De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 361]
| |||||||||||
I.‘Adams wapen?’ vraagt deze of gene met een glimlach van verwondering: ‘zeker een vijgeblad van sinopel op een veld van vleeschkleur?’ Zoo zouden vermoedelijk moderne heraldici, die veel op ‘naturel’ in de wapens gesteld zijn, het ontwerpen; doch zoo is het niet. - ‘Maar heeft die oudvader dan een wapenschild gehad?’ - Wel waarom niet? De geleerde schrijfster van het oudste werk over de wapenkunde, het zeldzame en zonderlinge Boke of St. Albans, klom zelfs tot nog hooger op. Toen Lucifer en zijn legioenen overwonnen waren, verhief het Opperwezen zijn goede en getrouwe Engelen, tot loon hunner dapperheid, allen in den adelstand en verleende hun wapens. Ons is de wapenkaart nooit voorgekomen; wellicht had Dame Julyan Barnes er een in haar Kloosterbibliotheek. Daar alle oude kronijken en genealogiën van den echten stempel beginnen met Adam - dus ook de heraldisten von der alten Schule - zoo wist dan ook Sylvan Morgan, die in 1661 zijn Sphere of Gentry uitgaf, precies te zeggen, dat Adam, in 't Paradijs, zijn wapen van keel gevoerd had met een hartschild van zilver. Dit laatste was Evaas wapen, en Adam voerde dit (naar Engelschen trant) in 't hart van 't zijne, als pretentiewapen, omdat - let wel! - Eva een erfdochter was. Doch 't is hier de vraag niet, of Adam een wapen had, maar of 't ergens als uithangbord voorkomt. Ja wel! bij Engelsche kasteleins, die zich echter evenmin om Dame Julyans oudheidkunde als om Morgans | |||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||
geleerdheid bekommeren, maar een Adams-wapen op hun eigen hand hebben gefabriceerd: ‘een tinnen bierkan, overkruist met twee tabakspijpen’; waarvan de symbolische beteekenis is, dat alle Adams zonen van nature bierdrinkers en rookers zijn. | |||||||||||
II.Wapens van Edelen hingen reeds in de middeleeuwen niet zelden aan herbergen en komenijën (dit woord in zijn toenmalige beteekenis) uit. Niet alleen om zulk een bijzondere reden als waarom, in de tijden der kruistochten, een koopman te Venetiën 't wapen van Arkel uithingGa naar voetnoot1); maar om allerlei redenen. Al wie in eenige betrekking tot een Edelman stond, stelde zich gaarne onder diens bescherming en dat deed hij door zijn wapen uit te hangen. Of hij deed dit, omdat hij den winkel of de herberg in leen of in pacht hield van den Heer - of om andere redenen meer. En nog lang nadat het leenstelsel in duigen was gespat, bleef nog altijd de nabuurschap van een kasteel een aanleiding om het wapen van den Heer aan herberg of winkel uit te hangen. En als in de 17de eeuw, en later nog, een man, die 't zwerfziek krijgsleven moede was, een kroeg opzette, hing hij 't wapen uit van den Heer, onder wiens banier hij gediend had. Had hij vroeger krijgsavonturen gezocht, hij vertelde ze nu, al drinkende met zijn gasten en hen op die wijze tot laat in den avond bij 't gelag houdende. - ‘Zou 't waar gebeurd wezen?’ zei dan wel eens in 't naar huis gaan Jaap tegen Jasper. - ‘'t Doet er niet toe’, zeî Jasper: ‘'t is toch mooi om te hooren.’ 't Was bij herbergiers, vooral in hofplaatsen, of langs de wegen, die er heen leidden, ook van ouds de gewoonte, het wapen uit te hangen van deze of gene groote personaadje, die er gelogeerd had. Montaigne geeft er uit Frankrijk een voorbeeld van: ‘A Plombieres,’ zegt hij, ‘il me commanda à la faveur de son hostesse, selon l'humeur de la nation, de laisser un escusson de ses armes en bois, qu'un peintre du dict lieu fist pour un escu; et le fist l'hostesse curieusement attacher à la muraille par dehors.’ En Sir Dudley Digge, in de voorrede van zijn Complete Ambassador (1654) van Engelsche Ambassadeurs gewagende, zegt: ‘we have hardly any notion of them, but their arms, which are hung up in the inns where they passed.’ Die gewoonte was algemeen: het wapen strekte den kastelein tot een certifikaat. Even als nu iemand, die een nieuw geneesmiddel gebruikt heeft en van zijn kwaal hersteld is, of die geprofiteerd heeft van een nieuwe schrijfmethode tot verbetering van zijn krabbelpoot, een getuigschrift af- | |||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||
