De plaats waar zij zich schuilhielden was twee en een half uur verwijderd van hun woonplaats. Behalve hun lijfsklederen, de gali en de kruik met water namen ze niets mee. Niets kon ze het lopen moeilijk maken. ‘Bij dag kunnen we de schuilplaats bereiken. Daar zal Arwakoeja ons niet vinden.’ zei Julimarin met bevende stem. Ze togen op weg. Julimarin droeg Sali en Tete de gali en de kruik met water. Ze bereikten het gat zonder problemen. Julimarin zei: ‘Ma, dit is het gat waarover ik het had. Er is geen betere schuilplaats. Laten wij er vlug instappen voordat Arwakoeja ons ontdekt.’ Het gat was pikdonker. Zij dachten dat zij alleen in het gat waren. De kleine Sibero zat er ook in. Het was nog vroeg in de namiddag. De kleine Sibero kon op de gezichten aflezen dat zij bang waren. Hij had het vermoeden dat zij zich voor iets schuilhielden. Hij wilde weten wie hen achtervolgde. De achtervolger zou hij helpen tegen deze indringers. Zij waren zonder zijn toestemming zijn huis binnengetreden. Hij zou ervoor zorgen dat de achtervolger hen te pakken kreeg. Hij was zeer nieuwsgierig.
Al gauw zou zij te weten komen voor wie zij zich schuilhielden.
Arwakoeja was uitgeslapen. Hij merkte dat hij alleen in het kamp was achtergebleven. Hij liep naar de rivier en riep zijn keel droog maar kreeg geen antwoord. Arwakoeja begreep dat de mensen ontdekt hadden wie hij was. Hij werd erg boos omdat hij gedacht had meer eten te vinden. Hij nam zich voor het pad dat voor hem lag te volgen. Het pad leidde langs de schuilplaats waar het gezelschap zich bevond. Nauwelijks hadden zij plaats genomen op een wortel toen zij het gebrul van Arwakoeja hoorden. De kleine Sibero had het ook gehoord. Nu wist zij voor wie zij op de vlucht waren en zich in zijn huis schuilhielden. Hij begon onophoudelijk te schreeuwen: ‘Itji loko, itji loko, itji loko - zij zijn misschien hier, zij zijn misschien hier, zij zijn misschien hier.’ Arwakoeja verstond wat de kleine Sibero zei en twijfelde. Waren de mensen in het gat, wat moest hij doen. Hij ijsbeerde voor het gat. Hij wist geen raad en liep toen een heel eind van het gat weg. Kort daarop kwam hij op zijn schreden terug. Tenslotte nam hij zich voor nog verderop te gaan.
Hij keerde terug en kwam op een geniaal idee.. Arwakoeja begon heel wat grappige dingen te zeggen. Toen hij merkte dat niemand op zijn grappen reageerde gebruikte hij ongepaste taal: ‘Anan kai, loko si loko, lina loka waar is hij, hij is in het oog, hij is in de anus.’
De kleine Sibero klikte: ‘Itji loko, Itji loko, itji loko.’ Zij moest zeggen:‘Tja loko, tja loko, tja loko is Ze zijn hier, ze zijn hier, ze zijn hier.’
Arwakoeja zou dan zeker weten dat zij in het gat zaten. Zijn prooien bevonden zich in het gat. Wanneer Arwakoeja voor het gat stond, hielden Tete en