Zeemansliedtjens
(1852)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
[pagina 80]
| |
Zoo denkt Sander, die den steven
Onbezorgd naar Truitjen wendt;
Maar 't bescheid hem daar gegeven,
Klinkt: ‘ik heb je nooit gekend!’
Keetjen, Pleuntjen, wie te voren
Tot zijn ontfangst waar' gereed,
Geene, die thands iets wil hooren
Van matroos, die schipbreuk leed.
Klaar, zoo teêr in vroeger dagen,
Drijft den spot nu met zijn klacht:
En van Mina krijgt hy slagen,
Daar hy kusjens had verwacht.
‘Foei!’ zoo roept hy: ‘God zal 't loonen.
't Zeegeweld was minder wreed:
't Bleef voor 't minst nog deernis toonen
Aan matroos, die schipbreuk leed.
‘Maar de smaad, dien ik moet lijden,
Is hy geen gerechte straf?
| |
[pagina 81]
| |
‘Om die schepsels, die my vrijdden,
Dwaalde ik van mijn Netjen af.
Zoû ik tot haar durven keeren,
Wie 'k zoo groot een onrecht deed?
Zoû zy nog tot man begeeren
Zoo'n matroos, die schipbreuk leed?
‘Maar, wat deur gaat ginter open?
Zie, is 't Fiks niet, die zoo blij,
Kwispelstaartend aan komt loopen?
Zijn meestres is wis naby.
Zie, hoe kruipt hy aan mijn voeten:
De eerste, die my welkom heet
En de kwelling komt verzoeten
Van matroos, die schipbreuk leed.’
- ‘Ik was 't,’ - klinkt een stem hem tegen,
‘Ik was 't, die hem tot u zond.
'k Zag u dwalen langs de wegen;
'k Dankte God, daar 'k u hervond.
| |
[pagina 82]
| |
Kom, 't is tijd, dat ge al uw smarte
Aan uw Netjens zij vergeet.
Onveranderd klopt haar 't harte
Voor matroos, die schipbreuk leed.’
- ‘Dat de Hemel u beloone,’
Sprak hy: ‘vrees niet, beste Net!
Schoon 'k my nu berooid vertoone,
'k Heb mijn buit nochtands gered.
Zie! in vreugd verkeert de rouwe
En men prijst eens wijd en breed,
Netjens ongelijkb're trouwe
Aan matroos, die schipbreuk leed.’
|
|