De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 1]
| |
Derde boek.
| |
[pagina 2]
| |
kelijk te vangen is; wie gekleed is, kan men bij de slippen grijpen. Het rad van avontuur duidt de wisselvalligheid van 't Fortuin aan. Op vele afbeeldingen wordt dit rad vervangen door een bol, die op de golven dobbert; - mogelijk een toepassing der woorden van Juvenalis: non sufficit orbis, op den tijd toen de Hollanders Oost en West aan zich schatplichtig maakten. Ook de wimpel, die den sluier, waar Fortuna bij de ouden meê vertoond werd, heeft vervangen, schijnt te doelen op de zeevaart, hier, voor de meesten, middellijk of onmiddellijk, een bron van welvaart. Wij geven hier de afbeelding van een Vlissingsche Fortuin, uit het begin der 17de eeuw, waarvan de opvatting eenigszins van de gewone verschilt. De preutschheid onzer eeuw heeft zich natuurlijk ten aanzien der zinnebeelden niet onbetuigd gelaten. Zijn de oude Fortuintjes naakt, de nieuwe hebben een kleedje aangetogen. Men kan er een staaltje van zien op den Haarlemmerdijk bij de Brouwersstraat, boven de deur van een tabakswinkel, waar 't Fortuin netjes geschilderd staat met een jurk aan en een wimpel van rood, wit en blaauw over 't hoofd zwierende. Bij de oude Fortuintjes ontbrak 't zelden aan rijm: wij zullen er een paar voorbeelden van geven, uit den hoop genomen. Een Gorkummer schreef voor zijn luifel wat zijn levenservaring was: * Als imant de Fortuyne dient,
Dan waayt hem aan so menig vriendt,
Maar krijgt hy slagen op den kop,
So sijn de vrinden weêr haas-op!
En een ander te Asperen. * Wangunst niemant profijt,
Wilt elk op Godt betrouwen,
Of iemant my benijt,
't Fortuin sal sijn loop houën.
Dit rijm kwam, telkens gevariëerd, doch de laatste regel onveranderd, zeer dikwijls voor. | |
[pagina 3]
| |
Op de Gelderschekaai te Amsterdam las men: * Fortuin is jonst;
Voor (Boven) wijsheit en konst
Men 't dickwils hoort prijsen:
Sulck lof is vilein,
Want geluck is gemein
Voor sotten en wijsen.
Een ander in de Vinkenstraat daar-en-tegen hield Fortuin voor synoniem met ‘Gods zegen’. De gevelsteen staat er nog, waarop hij een Fortuintje liet uithouwen, met dit rijmpje ter weêrszijde: Gods seegen behouwen
Heeft mij doen bouwen.
En wie de geschiedenis van 't huis De Fortuin op de Keizersgracht lezen wil en belang stelt in de juiste kennis der sommen, die het op onderscheiden tijden heeft gegolden, moge 't Nederlandsch Magazijn van 1863 opslaan. Wij houden niet van al die cijfers, maar zien liever beeldjes. Zeldzaam komt 't Fortuin, een naakt beeldje zijnde, anders dan in vleeschkleur voor. Toch vond men in de 17de eeuw in de Hasselaarssteeg een logement, 't Witte Fortuin. Over de beteekenis van dat bijvoegsel Witte zouden wij een geleerd betoog kunnen schrijven en er de opdracht van den Gulden Winkel,Ga naar voetnoot1) De Deught, de Witte Deught, enz. zoowel als Halbertsmaas belangrijke en geestige verhandeling over de ‘Witte Wiven’Ga naar voetnoot2) bij kunnen te pas brengen, of ook de gissing, dat op de bedstede gezinspeeld werd, die onze huismoeders, wanneer ze haar kinderen daarheen brachten, de witte Doelen noemdenGa naar voetnoot3); - maar liever nemen wij eenvoudig aan, dat er een wit beeldje voor 't huis stond. Ook het Wangeluk kwam als uithangteeken voor. Te Bever boven Geeraartsbergen in Henegouwen las men voorheen: à la Male FortuneGa naar voetnoot4). 't Rat van Avontuur kwam, afzonderlijk, dikwijls op uithangborden, zelden op gevelsteenen voor. Wat ook, als zinnebeeld, zeer dikwijls voorkomt, is de Wereld. Zij wordt voorgesteld als de zoogenaamde Rijksappel, doorgaans blaauw, omgord met goud en met een gouden kruis. Zoo hing zij uit aan tal van brouwerijën, pakhuizen, fabrieken en werkplaatsen, winkels en kroegen, | |
[pagina 4]
| |
en hangt nog ontelbare malen uit. De Brouwerij De Wereld gaf zelfs aanleiding tot het spreekwoord: ‘er gaat wat om in die Brouwerij de Wereld!’ Bij de Wereld of afzonderlijk kwam ook zeer dikwijls de spreuk voor, die als het devies van dit zinnebeeld beschouwd werd - Opiniën der menschen regeeren de wereldGa naar voetnoot1) - een spreuk, die, wanneer men ze fijn uitpluist, tot een aantal diverse explikatiën en schoone moralisatiën aanleiding geven kan en die wij dus aan een Nutsverhandelaar of Werkende-Stands-Redenaar ernstig aanbevelen. Te Delft in de Korte-breêsteeg wordt de Wereldbol vastgehouden door twee loopende Engeltjes; terwijl de genoemde spreuk tot onderschrift dientGa naar voetnoot2). Verbeelden nu die Engeltjes de Opiniën? Maar, als die toen zoo engelachtig waren, van waar dan in de uithangrijmen zoo vele klachten over der menschen boosheid? Een Gentenaar drukte zijn opinie over de wereld, onder de Wereld, die voor zijn luifel stond, aldus uit: * Wie deze Warelt wil doorwandelen met eeren,
Moet bij geen Warelts volck, dat Warelts is, verkeeren,
Maer wandelt die maer door of gij een pelgrim zijt.