geeft, dat dienen moet om het middel in de krant aan te bevelen, even zoo gaf toen een man van aanzien aan den waard, over wiens onthaal hij te vrede was, verlof, zijn wapen uit te hangen als een openbare rekommandatie. Wapens van Vorsten en Edelen aan kerken, kloosters of godshuizen duidden die Heeren aan als stichters of begiftigers. Eén voorbeeld uit velen. De gymnastiekschool in den Kapucijnengang te Maastricht prijkt in den gevel met het wapen van Lens. De Baron van Lens was de voornaamste weldoener geweest der Kapucijnen, en dit gebouw was voorheen hun kerkGa naar voetnoot1). In het eerste deel van den NavorscherGa naar voetnoot2) vindt men een ouden steen afgebeeld, die boven een poortje in den muur naast het Koning-Willems-huis te Alkmaar geplaatst was. Daarop komt een wapenschild voor, beladen met een Jeruzalemskruis en gedekt met een helm, die twee Jeruzalemsveêren, vergezeld van drie konijntjes, tot cimier heeft; - en een opschrift daarboven, onder een hand, die er met twee vingers naar wijst: BLYT HIER Al die navorschende geleerdheid, die er bij omgehaald is, daargelaten, komt het ons vrij duidelijk voor, 1o. dat de steen niets met het Koning-Willems-huis te maken had, als zijnde de muur, waarin hij zich bevindt, van veel later datum; 2o. dat de steen eenvoudig het uithangteeken was van een JeruzalemsvaarderGa naar voetnoot3) en 3o. dat het opschrift een bloote variatie is op de oude spreuk: ‘de opiniën der menschen regeeren de wereld.’ Bij den Jeruzalemsvaarder nu regeerde, blijt opynene, een vrolijke zin; hij had aangename indrukken van zijn Oostersche reize medegebracht; wat zeker niet met alle bedevaartgangers het geval was. De geslachtwapens, aan de gevels van burgerwoningen uitgehouwen, zijn, ook na dat er zoo vele duizenden verdwenen zijn, nog ontelbaar. Reeds in de 15de en 16de eeuw viel die wijze van gevelverciering in den smaak, doch gevelsteenen werden toen nog alleen aangebracht aan de groote steenen huizen. Het uithouwen van 't wapen in steen was toen eigentlijk al een modern gebruik. De oude middeleeuwsche gewoonte was het schild of de schilden voor den gevel te hangen, in hout geschilderd, zoo als dit nog in Engeland en inzonderheid in 't westeinde te Londen plaats heeft, en waarvan wij bij ons nog onlangs een voor- | |||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||
beeld zagen aan 't huis der Huydecopers op de Keizersgracht over de Westermarkt. Maar in de 17de en 18de eeuw werd het aanbrengen van gevelsteenen met wapens ook aan eenvoudige burgerwoningen een mode, ja een passie. Onder de geslachtwapens aan de huizen in onze steden zijn zeer groote en prachtige, met schildhouders en cimier: dikwijls twee schilden nevens elkander, rechts de heer, links de vrouw ('t laatste in oudere afbeeldingen ruit, in latere ovaal). Verreweg de meesten echter zijn eenvoudiger en van kleiner vorm. In de eerste helft der 17de eeuw hing men de wapenschilden veeltijds aan een liggenden boomtak, die verondersteld werd uit den stamboom gesproten te zijn en op deze wijze tevens tot soutien en cimier diende. Wij zagen ervroeger vele van die soort aan gevels, die sedert verbouwd zijn. Toch kunnen wij er nog een voorbeeld van aanwijzen in de Wijdesteeg, waar in 1635, de Bewindhebber der O.I. Compagnie Sieuwert Sem en zijn vrouw Marretje Bouwers een hofje gesticht hebben. Beide wapens, in den gevel uitgehouwen, hangen met een lint aan een boomtak. De beteekenis der wapens, waarvan wij spreken, is eenvoudig: zij duiden, aan godshuizen of hofjes den stichter, aan bijzondere huizen den eigenaar aan. Prijkten verscheidene huizen op een rij met hetzelfde wapenschildje in den gevel, dan bewees dit, dat zij weleer, bij 't bouwen van nieuwe grachten en straten, een gemeenschappelijken stichter hadden gehad. Als kinderen van één vader droegenGa naar voetnoot1) zij 't familiemerk op 't voorhoofd. Bij den verbazenden rijkdom van stof moeten wij ons tot deze algemeene en natuurlijk slechts oppervlakkige beschouwing beperken, doch voegen hier nog een viertal opmerkingen bij. | |||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||
