Verzameld werk (2 delen)
(1951-1952)–J.H. Leopold– Auteursrecht onbekend
[pagina 456]
| |
[pagina 457]
| |
De onderneming van den Heer W. Meyer, den volijverigen Spinoza-vereerder en vertaler, om de nog voorhanden handschriften van Spinoza te reproduceeren en uit te geven, is tot stand mogen komen en zoo liggen dan voor ons, tusschen fraai geschept papier ingelegd, een aantal facsimile's, die in hun soort wel volmaakt mogen heeten, en verder een transcriptio en een vertaling in het Hollandsch, Duitsch en Engelsch, mitsgaders een bundel Erläuterungen veelal van biografischen aard, het alles bijeengehouden in een geheel lederen portefeuille, prijkende met het zegel van den wijsgeer. De verwachting, dat bij gelegenheid van deze kostbare uitgave en door hare ruchtbaarheid misschien hier of daar een nog onbekend handschrift mocht worden gevonden en zoo ons bezit vermeerderd, is, helaas, vooralsnog niet verwezenlijkt; integendeel het schijnt, dat van de handschriften, nog in de laatste Haagsche uitgave vermeld, middelerwijl twee (epp. 12 en 69) verdwenen zijn, en dat er dus eerder van een vermindering moet gesproken worden. Zoo vindt men dan hier slechts 11 brieven vereenigd, voorts een facsimile van de lithografie van brief 69, destijds door Prof. Tydeman uitgegeven, en eindelijk een eigenhandige dedicatie op het titelblad van een exemplaar van den Tractatus Theologico-Politicus. Van deze twaalf brieven zijn er negen de oorspronkelijke afgezonden brieven zelf; drie, te weten de Nos. 2, 6 en 8, de concepten of copieën, waarschijnlijk beiden, want Spinoza zal meestentijds zijn concept als copie voor zich bewaard hebben. Hoofdresultaat nu van een kennismaking met de origineelen is wel, dat nog eens weer overtuigend uitkomt, hoeveel ook nog in de laatste Haagsche uitgave de tekst van Spinoza aan volkomen betrouwbaarheid te wenschen overlaat. Was het al vroeger gebleken, dat van dat deel der Opera Posthuma, waarvan elk handschrift ontbreekt, naast de Editio Princeps eene zorgvul- | |
[pagina 458]
| |
dige en doorloopende vergelijking der Versio Belgica de juiste lezing had kunnen geven op een aantal plaatsen, die tot dusver uit gissing hadden moeten hersteld worden, en op andere, waarop de aandacht nog niet gevallen was, een verrassend beteren tekst aan de hand kon doen, uit de brieven blijkt, nu eigen contrôle mogelijk is, hoe ook in deze niet weinig kan worden aangevuld en herzien. Het kan de bedoeling niet zijn hier een volledige collatie te laten volgen; een kort overzicht moge volstaan. In den langen brief over het Nitrum (ep. 6) zijn in den tekst of in de varia lectio der Hagana ruim veertig grootere of kleinere verzuimen op te merken en verder een tiental foutieve lezingen, waaronder zinstorende als sit voor fit, salis voor solis, moretur voor movetur. In den tweeden brief (ep. 9), afgedrukt ex autographo, worden nog negen onnauwkeurigheden aangetroffen, hoofdzakelijk uitlatingen, terwijl het tevens bevreemdt, dat de afwijkingen van den tekst der Ed. Pr., ongeveer tien in aantal, niet gelijk elders vermeld worden behalve éénmaal; zelfs van de doorloopende persoonsverandering van meervoud in enkelvoud wordt niet gerept, totdat men op het alleronverwachtst in de Hagana aan het slot stuit op een tibi tradidi. De derde brief (ep. 15), reeds door Pollock uitgegeven, bergt nog de leesfouten altero voor alteri en nuda voor nude in het handschrift, wat tevens een betere Latiniteit geeft. Bij den vierden brief (ep. 23), ook deze uitgegeven ‘ex autographo’, is het opschrift weggevallen. De vijfde en zesde brief zijn in 't Hollandsch geschreven en mogen hier buiten beschouwing blijven. De zevende (ep. 32) aan Oldenburg wijst een twaalftal verzuimen en fouten aan, waaronder quin voor quia; aan het slot is consiliis gedrukt zonder op te geven, dat het handschrift conciliis spelt, welke spelling wederom kan dienen ter opheldering der voorafgaande uitdrukking ‘male conciliatus’. De achtste brief (ep.43) biedt, naast een tiental on- | |
[pagina 459]
| |