Dit Warelts leven duurt maer voor een korten tijt.
Te Massemen-Westrem in Vlaanderen hing in 1859 de Wereld uit aan een kroeg, die door een snijder gehouden werd; - met dit onderschrift: Hier in de Weireld woont
Simoen Raes kleêrmaker
en herbergier en zijne vrouw
Marie-Theresia De Deyn
mutsenstelster, en zij
leven in de hope en de
vrede met hunne
kinderen, bemoeit u
met uw eigen zakenGa naar voetnoot3).
Ook in den gevel van aanzienlijke koopmanshuizen pronkte De Wereld: als in dien van het groote huis, dat Jan van Aldewerelt in 't begin der 17de eeuw had doen bouwen op de Heerengracht tegenover de Korsjespoortssteeg: - vermoedelijk met zinspeling op zijn naam. De Blaauwe Wereld hing in de 17de en 18de eeuw uit op de Bloemmarkt, en d'Gulde Werelt in de Warmoesstraat; deze waarschijnlijk bij een goudsmid. De Groninger boekdrukker Samuel Pieman had in de 17de eeuw de Wereld vol druckx uithangen: nog hangt op den Nieuwendijk bij een koperslager de Koperen Wereld uit; een komenijsman te St. Michielsgestel | |
[pagina 5]
| |
hangt voor zijn volgepropt winkeltje een bordje, waarop de Wereld geschilderd is, daar boven: In de; daar onder: is alles te koop; en zoo schikt zich op tal van verschillende wijzen de bijvoeging naar het beroep. De Verkeerde Wereld was een satyriek symbool, dat voorheen zeer populair was. Wie herinnert zich de prenten uit zijn kindsche jaren niet, onder dien titel, en waarop de haas wierd voorgesteld, die den jager doodschoot, en de os, die den slager naar de slachtbank voerde, en tal van dwaasheden meer van dien aard. De voorstelling van de Verkeerde Wereld als uithangteeken was dezelfde als die wij van de Wereld gegeven hebben; behalve dat deze hier op haar kop - d.i. met het kruis omlaag - stond. Zoo ziet men haar nog in de Ridderstraat op een gevelsteen van 1634. Die Verkeerde Wereld kwam veelal voor herbergen en kroegen voor, o.a. met dit bijschrift: * De Werelt staet niet recht; voor de deur hangt zij verkeert.
Ik tap hier wijn en bier en 't geen gij maer begeert.
In Engeland hing de Verkeerde Wereld nog voor 25 jaren aan den weg bij Greenwich uit; doch daar voorgesteld als een aardbol, met een man, die onder aan tegen de Zuidpool staat. Ook de Blinde Wereld kwam dikwijls voor. In de 16de eeuw vonden wij reeds een Blinde Wereld te DelftGa naar voetnoot1): elders, een eeuw later, met dit rijm: * Schalkheit wort verheven,
De deugt wort verdreven,
Oneer is geworden eer,
Daarom dwaalt de Werelt seer.
Eindelijk had men ook den Worstelaar door de Wereld. Voor een halve eeuw stond hij nog bij een kleêrmaker in de Warmoesstraat, in de gedaante van een reizend ambachtsman, met een pakje op zijn rug, die een berg beklimt. In de 17de eeuw kwam hij doorgaans voor als een man, die in de Wereld zit, waar hij met kop, handen en voeten uitsteekt, met het onderschrift: ‘Dus na ben ick door de Werelt,’ of: ‘hoe kom ick door de Werelt?’ In Engeland zag men een gelijke figuur, met het onderschrift: ‘Help me through this World’; derhalve een verzoek om door de wereld geholpen te worden, terwijl de Hollander er zelf doorworstelde - natuurlijk een Hollander van de 17de eeuw; die van onzen tijd zijn zoo viesch niet van iemand, die ze een duwtje geeft - adres aan de Courant-advertentiën, waarin een premie wordt uitgeloofd aan wie iemand een baantje bezorgt. Maar onder een van die Worstelaars schreef een spotvogel: | |
[pagina 6]
| |
* Met liegen en bedriegen sonder schromen,
Is dese man dus na door de werelt gekomen.