1o. Vele geslachtwapens in gevels zijn uitgehakt; niet enkel in den Bataafschen tijd,Ga naar voetnoot1) maar ook bij verwisseling van eigenaar, als de nieuwe bezitter het wapen van zijn voorganger niet verkoos voor zijn gevel te behouden. Een voorbeeld hiervan levert de onderstaande afbeelding. Op de Heerengracht over de Driekoningenstraat stond weleer een zeer groot en fraai wapen boven in den gevel. Nog pronken de schildhouders als twee prachtige St. Markus-leeuwen en het cimier als twee handen, die een Evangelieboek vasthouden; - doch 't wapen zelf is in blanco. 2o. De gevelsteenen-heraldiek levert soms zonderlinge figuren op. Op het Damrak bij den Dam ziet men, boven in den gevel, een schild, beladen met een zwarte kip - die door een hand in den rug wordt gegrepen. Alweêr een niger pullus; doch 't zal wel geen Romein, maar eenvoudig een poelier zijn geweest, die dit wapen heeft uitgedacht. Op de Bierkaai bij de Pijlsteeg, aan 't huis Parijs, vertoont zich hoog in den gevel een groot wapen, dat gedeeld is, en rechts beladen met een keper, die vergezeld is van drie menschenhoofden met uitstekend lange neuzen, alsof 't vertegenwoordigers waren van het gilde van Jonkheer | |||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||
Domphoorn tot SnuytenborgGa naar voetnoot1). De stichters van dit huis waren réfugiés, en heetten Mamouchette, - het wapen is dan ook het hunne, en die neuzen zijn dus van Fransche afkomst. 3o. Zeer onbeduidende wapenschilden hebben bekendheid en vermaardheid verworven, omdat zij de uithangteekens waren van winkels, waar 't een of ander geneesmiddel of elixir verkocht werd, dat opgang maakte bij 't publiek. Zoo hing, overal waar het Opregte van der Veen's elixir verkocht werd, een schild uit met drie turven boven een zwarten veengrond, gedekt met een helm, en een leeuw tot cimier. Dit heette 't wapen van Van der Veen, en de waarborg der echtheid van het elixir. Waar de Haarlemmer olie van Tilly, genaamd medicamentum gratia probatum, verkocht werd, stond het wapen van Tilly op het uithangbord geschilderd: een duifje met een olijftak, omgeven van het symbool der eeuwigheid, een slangerond. Of deze Tilly's, die te Haarlem op 't Spaarn woonden, verwant waren aan den held uit den dertigjarigen oorlog, weten wij niet: zij wisten 't zelf niet en 't kon hun ook weinig schelen: hun titel tot glorie was hun Haarlemmer olie. Deze hadden zij, als ze in hun biljet verklaarden, bij erfelijke opvolging verkregen van Claes Tilly, die de olie sedert 1698 gemaakt en verkocht had. 4o. Wapens aan boerehofsteden, die vroeger heerehuizingen waren, wijzen op den voormaligen eigenaar. Nabij Vlissingen aan den Boschweg staat een huis, Baskensburg geheeten, thans een boerderij, weleer het buitenverblijf van de Lampsinsen, wier wapen nog pronkt boven een arduinen poort van 1639. Aan dit huis hecht zich de overlevering, dat het weleer door Albrecht Beyling is bewoond geweest, en dat hij daar voor 't laatst van vrouw en kinderen afscheid namGa naar voetnoot2). Ook Helmers heeft in zijn ‘Hollandsche Natie’ die overlevering gevolgd: | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
Niet ver van Vlissings wal, in Zeelands vruchtbre streken,
Was 't nedrig landverblijf, waar, 't stadsgewoel ontweken,
Thans Beyling met zijn gâ, de rust van 't land genoot.
