Zeemansliedtjens(1852)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Eerlijke Rob. Ik word Eerlijke Rob - 'k weet niet waarom - genaamd; Want, zie je, ik volbreng slechts mijn plicht: En 'k geloof, dat het elk, die wat heeft, ook betaamt, Dat hy 't pak van een ander verlicht. Waar het goed voor zoû dienen, is meer dan ik weet, Want ik ben in het minst niet geleerd; Doch, zoo 'k meen, moet het strekken tot troost in het leed, Tot hulp van wie 't noodige ontbeert. [pagina 62] [p. 62] Eens had Bram van der Naten, een wakkere gast, Zich borg voor een landrot gesteld, Hy werd leelijk geplukt en moest toen in de kast, By gebrek aan de rest van het geld. Ik was juist goed voorzien en betaalde zijn schuld: Vriend Bram ging weêr vrij over straat: En zoo zag ik - wy waren van blijdschap vervuld - Hoe 't goud toch by wijlen ons baat. 'k Zag, by Soolbaai, hoe Koenraad, mijn baksmaat, bezweek: Een kogel kwam dwars door zijn strot; En al riep ik hoezee! toen de Brit voor ons week, Toch schonk ik een traan aan zijn lot. En ik dacht: slechte tijding voor Trijn en haar kroost: Hoe zullen zy 't stellen voortaan? 'k Zal mijn gaadje bewaren, die bloedtjens ten troost, Zoo tast het gebrek hen niet aan. Wie gerust door de onstuimige zee hier omlaag Wil steev'nen naar de eeuwige reê, [pagina 63] [p. 63] Die betoon zich een helper aan vriend en aan maag, En deel' hun van 't zijne wat meê. 'k Weet, te vechten, te sneuv'len, is 't lot van de maats: Dan blijven hun weêuwtjens in pijn; Ik woû, dat ik haar allen tot man - in hun plaats - Elk weesjen tot vader kon zijn. Vorige Volgende