Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 357] [p. 357] Aan mejuffrouwe Anna . . . met myn tooneelpoëzy. Ontfang, ô Anna! van myn hand, Terwyl uw levenszon ontlooken, Pas in haar uchtend doorgebrooken, Gelykt een schone roozeplant, Zo frisch met geuren overlaaden, Als schoon en groot van hoop; deez' bladen. Gelukt het myne Poëzy Het vier, u van Natuur geschonken, ('t Welk reeds in yver schynt te ontvonken, De Dichtkunst houdende in waardy,) Uw lust noch meerder aan te spooren, Zo zal men haast uw maatklank hooren: Zo word uw geest, eerlang vermaard, Niet van uw schrand'ren Sta ontäard. Vorige Volgende