Men herkent in deze regels van Helmers weêr den echten 18de-eeuwschen Amsterdammer, die zich Beyling voorstelt als een renteniertje, die 's winters in de stad woont, en, als 't zomer wordt, naar zijn ‘optrekje’, een kwartiertje buiten de poort, gaat. | |||||||||||
III.Gedurende het geheele tijdperk der Republiek is het Prinsenwapen hier te lande populair geweest. De burger zag 't gaarne op uithangbord en drinkglas, op tafelbord en schuttersvaandel. Zelfs als 't heette: ‘er is geen Prins in 't land,’ wilde men toch 't Prinsenwapen niet missen: en toen 't in 1653 uit het vaandel der Haagsche Schutterij genomen was, werden de schutters daar zoo kwaad om, dat ze op hun eigen vaandel aanleiden en er doorheen schoten. Een kroeg, waar 't Prinsenwapen uithing, was zeker, bezoekers te lokken; en al mocht de Staatspartij den Prins van het staatstooneel weeren, 't volk bleef hem handhaven en hief hem en zijn wapen, waar het maar kon, ten toon. Op geen enkel uithangbord echter zag men ooit Jan de Witt verheerlijkt; - wel een bewijs, dat het volk hem niet lijden mocht. De boeren zelfs, al wisten ze ook van heraldiek weinig af, cierden toch graag hun wagen met 's Prinsen wapen. Een hunner liet het op zijn achterkrat schilderen, met twee boeren als tenants, en daaronder: * Hier staan wy, twee boeren, sonder beswaren,
Om het Princewapen te bewaren.
Mijn naam is Salomo en daarmeê ga ik wandelen.
Mijn woorden zijn zo zoet als suikere amandelen.
Een ander had onder zijn Prinsenwapen, op 't achterkrat: * Al scheurt de tak, al buigt het riet,
Nochtans en treurt Oranje niet.
Een voerman, die den vrachtwagen op Gouda reed, liet onder 't zelfde wapen stellen: * Dees voerman rijdt naar Godts behagen
Bij nagten en dagen
Een ieder om loon;
Maar 't Princewapen staat schoon.
| |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
Ja, op de turftonnen zelfs vond men het: * Dees ton met 's Princen wapen,
Ter eeren al van het Lant.
De Leeu en sal niet slapen,
En de turf moet sijn verbrant.
Trouwens, men weet, hoe goed Oranje van ouds de Turfdragers waren. Onder de gevelsteenen met 's Prinsen wapen kiezen wij nevensstaanden ten voorbeeld, die aan 't hoekhuis van de St. Antoniesbreêstraat en de Moddermolensteeg staat. 't Is het wapen van Prins Maurits, kenbaar aan 't hartschild van Saksen, terwijl de oranjetak, waaraan 't schild hangt en die uit een afgehouwen tronk is opgeschoten, ons het devies van Maurits herinnert: Tandem fit surculus arbor (Eens wordt de spruit een boom.) 't Wapen is van den tijd toen hij nog geen Prins was, maar alleen Graaf van Nassau: daarom ook een Gravenkroon boven het schild. 't Jaartal 1752 is later, bij vertimmering, in den steen gehouwen. In plaats van 's Prinsen volle wapen, werd nog in de eerste helft der 17de eeuw ook dikwijls het enkele Hoorntje van Oranje op gevelsteenen en gebouwen gezien. Zoo zag men 't nog onlangs voor een (sedert gesloopten) gevel van 1631, in de Koningsstraat, en nog ziet men 't zoo in de Engelschesteeg. De vorm van den hoorn is juist als op het titelblad bij De la PiseGa naar voetnoot1) en zeker, even als vele, die thans verdwenen zijn, van denzelfden tijd. Als een tegenhanger van 't Prinsenwapen nemen wij dat van Christoffel Bernard van Galen, den strijdlustigen Bisschop van Munster. Men zag 't in of kort na 1675 uithangen voor een herberg, met deze uitduiding: * Ich Berent von Gottes Gnaden
Henker zu Lubeck und Racker zu Staden.
Dit doelde op zijn veldtocht in 1675, toen hij, in dienst van den Keizer, het zwaard tegen de Zweden keerde, de Wezer overtrok, een aantal steden vermeesterde en eindigde met Staden in te nemen. | |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
IV.De wapens van hedendaagsche Soevereinen en Staten, die als uithangteekens voorkomen, zijn van vijfderlei aard.
