Verzameld werk (2 delen)
(1951-1952)–J.H. Leopold– Auteursrecht onbekend
[pagina 108]
| |
[pagina 109]
| |
1Hoe druk, hoe druk loopt door mijn hoofd
al dagelijksch gebeuren!
Het heeft mijn arm en afgesloofd
besef gegrepen en geroofd
en is het weg gaan beuren.
En ik heb zelf mijn wil gericht
op dit fel aandacht schenken;
want dat, wat binnen in mij ligt,
dit wreed en deerelijk gezicht,
ik mag er niet aan denken.
Waar al wat eens had toebehoord,
vernield is en geschonden,
waar zooveel edel jongs vermoord,
het leven zelf werd weggesmoord
tot nimmermeer gezonden,
daar is zoo diepe ellendigheid,
een leegte zoo volslagen,
dat nauwelijks een snikken schreit
verloren door de eenzaamheid
en de verlaten dagen.
| |
[pagina 110]
| |
2O pijn om van
ineen te zinken
en kalm lafhartig
zielsverminken,
dat is zoo grievend
diep gedrongen,
dat er mijn hart
werd afgewrongen,
dat kon zoo komen
tot op het leven,
dat ik op stond
moest gaan begeven,
dat ik verlamd
en machteloos
alleen kan ademen
en altoos
wachten, verwachten
wat nu nog mag
volgen als
genadeslag;
terwijl in zwakke
en wee verdriet
mijn zielsbetrouwen
van mij vliet
| |
[pagina 111]
| |
en al mijn denken
stokt en stil
en moe gaat worden
en zonder wil
en maar tot eenen
stand bereid,
tot staren op de
wanhopigheid.
En dan weer komt het
in mij op,
dat ik ternauwernood
het verkrop;
dan rijst het walgen
mij naar den mond,
de afschuw op mijn
lippen stond
en wilde drift
tesamen schiet,
die al het andere
van zich stiet.
Dan schudt mijn trots
het van zich af,
al dit bedekte,
dat valsch en laf
| |
[pagina 112]
| |
ging triomfeeren
om klein geluk,
winst van een nietig
oogenblik.
En voelt zich vrij
en zuiver bloot
en onbelemmerd
en enkel groot
omhoog gerezen
en opgericht,
den ganschen jammer
in het gezicht!
O wisseling
en wederkeer
van luidkeels opgaan
en zinken weer;
golving, die on -
verbroken deinde,
waarvan het nauw
geboren einde
een volgende aanvang
had gevonden
en tot geen stilstand
komen konde.
| |
[pagina 113]
| |
O woedende onrust,
die mij schudt,
mij die ook zelf
al uitgeput,
die van geen aflaat
weten mocht,
ook den bezwekene
nog bezocht,
die weggehouden
werd met zorgen,
maar dubbel foltert
in het verborgen;
geheime ziels -
beschadiging,
die elk vertroosten
onderving,
die ieder hopen
heeft bedrogen
en al mijn kracht
heeft weggezogen
en door wil duren
en niet genezen;
o God, wat mag
het einde wezen?
| |
[pagina 114]
| |
3In claghen, claghen
Vergaen de daghen
Van nu en gister en altijt;
Ic can de ueren
Niet verdueren
So swaer en hulpeloos beschreit.
Den naght verwaghten
Moet ic met smaghten
En hij en brenght niet wat ic soght,
En met besorghen
Comt de morghen;
Dattic hem tegen houden moght
|
|