Onder een ander las men: * Die met de honden wel kan huylen,
En met het kussen werpen buylen,
Die liegen kan en 't feyt verzaken,
Die sal best door de werelt raken.
Men ziet, dat de uithangborden-filozofie van die dagen juist niet tot de zoetsappigste behoorde en dat onze voorouders op die houten tafelen harde waarheden te lezen gaven. Op de Prinsengracht hing vroeger een uithangbord, waarop men geen Worstelaars, maar Sloovers zag. De Wereld in 't midden, en daar-om-heen een aantal mannetjes met bijlen en hamers, die er op inhakten en sloegen, en daaronder: * Zo sloven de vromen,
Zullen zij door de werelt komen.
O Christelijcken knoop!
Ick sie de deughden selfs, Geloof en Liefde en Hoop,
laat Vondel den Bode in zijn Gijsbreght zeggen. Die beeldspraak was populair, en verzinnelijkt voor menigte van huizen; echter minder op uithangborden dan op gevelsteenen, waarvan vele nog overig zijn. 't Geloof wordt voorgesteld als een vrouw, die met de eene hand een kruis omvat en met de andere een evangelieboek houdtGa naar voetnoot1), de Hoop als een vrouw, die met de eene hand op een anker steunt en op de andere een vogel houdtGa naar voetnoot2), de Liefde als een moeder met haar kroost. In de Noorderkerkstraat vindt men de drie deugden door een enkel beeldje voorgesteld: de vrouw streelt met de eene hand haar kind, houdt in de andere het kruis, heeft het evangelieboek nevens zich, en het anker, waarop de vogel zit, aan hare voeten liggen, terwijl het onderschrift luidt: het Geloof, Hoop en Liefden. Doch dit is een uitzondering; - in den regel wordt elke deugd afzonderlijk voorgesteld. Somtijds vindt men de drie aan één gevel vereenigd, gelijk b.v. te Hoorn op het Noord in een gevel van 1621Ga naar voetnoot3); terwijl men ze te Delft op de Brabantsche Turfmarkt kan zien in beeldjes, die nog dertig jaren ouder zijnGa naar voetnoot4). Maar doorgaans werden ze over drie gevels verdeeldGa naar voetnoot5) en dat wilde dan zeggen, dat de eigenaar ze in Geloof, Hoop en Liefde gebouwd had en er dus zegen op verwachtte - in den vorm van op den termijn | |
[pagina 7]
| |
betaalde huurpenningen. Zoo ziet men ze in de Koestraat aan drie huizen naast elkaâr, in aardige beeldjes. De meêdogenlooze tijd echter, die niets ontziet, heeft nu eens de eene, dan weder de andere deugd verjaagd. Wandelt men b.v. de Leidschestraat op, om de poort uit te gaan, dan ziet men, eer men de Prinsengracht nog heeft, ter linkerhand de Hoop en de Liefde, maar 't Geloof is verdwenen; en, terwijl men nog moralizeert over het treurige feit, hoe al meer en meer 't Geloof overal wegraakt, daar vindt men het aan de overzijde der brug terug, en de Liefde ook; - maar hier en dat is het treurigste van alles - heeft hun de Hoop begeven. Tegen dat ontbreken van eene der Deugden staat weder over, dat men aan het drietal soms een vierde heeft toegevoegd, n.l. nu eens de Gerechtigheid, dan de Standvastigheid. Geloof, Hoop, Liefde en Standvastigheid pronken op vier mooie steentjes aan vier gevels op den Heiligeweg: de drie eersten, met de Gerechtigheid, aan een gevel op den hoek van den Nieuwendijk en de Brouwerssteeg. Elke deugd kwam ook afzonderlijk voor. Te Edam stond het Geloof voor een luifel geschilderd; maar, blijkens het onderschrift, meer in de beteekenis van ‘krediet:’ * 't Geloof wiert eertijts aan het menschelijke leven,
Mits elk daardoor bestont, ten hoogsten top verheven.
Nu is zij door 't bedrog zoo ver ter zij gestelt,
Dat men 't Geloof mistrouwt indien zij heeft geen gelt.
Geloof wordt hier vrouwelijk gemaakt, als door een vrouwebeeldje voorgesteld. Drinkebroêrs gebruikten 't woord nog in een anderen zin, en dan met het adjektief oud: oud Delftsch bier was bij hen bekend onder den naam van 't Ouwe geloof. In Brederoos ‘Klucht van de Koe’ zegt Joosje: ‘Haal mij eens van 't ouwe geloof’. - ‘Wat is dat?’ vraagt Giertje, en 't antwoord is: ‘Delfts.’ Wellicht was die benaming aan 't uithangteeken ontleend van de brouwerij, of 't bierhuis, waar 't bier van daan kwam. De Hoop kwam zeer dikwijls voor: te Enkhuizen met dit rijm: * Ik leef op hoop, ofschoon de hoop mij heeft begeven,
Zo ik niet hoopte, 'k zou niet trachten meer te leven:
Schoon dat het los geluk den mensch somtijds verstoot,
Noch moet men hopen tot aan 't einde van zijn dood.