't Schijnt meer en meer de mode te worden, de wapens onder 2, 3 en 5 aangeduid, niet meer in kleuren te vertoonen, maar geheel verguld, - wellicht om ze te blinkender te maken: wat schrikkelijk dom is; want een wapen, van zijn émaux beroofd, is zich zelf niet meer. Het wapen van Pruisen is van zilver, met een adelaar van sabel; maar een adelaar van goud op een veld van goud is geen Pruisisch wapen, - 't is een onding. | |||||||||||
V.Wapens van allerlei Rijken en Staten komen voor herbergen en winkels, voor pakhuizen en fabrieken, in ontelbare menigte voor, nu eens op een bord of schild, dan weêr op 't glas boven de deur, soms gebeiteld in een gevelsteen of in den geveltop. Wilden wij er een lijst van geven, 't zou een volledig wapenboek worden; wij hebben daar geen plan op, en | |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
zeggen eenvoudig, dat alle bestaande en vele niet meer bestaande wapens op die wijze benuttigd zijn. Wanneer gij een koop- of havenstad bezoekt, en weten wilt, met welke landen zij handel drijft of welke schepen er binnen vallen, kijk dan maar naar de uithangborden, die met wapens beschilderd zijn; zij zeggen 't u dadelijk. Dit is de algemeene beteekenis dier soort van uithangteekens; de bijzondere wijst u op de herkomst of handelsbetrekking van hem, die 't wapen koos. Christiaan Votten woonde in 't laatst der 17de eeuw op de Gelderschekaai en hing het Schild van Denemarken uit; waarom? omdat hij een Deen was. En wanneer men op Uilenburg twee naast elkander staande pakhuizen ziet, die ieder het Wapen van Portugal in den gevel voeren, dan zullen die wel gebouwd zijn door een koopman, die handel op Portugal dreef, en vermoedelijk zelf een Portugeesche jood was. De wapens van Portugal en Spanje kwamen, ten gevolge der levendige handelsbetrekking, reeds in de 16de eeuw, in Holland en Zeeland veelvuldig voor: ook o.a. aan Delftsche brouwerijen. 't Wapen van Portugal op de Gelderschekaai was in 1656 een R.K. kerk; 't Wapen van Spanje ziet men, even als dat van Amerika, niet zelden voor de tabakswinkels prijken. Sedert de 17de eeuw zijn het de wapens van Frankrijk en van Engeland, die het talrijkst vertegenwoordigd zijn: het eerste bestendig als het Schild van Frankrijk - een vertaling van l'Escu de France. In de Eerste Afdeeling hadden wij een Amsterdamsch ‘Fransch Schiltje by moy Saertje’Ga naar voetnoot1); nu een Rotterdamsch voorbeeld: Daer siet ghij 't Oude Hoofd, daer d' Admiraliteyt,
Hier 't Schilt van Vranckryck, daerm' om gelt eet, als men 't heit,
zei Konstantijn Huygens op een wandeling door Rotterdam in 1660: en niet alleen at men er, men hield er ook publieke verkoopingen; de Oprechte van 3 Januari 1688 kondigde aan: Op Maendagh den 12 January sal tot Rotterdam in 't Schilt van Vranckryck verkocht worden een kostelijcke Imboel, waeronder veel raer out kraeck-porselein en kostelijck gedreven gout en silver. Men ziet, reeds toen werd oud porcelein in waarde gehouden. Wellicht waren er nog schalen met sprinkhanen-gevechten bij, omstreeks 1430 vervaardigd door den beroemden Lo, of de kunstvolle gezusters Sien; of vazen van Tscheu uit de Keizerlijke fabriek te Tschangtan, die in 't laatst der 16de eeuw bloeide: kunststukken, die met duizenden betaald werden. In 1672 rijmde een poëet, die hier zijn uithof hield: * In 't Schilt van Vranckrijck, daer verkoopt men france waaren,
Schoon dat die Koninck ons voor vijant komt verklaaren.
