personen of zaken geheel andere benamingen te geven, dan die, welke hun wettig toekomen, b.v.: ouwe heer voor ‘vader:’ splint, schijven, moppen, oortjes enz. voor ‘geld:’ een taaie voor ‘een glas jenever’ enz.
‘Fatsoendelijk-Nederduitsch,’ hetwelk gesproken wordt door lieden, die zich verbeelden, bijzonder keurig en zwierig te zijn in hun wijze van zich uit te drukken. 't Is eene der verscheidenheden van 't ‘vermakelijk-Nederduitsch,’ en die zich vooral kenmerkt door 't gebruik van zoogenaamde (meest aan 't Fransch ontleende, doch dan nog deerlijk verminkte) bastaardwoorden.
‘Vermengd-Nederduitsch,’ dat ook podding-Nederduitsch zoû genoemd kunnen worden, omdat het, even als een podding, uit allerlei vreemdsoortige bestanddeelen is samengesteld, b.v.:
‘Het is opvallend, hoe deze juffrouw, zachtaardig als zij zich voordoet, niets anders is dan een verkapte Xantippe.’
‘Jordaansch-Nederduitsch,’ aldus genoemd, niet naar de bekende rivier in Palestina, maar naar zeker gedeelte van Amsterdam, waarvan de grachten en straten over 't geheel minder geurig en bevallig zijn dan haar namen schijnen aan te duiden. Voorbeelden van deze soort van Nederduitsch zijn:
‘Hij woont aan gunne kant van de mart. - Degenige, die je dat verteld heit, heit et mis. - 't Is nietes! 't Is alles!’
‘Middel-Nederduitsch’ (of ‘-Nederlandsch’) uitgevonden door de Heeren Alberdingk Thijm, Prof. De Vries, Prof. Jonckbloet en anderen; - doch daar hebt gij