't Is een ‘dichterlijke uitbreiding’Ga naar voetnoot1) van de korte spreuk, die dikwijls onder 't beeld der Hoop geplaatst werd: ‘Hoop doet leven.’ Aan de herberg bij de Duivendrechtschebrug - voorheen een geliefd uitspanningsoord der Amsterdammers - hing ook de Hoop uit, en zij werd | |
[pagina 8]
| |
met 18de-eeuwsche deftigheid 't Huis de Hoop genoemd. Hoewel men destijds op de Duivendrechtschebrug, of op de Kuipertjesbrug, zoo als zij door velen nog werd genoemdGa naar voetnoot1) een oortje tol betalen moest, waren evenwel alle bezoekers van 't Huis de Hoop daarvan vrijgesteld. Dit voorrecht genoot de kastelein, omdat zijn voorvaders, eer de brug bestond, eigenaars van het pontveer waren geweest. Maar die bruggetol had, tot nog in deze eeuw, deze zonderlinge eigenaardigheid, dat alleen de voetganger er betaalde, terwijl paarden en vee, rijtuigen en die er inzaten, vrij warenGa naar voetnoot2). De wakkere verdediging van dit huis tegen de Pruisen, in 1787Ga naar voetnoot3), kwam den kastelein duur te staan. Immers de brave patriotten, die, bij 's vijands nadering, 's mans inboedel en kostbaarheden trouwhartig hadden geborgen, lieten hem die, toen alles afgeloopen was, voor goed geld terug koopen. Aan herbergen hing vaak de Goede Hoop, aan een tabakswinkel te 's Gravenhage de Rijzende Hoop, en bij een stalhouder te Amsterdam op de Prinsengracht de Gekroonde Hoop uit, met deze waarschuwing: * In de Gekroonde Hoop,
Verhuurt men paarden, cheezen, kārren, alles goetkoop.
De Liefde vindt men nog op een aantal gevelsteentjes, en de naam van Liefdegang, dien men dikwijls in achterbuurten ontmoet, schijnt te bewijzen, dat er oudtijds nog veel meer geweest zijn. Op uithangborden vindt men er nog, o.a. bij een herbergier te Kruiningen, met dit fraaie rijm:
De Liefde.
Waak bij dag en nagt,
En dat met goede zinnen,
Die mijn hulp behoeft,
Die kan mijn altoos vinnen.
Goed logysGa naar voetnoot4)
Niet in de beteekenis van Charitas, maar van Amor, kwam zij op een luifel te Voorburg voor: * De liefde is 't merg en pit van al wat leven heeft,
Die alles voortbrengt daar natuur haar kracht in zweeft,
Die 't menschelijke hart wel eertijds kon betoomen:
Maar nu wort liefde door het gelt haar kracht benomen.
| |
[pagina 9]
| |
De Trouw wordt doorgaans afgebeeld door twee ineengeslagen handen - en zoo vindt men dat zinnebeeld ook op huwelijkspenningen: ook wel met een vlammend hart boven de handen, als men zien kan op het vaantje, 't welk door een knaap gedragen wordt, op de groote plaat van de Huwelijksfuik in de oude oorspronkelijke uitgaven van Cats. De Trouw trof men van ouds op vele plaatsen aan. In 1616 komt zekere Adriaen Bartholomeusz in de Trouw onder ‘eenighe quaetwilligen’ voorGa naar voetnoot1): al weêr een bewijs, hoe weinig men vertrouwen kan op hetgeen de menschen uithangen. 't Was dan ook niet te verwonderen, dat een burger te Leuven op zijn luifel schreef: * In de trou.
Die trou wiert ons eerst als een Reus voor 't oog gestelt,
Maar nu gelijk een dwerg, mits Ontrou haar verselt.
Dit ziet men hedendaags, by mannen en by vrouwen.
Was 't om de Werrelt niet, de Trou zou niemant houen.
Daarom zo raed ik dat een yder voor zig ziet,
Vertrout in tijt van noot uw eigen vrinden niet.
Maar geen Trouw is meer bekend, dan die in de Warmoesstraat, waar eenmaal Vondel zijn winkel had; ofschoon niemand meer weet aan te wijzen, waar die Trouw in den gevel stond. De adjectiva, waarmeê de Trouw voorkwam, waren gewoonlijk de Goede en de Oude. De laatste stond ergens met dit bijschrift: * In de Oude Trou.
De Trou is een waarde gast.
Die Trou vint die house vast.
Maar Trou is nu verdwenen
En Loosheit is verschenen.
Schande is geworden eer,
Daarom dwaalt de werelt seer.
Hoe die Trou verdwenen was, vertelde een ander opschrift: * Toen Trou ter werelt was geboren,
Vloodze in een harders horen,
De harder blies haar in den wint,
So dat men qualick Trou meer vint.