| |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
Die france waaren doelden op 't glas Borgonje, dat hij in de hand hield, en waarop hij aangenomen had een extempore te maken. Oorlog of vrede, - Fransche wijnen, Fransche modes en Fransche kappers bleven hier in trek. 't Wapen van Engeland (eigentlijk dat der Vereenigde Rijken) werd, ja wordt nog dikwijls betiteld als 't Wapen van Londen. Dit schijnt vreemd; doch de verklaring is deze: onder het Wapen zag men doorgaans een gezicht op de Teems en de hoofdstad, met den naam london daarboven - dus onder het wapen: - en dit gaf aanleiding tot het misverstand. | |||||||||||
VI.Van de wapens der Nederlandsche Gewesten komt dat van Drente - de H. Maagd met het kind Jezus - het minste voor. Toch vindt men 't Wapen van Drenthe, behalve aan een logement te Assen, aan een tabakswinkel te Groningen. Daarentegen zijn die van Holland en Friesland het talrijkst vertegenwoordigd, en de konkurrentie deed ook hier fijne onderscheidingen maken. Zoo is er als uithangteeken een wezentlijk verschil tusschen 't Wapen van Friesland en 't Friesche Wapen, want beiden waren konkurrenten, die telkens hun klanten verzochten, wel op 't onderscheid te letten. Een Friesch Wapen op den Haarlemmerdijk tusschen de Brouwersstraat en Eenhoornssluis was van 1620 tot 1687 een R.K. kerk. Op den Nieuwendijk bestond in de 17de eeuw een logement, waar 't Wapen van Hollant uithing. Straks trad er in de Kalverstraat een op, met het Gekroonde Wapen van Hollant. In de Oostenburger-middelstraat ziet men op een gevelsteen wel het bekende Wapen der provincie Zeeland; maar de Schildhouders zijn - in plaats vaneen Meerman en een Meermin - twee Wildemannen, en het onderschrift luidt: Wapen van Seelant, (1664). Die Wildemannen nu zijn Deensch; en de Deen, die deze heterogene kompozitie van een Nederlandsch wapen met Deensche tenants uitdacht, had eenvoudig ons Zeeland met zijn Seelant vereenzelvigd. Tessel was de reê van Amsterdam: geen wonder dat hier dus 't Wapen van Tessel veelvuldig voorkomt; - zoo ook dat van Ter Schelling. In Friesland hangen de wapens der Grietenijen dikwijls uit. Wij geven hier een der bijzondere wapens van de Groninger Ommelanden: het Wapen van Hunsingo, dat aan een tabakswinkel te Warfum uithangt. | |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
't Is een Ridder, rijdende op een bruin paard, achter wien een jonge dame met loshangende haren zit: achter het paard blinkt een zilveren Ster. Hierbij valt op te merken, dat het wapen van de Marne een galoppeerend bruin paard vertoont, waarop een jonkvrouw met lossen teugel, en 't paard met de linkerhiel sporende, weg ijlt: Ridder en Ster ontbreken hier. De legende is deze: de jonkvrouw was bij nacht (dit wijst de ster aan) en tegen haar wil (als de loshangende haren aanduiden) door een ridder ontvoerd; maar onderweg had zij den schaker een beentje gewipt en van 't paard doen tuimelen, terwijl zij toen (nu komen wij aan 't Marner wapen) den teugel gewend en bij dag (daarom geen ster meer) haar woning weêr bereikte. Zulk een flinke deerne verdiende in 't wapen te staan. Buitenlandsche gewestelijke wapens treffen wij ten onzent op uithangteekens zelden aan, behalve dat van Borgondiën, wegens vroegere betrekking van dat Hertogdom tot de Nederlanden. De hierbij gevoegde steen staat aaneen huis in de Nieuwstraat te VlissingenGa naar voetnoot1). Over de spreuk later. Het onderschrift beteekent ongetwijfeld Borgondiën. Werd die steen daar in de 17de eeuw geplaatst door een Vlissinger, die nog afstamde, of meende af te stammen van Maximiliaan van Borgondiën, den eersten Markgraaf van Vlissingen? Maar zoo hij gemeend heeft, het voorvaderlijk wapen voor te stellen, is hij niet gelukkig geslaagd; want daar hapert nog al wat aan, en die twee gekruiste staven lijken heel weinig op 't Borgondisch kruis. | |||||||||||
VII.Als wij tot de Stedewapens overgaan, merken wij vooreerst op, dat in elke stad in ons vaderland, groot of klein, haar eigen wapen 't menigvuldigst als uithangteeken voorkomt. Vooreerst in de gevels der stadsgebouwen, als dekoratie en als merk van eigendom. Ten andere aan herbergen en winkels; want elke stad, hoe klein ook, is steeds ingenomen geweest met haar eigen wapen, en de Heusdenaar hangt even gaarne zijn Wieltje uit, als de Naarder zijn dubbelen Arend op het gouden veld met het opschrift het Naarder Wapen pronken doet. Somtijds zelfs is het uithangen van 't Stadswapen verplichtend geweest. In een Haagsche keur van 21 Mei 1671 werd den slijters van bier gelast, | |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
‘voor hare huysen te hangen een Vaentje met 's Haegs Wapen, waerin met groote letteren geschreven: Hier verkoopt men kleyn bier.’ Ook de zoogenaamde Oude Wapens - te Amsterdam het KoggeschipGa naar voetnoot1),te Haarlem de Dorre Boom, te Schiedam de Zandloopers, met de spreuk: fluit arena ruit hora - werden vaak uitgehangen, en deze als een bijzondere weelde, om dubbel te blazoeneeren, vooral aan openbare gebouwen. Een huis op de Leidschestraat bij de Keizersgracht levert hier ook een voorbeeld van. In de beide gevelhoeken zijn twee ovale schilden gehouwen, 't een met het driekruisig wapen, 't ander met het Koggeschip. Zijn, als uithangteekens, de wapens van Rijken en Staten talrijk en verscheiden, nog meer zijn het die van Steden: meest aan logementen en kroegen; maar ook aan allerlei winkels. In 1642 b.v. hing bij den boek-verkooper Hans van der Hillen te Middelburg het Wapen van Oudenaarde uit, vermoedelijk omdat de man uit die stad afkomstig was. 't Is opmerkelijk, dat van alle Stedewapens in Holland geen meer voorkomt dan dat van Leiden. 't Had dan ook vier titels tot roem: zijn Hooge-school, waar men van alom leerlingen heenzond, zijn beleg, zijn lakens en zijn kaas. Geen wonder, dat de kasteleins van dien roem voor hunne nering partij trokken; doch, zoo'n beroemd wapen uithangende, wisten zij er ook naar te rekenen. Dat ondervond Huygens, toen hij, ‘in Junio 1628’ een ‘Speelreise’ doende, in 't Wapen van Leyden te Rotterdam met zijn reisgenooten het middagmaal gehouden had: Daer boorde men in 't slot van onse bors, die maeghd was,
Met dobble sleutelen; soo datter schier gevraeght was,
Hoe komt de Visch soo dier, Waerdinne?