nauwkeurigheden, fouten in den tekst aan als qui voor qua, astuto voor astutus (gelijk ook de Vs. B. leest) en possum voor possem. De negende brief (ep. 46), de bekende aan Leibnitz, ‘primum a Murrio, deinde emendatius a Gerhardtio editum’ heeft niettemin nog een onjuiste inscriptie, verder habeo voor ago en manus meas in verkeerde volgorde, en eindelijk staat in het handschrift parallelli, een schrijfwijze, die verdiende genoteerd te worden, omdat zij leerzaam is voor de kennis van Spinoza van het Grieksch. De tiende brief (ep. 49) aan Graevius, uit vier regels bestaande, leest, in afwijking van de Hagana, primus en Uytreght. De elfde (ep. 72) heeft behalve de reeds vroeger door Meyer aangewezen uitlatingen quam officiosissime en paratissimum en behalve een tiental andere verzuimen voor de lezing der Hag. ideae cujuscumque essentiae Deum... pro causa habet, waar niet uit te komen was, de goede lezing essentia. De twaalfde en laatste brief (ep. 69) was indertijd al door Prof. Tydeman en blijkbaar correct uitgegeven; in de Hagana bemerkt men plotseling, dat, om niet te bevroeden reden, het geheele adres is weggelaten. Zoo wordt een collatie ongemerkt een lang zondenregister, dat evenwel vermoedelijk slechts ten deele den uitgevers der Haagsche editie ten laste valt. Vermoedelijk zijn zij slecht gediend door degenen, die voor hen de origineelen raadpleegden en die zij ten onrechte niet genoemd hebben, waardoor zij zelve de verantwoordelijkheid op zich namen. Hoe dit zij, uit het bovenstaande overzicht, hoe afgekort ook, zal voldoende gebleken zijn, dat wij nog ver af zijn van een definitieven tekst, of ook maar van een volledig gebruik van alle hulpmiddelen om daartoe te geraken, en dat men derhalve staat voor het feit, dat de tekst der werken van dezen grootschen en diep ingrijpenden schrijver, wiens kennismaking nog steeds van beslissenden invloed op het leven van zijn lezer vermag te worden, niet kan beantwoorden aan de eischen van zorgvuldigheid en betrouw- | |
[pagina 460]
| |
baarheid, waaraan een uitgave van den minsten Latijnschen auteur der zgn. klassieken heden ten dage behoort en pleegt te voldoen. Voor het overige is de kennismaking met de origineelen ook nog in andere opzichten niet zonder belang. Men leert er kleine eigenaardigheden van spelling en interpunctie van Spinoza uit kennen: foeliciter voor feliciter; inaeptus voor ineptus, praecor voor precor, waardoor het duidelijk wordt, hoe elders quaeror en queror konden worden verwisseld; over parallelli en Spinoza's kennis van het Grieksch werd reeds gesproken, waaraan nog kan worden toegevoegd, dat hij cristalli en Phisica schrijft en omgekeerd perypheria en Chymaera; eindelijk merkt men op de groote onzekerheid in de verdubbeling der medeklinkers, die bijna in iederen brief en bij consonanten van elke soort voorkomt en die aan de Spaansche af komst van den schrijver pleegt te worden toegeschreven. En verder is het merkwaardig zijn doorhalingen en verbeteringen na te gaan, somtijds blijkbaar reeds onder het schrijven zelf aangebracht, omdat er uit blijkt, dat de schrijver voortdurend er zich op toelegt zijne bedoeling steeds duidelijker en zijn woorden steeds minder aan misvatting blootgesteld te maken, en tevens, dat hij tegelijkertijd ook nog bedacht is op welgevalligheid van uitdrukking, ja, dat hij herhaaldelijk alleen de volgorde der woorden verandert met geen andere kennelijke bedoeling dan om een beter zinsrhythmus te verkrijgen en zoo de meening rechtvaardigt, dat hij, waar zulks pas gaf, volstrekt niet ongevoelig was voor de sierlijkheid van val en afgerondheid van dictie, in een Latijnsche periode te bereiken. Tenslotte doet zich natuurlijk de vraag voor, ook door den Heer Meyer geopperd, welke redactie van die brieven, waarvan wij het oorspronkelijke afgezonden exemplaar of het concept, en tevens den uitgegeven tekst der Editio Princeps bezitten, in | |
[pagina 461]
| |
het vervolg de voorkeur zal verdienen. Voor zoo verre het niet wenschelijk zal zijn beide geheel of gedeeltelijk afzonderlijk weer te geven, meen ik - al kan dit hier niet in bijzonderheden worden aangetoond - dat de tekst der Ed. Princ. als grondslag behoort te worden aangenomen. En zulks om innerlijke verdiensten. Immers nagenoeg overal, waar hij in de bedoelde brieven afwijkingen vertoont, zijn dit in den regel verbeteringen. En dikwijls verbeteringen, in aard gelijk aan die, welke wij van Spinoza's eigen hand in de concepten aantreffen, woordomzettingen of veranderingen, waardoor deels de zin korter en duidelijker en de stijl strakker en krachtiger, deels de dictie juister of regelmatiger wordt.Ga naar eind1 Of eindelijk zijn het die vele kleinere en niet ingrijpende wijzigingen, coniunctivi, coniuncties en andere partikels betreffende, waarvan men weliswaar een enkele maal vermoeden kan, dat zij van de uitgevers der Op. Posth. afkomstig zijn, maar waarin de grens niet te trekken valt, en die van zoo weinig belang plegen te zijn, dat men allerminst daarom een betere redactie zou mogen laten vallen. Het spreektvan zelf, dat op deenkele corrupte plaatsen, waar de uitgevers der Ed. Princ. Spinoza's manuscript verkeerd gelezen of klaarblijkelijk niet begrepen hebben, zooals ep. 6. concipiatur voor conspiciatur en ep. 46. lentes circulares conversas voor lentes oculares convexas, en zoo op eenige andere, de juiste lezing uit het handschrift dankbaar kan aanvaard worden. |
|