Verzameld werk (2 delen)
(1951-1952)–J.H. Leopold– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
[Zij, wier vriendlijke lievernij]ZIJ, wier vriendlijke lievernij
zoo van voorhoofd als van wangen
afvloeide tot een sluierzij
voor den weifelenden mond gehangen,
wier ook woorden en gebaren
tastend zich naar buiten strekten
uit schemeringen, vreezende schare
van blinden nog en ongewekten;
lijf en leven begeerelingen
in wetens eerste begin geband,
wankelend, wandelend, vreemdelingen
door nevels in een kinderland...
En nu een zulke in goudbrokaat
op eenen troon in grooten staat
lijdzaam gezeten in den lichten morgen;
en om haar stille menschen staan,
met zachte oogen gadeslaan:
in haar armen is geborgen
een kindje. O, hoe veilig dezen
en lief als vrienden in hun samenwezen
besloten op deze weidegrond,
wijl allerwegen terzelfder stond
men ziet menschen te paard te voet
opgaande naar torensteden
of blauw gebergte tegemoet
in de nu gegeven lentevrede.
|
|