In Frankrijk had men 't zelfde zinnebeeld, la Bonne Foi, in 1624 uithangen bij Pierre Billaine, boekverkooper en drukker te Parijs in de rue St. Jacques. In Engeland wordt Hand in hand niet genomen voor ‘Trouw’ (fides), maar voor ‘Trouw’ (verbintenis) en was het een gewoon uithangteeken voor koppelaars. ‘Als ik in mijn jeugd nabij Fleetstreet wandelde’, vertelt | |
[pagina 10]
| |
Pennant,’ werd ik dikwijls lastig gevallen met de vraag: ‘wil je niet binnen komen, mijnheer, en je laten trouwen?’ Daar in die wettelooze buurt trof men herhaaldelijk een uithangbord aan, met een mans- en een vrouwehand ineengesloten, en daaronder: hier sluit men huwelijken. Een smerige vent riep u binnen: de dominee kuiërde voor zijn winkel op en neêr - een haveloos, liederlijk voorwerp, in een bonte gescheurde japon, met een vuurrood bakkes, die ieder oogenblik klaar was, voor een borrel of een pruim tabak, een huwelijk in te zegenen.’Ga naar voetnoot1) In de 17de eeuw waren ook te Amsterdam koppelaarshuizen niet zeldzaam. Bredero zinspeelt er op in zijn ‘Spaanschen Brabander’, waar hij Jan tot Andries zeggen laat: Men weet wel wat voor huys dat ghy hier pleecht te houen.
En is hier een hylick te roffen in de Stadt,
Daar hebt ghy Andries het makelgelt of gehadt.
En nog zestig of zeventig jaar later gaf Van den Berg in zijn Luiffen-Banquet opschriften ten beste voor koppelaars-winkels, b.v. Dese Koppelaar kan vermurven
Een heldre weeuw of suyvre maagd,
Die hij kan krijgen bij de lurven,
Dat wie het is, sijn dienst behaagd.
of: Een Vrijster, Weeuw, beproefde Maagd,
Kan dese Kopp'laar U besorgen:
Als gij naar dees of gene vraagd
Eer dat den Haan kraayt op een morgen.
Ook als zinnebeeld der Vriendschap komen die twee ineengeslagen handen te Amsterdam en elders voor tapperijen meermalen voor.Ga naar voetnoot2) Zulk een bord wilde voor eenige jaren een tapper te Brugge hebben: boven de handen moest alleen IN DE staan, dat, met de figuur, In de Vriendschap zoû uitmaken. Hij bestelde het bij een uithangbordschilder; maar beknibbelde dezen verre beneden den prijs. ‘Wacht maar,’ dacht de schilder, ‘ik zal jou wel betrekken.’ Hij schilderde het bord met de woorden ‘In de’ met olieverf, doch de handen met waterverf. Pas had het bord eenige dagen gehangen of daar kwam een plasregen, en spoelde de Vriendschap weg. De tapper op hooge beenen naar den kunstenaar: ‘Wat heb je | |
[pagina 11]
| |
geschilderd?’ - ‘De Vriendschap, dat weet je wel.’ - ‘Wat zou ik weten: de Vriendschap is weg.’ - ‘Natuurlijk,’ zei de schilder koeltjes, ‘dat komt van jou afdingen: bij zoo'n vrek kan geen Vriendschap het houen.’ In diezelfde stad, doch veel langer geleden, had iemand de Rechtvaardigheid voor zijn luifel, met de fabel van Astrea, aldus gemoderniseerd: * In de Rechtvaerdigheit, wel eertijts hoog geagt,
Maer nu van Eigenbaet bijna ten val gebragt,
Mits ieder van haer vlugt gelijk een snoot gewemel,
Woont sij niet meer op aerd, maer woont nu in den Hemel.
De Dankbaarheid was het uithangteeken in de 17de eeuw van den boekverkooper Justus Danckerts in de Kalverstraat - vermoedelijk met toespeling op zijn naam. Hoe zij afgebeeld was, weten wij niet; wel dat, na Danckerts, Jeroen Jeroense er een tijd lang dezelfde zaak in dreef. De Spaarzaamheid wordt op een gevelsteen van 1770 aan den Buitencingel bij de Wetering voorgesteld door een paar schaapjes, onder twee appelboomen staande, dîe de blaadjes eten en de vruchten sparen.Ga naar voetnoot1) De Matigheid werd gewoonlijk door een passer voorgesteld. Zoo vonden wij haar vermeld met dit opschrift: * In de gekroonde Passer.
De Matigheit die wort gekroont,
Wanneer die wert te recht betoont.
De Matigheit haar minnaars loont,
Wyl by haar Deugt en Zeegen woont.
