Verzameld werk (2 delen)
(1951-1952)–J.H. Leopold– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
[In droomomhelzingen]IN droomomhelzingen
gezocht, verloren,
uit slaapverbeeldingen
geheim geboren
een weeke, langzame
vrouw van vreezen,
van werend toch mec -
warig wezen.
Gesloten is het
hoofd in zwijgen,
de handen moedeloos
lijflangs zijgen;
zoo nog bekoord door
een smartelijk wanen
de vreemd gekomene,
de onverstane.
| |
[pagina 42]
| |
[Wiegelend hoofd, zoet vrouwenhoofd]WIEGELEND hoofd, zoet vrouwenhoofd,
een zuivere vrucht, een reinblank ooft,
zoo zal het liggen in de schalen
van mijne handen, de goudovalen,
dat mijne mond het proeven moge
het rustgezicht, rijp overtogen,
met de lippen, die zwellend openbreken,
de volzoete en met de neergestreken
koele oogleden en de teere âren
in de slapen, de holle als rozeblaren.
| |
[pagina 43]
| |
[Uw handen zij verwijlen mogen]UW handen zij ver -
wijlen mogen
over mijn hoofd in
mededogen.
Dat de gezegenden
in hun grootmoed
vrede verleenen
en rust en ootmoed.
Van de erbarmenden
onbenomen
geduld en vreezen
op mij kome.
Den neergezwekene
zwak ten doode
mij is uw goedheid
zeer van noode.
| |
[pagina 44]
| |
[In teere schaduw zilverblauw]IN teere schaduw zilverblauw
sloegen witte wieken en een gerucht
voer om; er werd een groote zucht
gewekt, een wenschen, dat ver weg wou.
Gij en ik, o wij gaan wel trouw
samen, wij vliegen uit in ééne vlucht
en laat het zijn naar het ver gehucht
van mijne ziel en gaan wij gauw.
Dat ligt in de bergen, men vindt het nauw,
wijkende in de lentelucht,
schuchter de huizen, zonder gerucht
in teere schaduw zilverblauw.
| |
[pagina 45]
| |
[Hoe duizendvoudig lief en zacht]HOE duizendvoudig lief en zacht
in zorg en eerbied zou ik wezen
en zeer omzichtig. Wist gij deze
vriendelijkheid u toegedacht!
Gedenk, wat wij misdeden, niet;
niet toen, maar nu was onze tijd,
wel was voor ons nog weggeleid
een hopen na een lang verdriet.
Een hopen als wij lief en zacht
zijn zullen en gerust voortaan
en mijne stem zal om u gaan:
‘zie mij, hoe ik u heb verwacht.’
| |
[pagina 46]
| |
[Een stille dag is om mij heen]EEN stille dag is om mij heen
en in mij is het leven flauw,
ik voel de angst des wezens nauw
en ben in mijne vrede alleen.
Is er in mij de aandacht niet
van verzen en hun stil verricht
inschikken tot dit klein gedicht
van iets geluk en licht verdriet?
dat gij nog eens mij waart nabij
en ik u koel en zuiver vond
en wel in droefenis verstond
het verre tusschen u en mij.
|
|