Zeemansliedtjens(1852)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Liedtjen van Jan van Galen. Er is nog geen krimp, (de bootsman sprak:) Wy moeten geen troef verzaken. Wy zitten hier op ons dooie gemak, En een borrel zoû nog wel smaken. Komt schuift wat by aan dezen hoek; Dan zal ik je wat verhalen Al van een zeeman, stout en kloek, Die heette Jan van Galen. Hy was geboren van edelluî, Die sober zich moesten geneeren. [pagina 12] [p. 12] Hy dacht: ‘ik geef om 't geld geen brui, Maar mijn naam, dien hoû ik in eeren. Indien ik nu eens het zeevak koos, Daar valt nog roem te behalen.’ Zoo ging hy varen als licht matroos: Dat deed onze Jan van Galen. Hy was gezien by groot en klein, En kende geen gevaren: Hy werd bevorderd tot kapitein Pas vijf en twintig jaren. De Duinkerkers deden ons overlast: Hy zette hun moedwil palen, En bond den bezem aan zijn mast, De dappere Jan van Galen. En toen met zijn schepen, zoo grof en lomp, De Spanjaart ons dacht te kwellen, Toen ging hy naar Duins met Maarten Tromp En andere brave gezellen. [pagina 13] [p. 13] ‘Kom aan!’ zeî Tromp: ‘nu zal men zien, Hoe zy voor hun bluffen betalen, Ik vrees hen niet, een tegen tien: Ik reken op Jan van Galen.’ De Spanjaart keek al heel benaauwd, Zoodra hy hen had vernomen, Zijn moed was op een bof verflaauwd. Hy dacht: ‘hoe zal ik 't ontkomen?’ Maar 't was te laat om weg te vliên: In steê van eer te behalen, Moest hy zijn schepen genomen zien Door Tromp en door Jan van Galen. Wat later nam in de Spaansche zee Van Galen menigen roover En bracht den buit in veil'ge reê Te Port Maria over. Daar vielen hem twintig schelmen aan: Hy trok van leêr zonder dralen [pagina 14] [p. 14] En wist zich alleen door hen heen te slaan, Dat deed onze Jan van Galen. Wy kregen 't met de Britten te kwaad, Toen Kromwell regeerde te Londen. Van Galen werd door onzen Staat Naar de kust van Itaalje gezonden, Maar wijl hy den vyand een lesjen gaf, En onder 't zegepralen, Daar schoot een kogel het been hem af, Aan onzen Jan van Galen. De man verschoot niet eens van kleur En deed als of hem niets deerde. Toen zeî hem de stuurman: ‘Kommandeur! 'k Geloof, dat jy je bezeerde:’ - ‘Wel,’ sprak hy, ‘maat, dat kon wel zijn: Maar - eer hy mocht verschalen - Zoo haal een botelje Spaanschen wijn.’ Zoo sprak onze Jan van Galen. [pagina 15] [p. 15] Hy zette den beker al aan den mond En dronk op 't succès van de Staten: Toen smeet hy het wijnglas tegen den grond, Hy kon het er - dacht hy - by laten. ‘Dat Engelsche koningsmoordersrot, Dat moet het toch betalen:’ Zoo sprak hy en ging, helaas! kapot: Zoo stierf onze Jan van Galen. In de Nieuwe Kerk al te Amsterdam; Daar staat zijn graf te prijken. Ik raad je, zoo je te met daar kwam, Ik raad je, het eens te gaan kijken. En voorts, raakt weêr ons land in nood, Als vroeger verscheiden malen, Dan doe je als hy deedt en vecht je dood, Als wijlen Jan van Galen. Vorige Volgende