Die ‘dobbele sleutelen’ zinspelen op de twee sleutels van 't Leidsche schild, en Huygens weet het daaraan, dat hij zoo duur betalen moest. | |||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||
't Was ook in een Wapen van Leiden te Emden, op de Appelmarkt, dat Abraham Blansaert in 1623 werd gevangen genomen. Op het dorp Spijk bij Gorkum staat dit wapen voor den gevel van een boerehuis gebeiteld, en op het Wapen van Leyen rijmen nog twee regels: Godt wil dit Huys van quaet bevryen
En zijn inwoonders gebenedyen.
Volgens de overlevering zou een afstammeling van den Leidschen burgemeester Van der Werff dit huis hebben doen bouwenGa naar voetnoot1). De Hollandsche Stedewapens, die te 's Gravenhage nog aan verscheidene aanzienlijke gebouwen pronken, - aan 't Rijksarchief dat van Amsterdam, aan 't Ministerie van Oorlog dat van Rotterdam, enz. - herinneren, dat die hotels oorspronkelijk, ten tijde der Republiek, door die Steden waren gebouwd tot huisvesting van hare afgevaardigden ter Staten-vergadering. Het bestuur over die logementen der steden was gewoonlijk opgedragen aan de vrouwen der regeerende burgemeesteren. Het logement van Amsterdam is in 1819 door het Rijk gekocht voor ruim ƒ70,000: het is daarna ingericht tot een paleis. Eerst woonden er de Prinses-weduwe en de Hertogin van Brunswijk; in 1823 Prins Frederik; later de Prins van Oranje. In 1855 is het Rijks-archief er gevestigd. De uithangborden met Stedewapens hebben, even als alle andere, namen aan straten en aan personen gegeven, als b.v. te Antwerpen het Wapen van Doornik aan de Lange-Doornikstraat. Te Amsterdam vindt men een Wapen-van-Delft-steeg: en onder de brandmeesters, die in 1616 aldaar werden aangesteld, een Lambert Pietersz. Sneeckerwapen. Somtijds vindt men wapens, die niet eens meer als zoodanig herkend worden. Voor een pakhuis in de Haarlemmer-houttuinen staat een Gekroond Vat, vastgehouden door twee Leeuwen in steen, met het jaartal 1649. Dit is het wapen van Hall in Tyrool, een stad, die een belangrijke zoutgroeve bezit. Het zal dus wel een 17de eeuwsche zoutkooper geweest zijn, die hier, aan zijn pakhuis, het wapen der Tyroler zoutstad uithing. Maar de acht- of negentiende-eeuwer, die daar niets meer van wist en 't wapen niet kende, lette alleen op de leeuwen, en zoo werd het Wapen van Hall in de Twee Leeuwtjes herdoopt. De rijmen, die bij deze wapens voorkomen, zijn er doorgaans met de haren bijgesleept. Bij een draaier op 't Hekelveld hing het Haagsche Wapen uit, en daaronder las men: * In het Haagse Wapen, met rooje pooten,
Daar draait men allerhande klooten,
Die rollenGa naar voetnoot2) en die onder kassen staanGa naar voetnoot3).