Aan den boekwinkel van Hero Nauta op den hoek der Peperstraat bij de Groote Markt te LeeuwardenGa naar voetnoot2) hing de Gekroonde waarheid uit. 't Was een theologische boekwinkel, en dus was dat symbool daar volkomen wel geplaatst. Maar wanneer wij ons herinneren, dat de Waarheid werd afgebeeld als een naakte vrouw, met een stralenkrans om 't hoofd, dan twijfelen wij toch bijkans, of 't wel de naakte waarheid was, die daar uithing. Leven en Dood werden beiden op de uithangteekens gevonden, en wel meest aan herbergen. 't Leven werd afgebeeld als een naakt belle-blazertje; de Dood als een geraamte, met een zwarten mantel omhangen, een zeis in de eene en een zandlooper in de andere hand. 't Klinke vreemd, dat men aan herbergen zoo'n symbool als de Dood uithing, dat weinig geschikt was om gasten te lokken, toch was het zoo. Vóór ons ligt de Haarlemmer Courant van 6 Mei 1688, waarin een herberg de Doot, te Deventer, vermeld is, en nog hangt de Dood tegenover Deventer uit en een andere in Vrieseveen bij de grenzen. De Amsterdamsche smid, die zich-zelven in 1651 met een broodmes van den steen sneed, heette Jan | |
[pagina 12]
| |
Janszoon de Dood, en had dien toenaam zeker naar 't uithangbord van zijn vaders huis. Ook het enkele doodshoofd hing in vroegere eeuwen meermalen uit; wellicht was 't eigen aan chirurgijns. Maar Geurt Dirkszoon, die in 1567 op 't Rok-in te Amsterdam in 't Dootshooft woonde, schijnt een koopman te zijn geweest, vermits hij een pakhuis bezat, dat hij afstond ten dienste der Hervormde preêk. Een Broek-in-Waterlander had op 't krat van zijn boerewagen verscheidene doodshoofden laten schilderen, en daar onder: Wie was Koning? wie was Keyser?
Wie was bedelaar? wie was wyser?
Lager stond: De geestigheid, die hierin lag opgesloten, zal wel voor de meesten een geheim zijn gebleven; doch opmerkelijk is het, dat een inwoner van het nette, gesteven, gestreken en vergulde Broek zoo'n kollektie leelijke doodshoofden op zijn wagen hebben wou. Te Lyon heeft waarschijnlijk ook een doodshoofd uitgehangen; althans men vindt er een Rue de La Tête de MortGa naar voetnoot2). De Onseeckere Tijt, almede een zinnebeeld, dat op den dood doelt, hing uit in de Kalverstraat bij den boekverkooper P. van de Keere. De Oorlog heeft weleer aan twee huizen te Antwerpen in de Beukelaarsstraat uitgehangen; 't eene heette de Groote Oorloge, 't ander de Kleyne OorlogeGa naar voetnoot3). Hoe die oorlogen voorgesteld waren, is ons niet gebleken. Veel meer hing en hangt nog de Vrede uit. Hoewel het woord thans mannelijk zij, blijft de Vrede, als zinnebeeld, vrouwelijk, omdat zij steeds wordt voorgesteld als een vrouw met den olijftak in de hand. Somtijds heeft zij, omdat door haar de handel bloeit, een Merkuriusstaf in de andere hand, of, als bron van welvaart, een hoorn des overvloeds. Meermalen heeft zij het woord Pax tot onderschrift, gelijk op een gevelsteen in de Pijlsteeg: of de woorden Vrede is mijn doelwit, als op de Bloemgracht bij de Baangracht. Te Grave pronkte voorheen de Vrede voor een luifel, met dit rijm: | |
[pagina 13]
| |
* Dit is in de Vrede: Maer die is nu gemist,
De werelt is overal vol twist,
Een boos wijf sal haer man wel slaen,
En 't kint tegen vaêr of moêr opstaen.
Voor ettelijke jaren zag men aan twee huizen, op 't Cingel, tusschen de Gasthuismolen- en Huiszittenstegen, twee fraaie gevelsteenen. Een vrouw, die den hoorn des overvloeds droeg, ontving van iemand, die den hoed in de hand hield, een olijftak, terwijl een ander, mede met een olijftak, daarachter stond. Onder las men: Aengenaem Vrede. Op den anderen steen, waarop de voorstelling nagenoeg dezelfde was: Wellekom Vrede. Waarschijnlijk heeft de bouwheer met die tafreelen zijn blijdschap willen uitdrukken over 't sluiten van het twintigjarig bestand in 1684, dat hier te lande groote vreugde verwekte, vooral te Amsterdam, waar men al zeer weinig lust betoond had, op nieuw in kostbare oorlogen gewikkeld te worden. 't Is te bejammeren, dat die goed bewerkte steenen, bij een verandering der gevels, verdwenen zijn. Dikwijls komt de Vrede gekroond voor, ook wel eens met het epitheton eeuwige. Echter niet in dien zin, waarin de politiek dat gebruikte, maar in een meer ernstigen zin. De Eeuwige Vrede stond weleer aan den ingang van begraafplaatsen. De EendrachtGa naar voetnoot1) kwam voor onder 't zinnebeeld van een Bijekorf, zinspelende op de eendrachtige samenwerking van die nijvere diertjes. De Gekroonde Eendracht hing omstreeks 1700 aan een logement in de Kalverstraat uit. De Vrijheid stond te Saardam voor een gevel, en daarbij: * Die voor de vrijheit strijen,
En haar gemoet bevrijen
Voor slaafse slavernijen,
Die door gewetens dwang,
Den mensch het maken bang,
Zal zig in 't eind verblijen.
