Zeemansliedtjens(1852)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Vertellingen van den zeeman. Komt by me zitten, en luistert, goê liên! Dan zal ik je gaan verhalen Al wat ik heb op mijn reizen gezien, Op zeeën, bergen en dalen: En komt je iets min gelooflijks voor, Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. [pagina 65] [p. 65] Naby de linie was 't stil en saai, Zoodat zich een ijder verveelde: Gelukkig kwam daar een groote haai, Die op de dwarsfluit speelde: Een: ‘al is ons Prinsjen nog zoo klein,’ Dat deed hy heel duid'lijk ons hooren; Hy had het geleerd van een kaperkaptein, Dien hy opslokte een jaar te voren. Zeg! komt het je min gelooflijk voor, Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. Eens was ik gevaren al om de Noord, En 'k lag onder dadelstruiken: Daar kwam my een jan van een ijsbeer aan boord: En wou tot ontbijt my gebruiken. Mijn sabel was juist ongelukkig wat stomp: Maar 'k vond een paar mosselschelpen, [pagina 66] [p. 66] En 'k hieuw hem daarmede het hoofd van den romp: Men moet zich kunnen behelpen. Zeg! komt het je min gelooflijk voor, Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. Het beest raapte daad'lijk zijn kop van den grond En zette het hard op een loopen. Maar ik liep hem na, om zijn smeer en zijn bont, Als ik t'huis kwam, te kunnen verkoopen. Ik sloeg het monster zijn voorpooten af, En dacht: nou heb je geen handen; Maar och! 't liep weg, in gestrekten draf, Met zijn kop al tusschen zijn tanden. Zeg! komt het je min gelooflijk voor, Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. [pagina 67] [p. 67] Eens prikten we een walvisch in de IJslandsche zee; Maar 't beest ging terstond naar de kelder En sleepte aan den kabel ons vaartuig meê: Ik ben der geen sprookjensvertelder. Het trok ons onder het water voort Wel dertig lange dagen: En sedert kan maar - gelooft mijn woord - Mijn maag geen water verdragen. Zeg! komt het je min gelooflijk voor. Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. Het volgende nu is niet minder sterk: Wy waren op Cuba gekomen. Daar ging ik naar de Menniste kerk, Want ik hou my altijd by de vromen: Daar stond een olifant voor een kâr Aan de deur op dames te wachten: [pagina 68] [p. 68] Die sloeg met zijn snuit den toren omver. Zoo'n beest heeft verbazende krachten. Zeg! komt het je min gelooflijk voor, Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het rēizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. Eens zag ik Neptuin in een schulp met zijn vrouw En een zestal kleine goodjens: Hy had zijn pijakker aan tegen de koû, Zy gebruikten koffy met broodjens. Al d'anderen waren naar kooi gegaan, En ik alleen was wakker. Ik vroeg hem: ‘waar haal je die broodjens van daan?’ Hy antwoordde: ‘van den bakker.’ Zeg! komt het je min gelooflijk voor. Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor - 't Maar zelve gaan onderzoeken. Vorige Volgende