in, voorz. – Tegen in de zee, in de wind. |
inhalen, b.w. – 1°. Naar zich toe Halen. Haal de zeilen In, (vouw ze op.) Zie halen. |
2°. Op zijde komen. Het kostte ons geen moeite, dat schip In te halen. |
inham, z.n.m. of kreek. – Binnenwaartsche wending van de zee in de kust. |
inhout, z.n.o. – Algemeene benaming, waaronder begrepen worden alle staande Houten, die tot den bodem en de wanden, en alle liggende Houten, die tot den bodem van een schip behooren en geen deel uitmaken van het lange scheepsraamvormige samenstel. |
Spreekwijze. Sterk van inhout zijn, (gezond zijn, krachtig zijn.) |
inkeeping, z.n.v. – Insnijding, in een steen of hout gemaakt, ’t zij om een ander stuk er in te doen vatten, ’t zij uit anderen hoofde. |
inklaren, b.w. – Op de uiterste wacht de verklaring des gezachvoerders van een binnenkomend schip aannemen, omtrent de goederen, welke hy aan boord heeft. |
inkrimpen, o.w. – Dichter samendringen. De wind Krimpt In, (de wind gaat tegen den loop der zon, b. v. van ’t Westen naar het Zuiden). |
Spreekwijze: zich inkrimpen (zijn leeftrant verminderen). |
inbinden, b.w. – Naauwer binden, en alzoo verminderen. Het zeil en reef inbinden. Zie innemen, |
Hij wist geen wind In zeil te binden.
Bilderdijk, Zeevaart.
|
Spreekwijze: Hij moet een reef inbinden (hy moet zijn staat wat verminderen: – ook wel: hy moet zoo veel praats niet hebben). |
inbreken, o.w. – 1°. Geweldig instorten, b. v. van de zee in het schip. |
2°. Bochten, rondte in een touw maken. |
indompelen, b.w. – In ’t water zakken, diep liggen. Dat schip is N. voet In het water Gedompeld. (Het gaat N. voet diep). Het is van voren te veel Ingedompeld, ligt in den neus. |
inkeepen, b.w. – Door middel van een keep een stuk hout of steen in een ander doen vatten. |
inladen, b.w. – Bevrachten. Ik heb 100 balen rijst Ingeladen. |
inlader, z.n.m. – Zie bevrachter. |
inlaaten, b.w. – ’t Zelfde als inkeepen. Zie ald. |
inlating, z.n.v. – ’t Zelfde als inkeeping. Zie ald. |
inloodsen, b.w. – Zie binnenloodsen. |
inloopen. b.w. – Binnenloopen, b. v. een haven. Het water begint In te Loopen, (de vloed komt door). |
innemen, b.w. – 1°. Aan boord nemen. Hij heeft tabak ingenomen. 2°. Inbinden. Een rif innemen. |