Zeemansliedtjens(1852)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Lubbert Gerritsz. Hier kom ik, Lubbert Gerritsz, t'huis. Zeg, staat my 't pak niet goed? Die wijde broek, dat duffelsch buis, Die linten om den hoed? My kwelt nooit leed of ongemak: Ik zeil van zee tot zee. Ik vind een vriend aan elken bak, Een wijfje aan elke reê. Getrouw te zijn aan ééne vrouw Is loflijk in een man. [pagina 38] [p. 38] Ik bleef er meer dan tien getrouw: Wat lof verdien ik dan! En wie van minnewee ooit sprak, Ik kende nooit zulk wee. Ik vind een vriend aan elken bak, Een wijfje aan elke reê. 'k Heb te Amsterdam een blonde t'huis, Een zacht en goedig schaap: Bruin is mijn vrouwtjen van Maassluis, Wit is zy aan de Kaap: Roodkleurig aan den Potomak, En gitzwart in Guinee. Ik vind een vriend aan elken bak, Een wijfje aan elke reê. Wim Klimop stierf op reis, en 'k bracht Aan Keetjen 't droef bericht. Zy huilde en snikte; maar ik dacht: Vertroosten is hier plicht. [pagina 39] [p. 39] En zie: eer hy van wal nog stak, Had Lubbertmaat alreê Een nieuwen makker aan zijn bak, Een aardig wijfje aan Kee. Zoo rolt ons zeemansleven voort En treft ons geen verdriet, Al bruischt de zee, al giert het Noord, De pekbroek telt het niet. By bier, jenever en tabak, Is steeds zijn hart te vreê. De vriendschap wacht hem aan den bak, De liefde aan elke reê1. Vorige Volgende