Bij de Romeinen werd de Vrijheid afgebeeld als een vrouw, leunende op de tafel der wet, met het zwaard in de hand om die te verdedigen. Onze vrijheid daarentegen is een Maagd, die een hoed op de punt van een speer draagt. Ook wel een onbeteugeld springend Paard, met het onderschrift: Libertas. Geweld en Dwang hingen ook uit; hoezeer niet in de beteekenis van ‘tirannij’. Een winkelier te Gouda, die de hamers, bijlen en dissels, welke hij te koop had, als de zinnebeelden van 't Geweld beschouwde (die dingen kunnen nog al geweld maken), hing ze uit, en schreef er onder: | |
[pagina 14]
| |
* In het Geweld,
Verkoopt men voor gelt,
Allerhande timmermansgereedschappen,
Ook dissels en bijlen om meê te kappen.
En een breukbandmaker te 's Hertogenbosch had zulk een voorwerp op zijn bord doen schilderen en daaronder: * In de Beklagelijke Dwang,
Die 't vele menschen maakt te bang,
Dat zij door pijn wel bijten op haar tanden.
Hier maakt men voor jongen en ouden allerlei breukbanden.
De Verloren Arbeid was een zinnebeeld, dat weleer meermalen voorkwam en verschillend werd voorgesteld. In de Wolvenstraat ziet men op een gevelsteen het voorgesteld door een boogschutter, die schiet zonder doel. Te Gent in de Palingstraat hing nog in 1860 een uithangbord, waarop een vrouw bezig was een neger te wasschen, met het onderschrift: In den Verloren arbeidGa naar voetnoot1). Dit is dezelfde voorstelling, die bij ons bekend is als ‘den Moriaan geschuurd’. De Vijf Zinnen, voorgesteld door vrouwenbeeldjes, was een zinnebeeld, dat in de 17de eeuw zeer in den smaak viel, zij werden geteekend, gegraveerd, berijmdGa naar voetnoot2) en op gevelsteenen vertoond. Het fraaiste exemplaar staat in de St. Nikolaasstraat, waar alle Vijf te zamen op een steen zijn voorgesteld. Meermalen echter staan ze afzonderlijk aan vijf huizen op een rij; maar dan ook ontbreekt er doorgaans eene of meer aan. Nog voor een drietal jaren zag men op de Utrechtschestraat het stel kompleet: vijf juffers - eene, die voor den spiegel haar toilet maakt (het Gezicht,) eene, die gebak proeft (de Smaak), eene, die op de guitaar speelt ('t Gehoor), eene, die aan een | |
[pagina 15]
| |
bloem ruikt (de Reuk), eene, met verbonden arm ('t Gevoel). Twee eeuwen lang hadden zij elkaâr trouw gezelschap gehouden, toen er eene tot vernietiging werd gedoemd. Op de Heerengracht over de Parkbrug zijn nog het Gezicht, het Gehoor en het Gevoel door borstbeelden vertegenwoordigd; terwijl op 't Springweg te Utrecht alleen nog 't Gezicht en 't Gevoel van de vijf zijn overgeblevenGa naar voetnoot1). Aan het huis het Vlieghenden Hert te Gent, op den hoek der Oudburchten Roodekoningsstraten, welks gevel (1669) geheel met beeldjes en basreliefs bedekt is, vindt men ook vijf steenen met zinnebeeldige voorstellen der vijf zinnen. Dit huis is, ten opzichte van het beeldwerk, dat van een ervaren hand getuigt, het merkwaardigste van Gent. De Vier Jaargetijden, hoezeer door penceel, teekenpen, etsnaald en dichterlied nog meer dan de vijf zinnen verheerlijkt, schijnen voor uithangteekens minder in trek te zijn geweest, en komen maar enkele malen voor. Wiesbaden heeft zijn Hôtel des quatre Saisons, en te Amsterdam zien wij ze voor 't Keizershof op den Nieuwendijk bij de Gravenstraat door vier levensgroote beelden voorgesteld. De Lente is een jongeling, wiens eene hand op een boomstam rust, waaraan de bladeren ontluiken; terwijl hij op de andere een vogel draagt. De Zomer is een krachtvolle vrouw, met een sikkel in de hand en, nevens zich, korenaren. De Herfst, mede een vrouw, draagt den Hoorn des Overvloeds; terwijl de Winter is voorgesteld als een grijsaard, in een mantel gewikkeld en die ons den ‘ouden korsselkop’ van Gijsbert Japiks herinnert, die Staeg hoeste, krijsd' en piept', aemborstig, naer verkoude,
Weshalve hij vocht, quyl en qualster-speecksel spoude.
De Winter alleen hing omstreeks 1700 uit bij een bontwerker in de Torensteeg in de Kouwe Winter. Welk tafereeltje er boven was geschilderd weten wij niet; maar wij kunnen 't ons licht verbeelden: op den voorgrond een paar oudjes in dikke pelsen gewikkeld; op den achtergrond het ijsvermaak, zoo als Lammert in Brederôos Moortje het schildert: Hoe reden de boerensleen soo hier soo daer om var!
Hoe liep onse Amsterdamse adel daer mit de nar!
