Mengelpoezy. Deel 2(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Ter bruilofte van den heere Jacob van Vollenhoven, en jongkvrouwe Engeltje Palm. Bruigom, zie den dag verscheenen; Dag, meer waard voor uw gezicht Als uw eerste leevenslicht; Dag, waar op gy zult verëenen Met een Engel van een maagd, Die de deugd in 't aanschyn draagt. Dag, die u doet triomfeeren; Dag, die, lang van u verwacht, Zal, voor noch veel schooner nacht, Naar uw wenschen en begeeren, Om uw min ten dienst te staan, Nu veel vroeger onder gaan. Zie, Apol daalt ondertusschen: Hy verlangt zo wel, als gy, Naar de minnelekkerny, Om in Thetis schoot te blusschen 't Minnevuur, hem ingeplant, Nu op 't hevigst van zyn brand. [pagina 215] [p. 215] Gy, gy moogt nu, zonder schroomen, Uwen Bruiloftsnacht verheugd, Als den Voorboô van uw vreugd, Juichende verwellekoomen; En, schoon donker van gelaat, Zy hy u een Dageraad. Ga dan uwe Bruiloft vieren Op het kuische Bruiloftsbed, In uw wellust onverlet: Venus hoeft het niet te sieren: HIer 's een Engel, die het zal Glans byzetten overal. Laat de Maagderei vry roozen, Mirth en lauw'ren, hand aan hand, Strooijen om uw Ledekant, Daar ze elkanderen verpoozen, In de Beurtzang, bly van galm: 't Is op 't schoonst versierd met Palm. Palm zal nu uw hart vermaaken, Meerder als de daauw het kruid. Koele Palm is zelfs de Bruid, En door uwe vlam aan 't blaaken. Ga, en kus uw hart gezond Aan uw Palms verliefden mond. Verëend den Vden van Zomermaand, MDCCI. Vorige Volgende