein onmiddellijk liet arresteren. De commandant verordonneerde dat in het vervolg bij iedere voorstelling een hogere officier aanwezig moest zijn. Maastricht kende in de 17e en 18e eeuw gedurende de Franse bezettingen een bloeiend theaterleven. Er had hier geen feestelijke gebeurtenis plaats, die niet met een voorstelling in de schouwburg werd besloten. Vorstelijke en andere belangrijke bezoekers van onze stad werden als regel door het stadsbestuur op een opvoering in de voor die gelegenheid feestelijk versierde theaterzaal onthaald. Alleen Lodewijk XIV had bij zijn bezoek aan Maastricht op 14 januari 1675, hiervoor geen belangstelling getoond. De Franse oficieren waren blijkbaar verwoede theaterliefhebbers. Zij kwamen door weer en wind van hun vaak ver van de stad gelegen legerplaatsen te paard naar Maastricht gereden, om hier een voorstelling bij te wonen. Vele hunner brachten daarna de nacht door in een Maastrichts hotel. Dit kwam het hotelwezen zeer ten goede, zodat de stad hierdoor tenminste een gedeelte van de hoge kosten van de haar opgelegde inrichting van de stadsschouwburg terug kon verdienen. Tussen de officieren en de artiesten bestond een goede verstandhouding. Bij afwezigheid van een of meer comediespelers traden de officieren zelfs als plaatsvervangers op. Zij speelden ook wel in het theaterorkest mee. Een Parijse toneelspeler, die hier op 23 september 1748 de rol van Brutus in de gelijknamige tragedie van Voltaire vertolkte had enige officieren door zijn spel zo begeesterd, dat zij hem na afloop van de voorstelling in hotel ‘De Windmolen’ aan de Grote Staat een schitterend diner aanboden. De Maastrichtse bur- | |
[pagina 55]
| |
gerij moest over het algemeen van het in hun ogen losbandige theatervolkje niet veel hebben. De chronique scandaleuse verhaalde van liefdesverhoudingen tussen officieren en danseresjes, van ruzies onder de artiesten, die zelfs eens de oorzaak van een duel met dodelijk afloop werden. Dit was het geval toen in september 1774 de Maitre de Musique Fages de acteur Du Buisson in een duel dodelijk verwondde. Een ander maal werd de acteur Vincent, omdat hij tijdens een voorstelling zijn degen tegen de directeur had getrokken, door de politie in de St. Pieterspoort opgesloten. Enige dagen daarna werd hij op vrije voeten gesteld op voorwaarde ‘dat hij in de eerstvolgende voorstelling vanaf het toneel zijn verontschuldiging voor het gebeurde aan het publiek zou aanbieden.’ Hij deed dit met een geestige toespraak. Ook waren er meermalen hooglopende ruzies tussen de actrices. Hierbij moest wel eens een dezer dames een paar dagen ter kalmering worden opgesloten in het Oud-Stadhuis. Jaloezie was meestal de oorzaak van de onenigheden. Over de jaloersheid van een dezer dames handelt de navolgende geschiedenis: Gedurende een diner bij een van haar vriendinnen vond de actrice madame R..., dat haar echtgenoot te veel aandacht besteedde aan zijn jonge tafeldame met wie hij zich kostelijk scheen te amuseren. Toen zij zag dat hij haar even omhelsde, sprong zij van tafel op. Zij verliet tot grote hilariteit van de andere gasten, die haar jaloerse aard maar al te goed kenden, zonder een woord te zeggen het vertrek. Haar man, die vreesde dat zij zich in haar opgewondenheid iets zou aandoen, liep haar achterna. De waardin van het hotel aan de Bruselsestraat, waar het echtpaar logeerde zei hem dat zijn vrouw zojuist naar de zolder was gegaan. Hij rende met grote sprongen de trap op. Zijn vrees was bewaarheid, hij vond op de zolder zijn vrouw hangend aan een, aan een balk bevestigd touw. Terwijl hij luidkeels om hulp riep sneed hij het touw snel door. De op zijn geschreeuw toegelopen hotelbewoners zagen dat zijn vrouw nog in leven was. Na een flinke aderlating, een toen schijnbaar universeel heilmiddel, kwam zij al gauw weer tot haar positieven. Zij be- | |
[pagina 56]
| |
gon onmiddellijk tegen haar man uit te varen. Met veel moeite wist hij haar te overtuigen, dat wat zij aan tafel had gezien slechts een scherts was geweest, waarmede de andere gasten zich hadden geamuseerd. Nadat hij zijn vrouw eindelijk had weten te kalmeren, gingen zij naar bed. De volgende avond speelde de actrice de rol van het kamermeisje in een stuk van Molière. Een paar dagen later had voor de ingang van de schouwburg een incident van geheel andere aard plaats. Vóór de schouwburg stond een soldaat op wacht van het regiment Normandie. Hij was van joodse afkomst, maar was de maand daarvoor, op zijn verzoek in de St. Servaaskerk gedoopt. Zijn kolonel graaf de Périgord trad daarbij als peter en een Franse dame als meter op. Een voorbij komende vroegere geloofsgenoot zag de bekeerling daar op wacht staan. Hij begon hem luidkeels zijn geloofsafval te verwijten. Hij werd daarbij zo handtastelijk, dat de soldaat hem met zijn geweer van zich af moest duwen. Op het rumoer, dat tot in de parterre van de schouwburg hoorbaar was, kwamen enige officieren naar buiten gelopen. Toen zij vernamen wat daar aan de hand was gaven zij de agressieve Israëliet zo'n aframmeling, dat deze er voor goed van overtuigd was, dat Maastricht voor hem beslist niet ‘het beloofde land’ was! Wij willen nog iets vermelden over de voorzorgen tegen brand in de toenmalige schouwburg. Na de noodlottige brand van 1772 in de Amsterdamse schouwburg, gelastte het Maastrichtse stadsbestuur de plaatsing van een stadspomp bij het theater. Bij iedere voorstelling moesten twee pompiers aanwezig zijn. Bovendien werden de kaarsenkronen die in de entr'actes werden neergelaten, verwijderd. Dank zij de getroffen voorzorgen konden een paar brandjes in de kiem worden gesmoord. Tenslotte nog iets over toneelvoorstellingen in een andere dan de Franse taal. In 1703 werden ten behoeve van het bij Maastricht gelegerde Engelse legerkorps in een schuur te Wolder door Engelse acteurs stukken in de Engelse taal opgevoerd, o.a. The Merchant of Venice. De voorstellingen werden een paar malen | |
[pagina 57]
| |
door de hertog van Marlborough bijgewoond. Ook Maastrichtenaren bezochten deze voorstellingen. Een Duits toneelgezelschap, dat hier met Pasen in 1739 voor de hier gelegerde Duitse compagnieën wilde optreden moest, daar het niet in de toen als schouwburg ingerichte voormalige kaatsbaan mocht optreden, zijn voorstellingen in een schuur te Wyck geven. Een Vlaams toneelgezelschap werd in 1740 door de commandant van de stad graaf d'Aylva de toegang tot de stad geweigerd. Zij gaven daarom hun voorstellngen in een buiten de O.L. Vrouwepoort gelegen schuur. De voorstellingen begonnen om twee uur, zodat de Maastrichtse burgers die deze ondanks de toen heersende felle koude wilden gaan bijwonen, vóór het sluiten der stadspoorten in de stad terug konden zijn. |
|