En ienighe jonge paertjes
Mit noch ien hiele streeck van ouwe drooghe vaêrtjes
Al after ammekaêr, die rijen dattet giert,
Sy hebben diese kunst de gangsen of'eliert.
Als opschriften vindt men soms de namen van Jaargetijden aan hofsteden: De Lente in de Haarlemmermeer en onder Mijdrecht; de Zomer, de Herfst en de Winter te Zevenhoven. | |
[pagina 16]
| |
De Mode zien wij aan 't Magazijn van Sinkel gesymbolizeerd door twee mans- en twee vrouwekoppen, wier hoofdtooisels de drachten van vroeger eeuwen vertegenwoordigen. Eigentlijk een zonderling symbool om de nieuwste modes aan te bevelen. Of is 't een geestige herinnering, dat de Godin der Mode het nieuwe uit het oude schept? Het Tijdverdrijf - de afbeelding van een rooker - hing bij tabaksverkoopers uit. Een Engelsch uithangbord in 't midden der 18de eeuw (in Banks Collection bewaard) vertoont drie beeldjes: een rooker, een snuiveren een pruimer. ‘Voule vous de rapé?’ vraagt de snuiver: ‘Will You have a quid?’ vraagt de pruimer; maar de rooker antwoordt ‘No disGa naar voetnoot1) been better’. Den Zoeten Inval hebben wij reeds vermeldGa naar voetnoot2) en er een afbeelding bij gegeven. Wij bieden er hier een tweeden aan, die te Alkmaar voorkomt in den Verdronken-oord.Ga naar voetnoot3) Te Koevorden hing er een uit met deze zedelijke toepassing: * In den Zoeten Inval.
In 't quaet te vallen is eerst Zoet,
Doch het verandert ras in roet,
Maar dese Inval kan yder gerijven,
Gij geeft geld, ik waar, elk kan hier eerlijk blijven.
Nog ziet men den Zoeten Inval vaak op uithangborden van winkels en op deuren van poffertjeskramen geschilderd. En dat het zinnebeeld nog even zeer in den smaak valt als toen voor twee eeuwen de Koevordsman het bovenstaande rijm schreef, bewees verleden jaar Schiedam. Toen daar op 18 Januari 1867 een gemaskerde sledevaart gehouden werd met fakkellicht en muziek, was eene der sleden tot een koekjesbakkerij ingericht en had tot uithangbord de Zoete Inval. Al narrende bakte men daar en gaf het gebak aan de bijloopers te proeven. De Geldboom en de Goudboom zijn twee zinnebeelden, doelende op geldwinning en welvaart, die in Vlaanderen voorkomen. De Geldboom hing vroeger uit aan een tabakswinkel in de Langemunt te Gent, met dit rijm boven de deur gebeiteld: | |
[pagina 17]
| |
Toebac en Snuyf is nu gemeyn
In den Geldboom is 't magasijn.
Wilt Gij Vrienden daervan sijn bedient,
Komt dan maer binnen lieve Vrient!
In dit huis is thans een mutsenwinkel, die een nieuw bord met den Lindeboom (‘linte-boom’) heeft uitgehangen; doch - vrij zot - 't oude rijm laten staan. De Goudboom behoort ook aan een tabakswinkel en heeft een bijna gelijkluidend bijschrift, dat echter thans half door een nieuwe winkelkast verborgen isGa naar voetnoot1). Wij gaan nu over tot de Zinnebeelden van Kunsten. De Bouwkunst leest men boven den ingang van een huis op 't Cingel over de Appelmarkt; zij wordt er voorgesteld door beeldjes en symbolen. La Sculpture is het uithangteeken eener beeldhouwerij aan den Buitencingel bij den Overtoom. 't Zijn twee beeldjes, die een gevelsteen vasthouden, waarop een vioolspeler is uitgehouwen; een kapiteel en eenige fragmenten liggen aan hunne voeten. Pictura, zeker de nalatenschap van een schilder, staat nog op een gevelsteen afgebeeld te Dordrecht, Wijk B, No. 1242Ga naar voetnoot2). De drie Leerkonsten (Teeken-, Graveer- en Drukkunst?) hingen uit bij den boekdrukker Adriaan Van der Venne te 's Gravenhage, die in 1631 het tafereel uitgaf van ‘de belachende Werelt.’ Bij Thimotheus ten Hoorn, later Nikolaas ten Hoorn te Amsterdam, hing 't Sinnebeelt uit. Wat dat Zinnebeeld was zien wij op de titels hunner werken: een groote jachthoorn, omgeven van boeken en instrumenten en de spreuk: Ingenio et industria. Wij besluiten dit Hoofdstuk met de beschrijving eener zinnebeeldige voorstelling voor een Mosterdhuis, zoo als ze ons door een onbekend poëet is nagelaten. * Op zeker uithangbord, in een van Hollands steden,
Zag men een hand gemaald, die uit de wolken greep
En in eens menschen neus met duim en vinger kneep.
Hier nevens stond een ham, recht sierlijk opgesneden,
Waarop, geschreven in het rond,
Alhier verkoopt men mosterd, stond.
|
|