Was ik rijk, dan was mijn draaijen gedaan.
| |||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||
Wel is een wapen met pooten in de Heraldiek onbekend; doch de draaier kon zich redden met de navolgende sluitrede: Het wapen van den Haag is een Ojevaar;
Een Ojevaar heeft roode pooten;
Ergo heeft het wapen van den Haag roode pooten.
In de Peperstraat hing aan een garen- en lintwinkel het Wapen van Emmerik uit, met de volgende geografische te-rechtwijzing: * Dit is in 't Wapen van Emmerik, dat leid in 't land van Cleef.
Hier verkoopt men Veeters, Naalden, Zijd en Lind, half te geef.
Even als of het de vrouwtjes, die veters en naalden kwamen koopen, wat schelen kon, of Emmerik tot Kleefs- of tot Gelderland behoorde; een kwestie, die al eeuwen oud was, doch waarvan men de beslissing op geen uithangbord zou gaan zoeken. Somtijds was er tusschen de rijmen en het wapen geen het minste verband. Te Leeuwarden hing het Wapen van Zwol uit, en daaronder stond: * Och! dat de wereld eens omwendde,
En elk zijn eigen zelve kende!
En liet een ander sijn gebreken staen,
Het sou veel beter in de werelt gaen.
Een verzuchting, die men even goed onder de Omgekeerde pot of 't Hoofd vol muizenesten, als onder dit wapen, had kunnen schrijven. | |||||||||||
VIII.De wapens van Dorpen komen meest op de dorpen zelve waar ze t' huis hooren voor; want van ouds was het Rechthuis tevens de voornaamste herberg van 't dorp, en 't is op sommige plaatsen nog zoo: daarom hangt aan de herberg te Schipluiden de Driemaster uit; te Wassenaar het oude wapen van 't Geslacht, te Nieuwenhoorn de Zilveren Hoorn op 't veld van keel; en te Oud Diemen staan de Drie Zwemmende Eendjes nog voor 't huis, dat vroeger 't Rechthuis was. Ook in steden, doch dan meer bepaaldelijk aan de veerhuizen, waar de marktschuiten aankomen, hangen dorpswapens uit. Enkele malen ook aan een molen of aan een scheepstimmerwerf, zoo als op 't Bickerseiland het Wapen van Aalsmeer. Zeldzamer vindt men dorpswapens op gevelsteenen, en dan duiden zij de geboorteplaats van den eigenaar aan. Te Delftshaven zette in 1652 | |||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||
een Rijper zich neêr en oefende de haring-visscherij uit: en men ziet er nog het wapen van de Rijp met de haringen in den gevel. Als een bijzonderheid teekenen wij aan, dat op de Oude-waal bij de Bantammerstraat een wapen van een Friesch dorp voorkomt. 't Is het Wapen van Molqueren, een schild, beladen met een gans met opgeslagen vleugel. Immers de wapens der Friesche dorpen - voor zoo verre zij die ooit gehad hebben - zijn in vergetelheid geraakt, dewijl sedert lang de wapens der oude Grietenijen als gemeente-wapens geldenGa naar voetnoot1). | |||||||||||
IX.Korporatie-wapens, als: van Heemraadschappen, Dijkkollegiën, Polderbesturen, Schutterijen, enz. pronken voor de gebouwen, waar die kollegiën vergaderen of vroeger hun zetel hadden; de blazoenen der Hooge Scholen voor de Akademiegebouwen: die der Gilden weleer voor de gilde-huizen, waarvan nog enkele overblijfselen hier en daar te vinden zijn. Wij vertoonen hier de afbeeldingGa naar voetnoot2) van een fraaien gevelsteen, in der tijd vervaardigd op kosten van het Kuipers- en Wijnverlaters-Gilde te Rotterdam. Dit gild, hoewel niet tot de oudste der stad behoorende,was buiten twijfel een der aanzienlijkste en vermogendste, blijkbaar o.a. daaruit, dat het zijn eigen gildehuis had, terwijl het meerendeel der andere gilden zich ver genoegen moest met te vergaderen in een vertrek boven eene der stadspoorten, hun daartoe door de Stads-Regeering ten gebruike afgestaan.Ga naar voetnoot3) Zij wilden dit wel weten, en plaatsten daarom in den voorgevel van hun huis gemelden steen, | |||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||
waarop een kuipers-werkplaats, omgeven van de wapens hunner ‘hoofdluyden’. Dit geschiedde in de 18de eeuw, blijkens de namen der toen aan 't bestuur zijnde hoofdluiden. Ook nieuwe korporatiën slaan hun wapen voor hun hoofdgebouw aan: zoo hangt voor den gevel van 't hoofdkantoor der Nederlandsche Handelmaatschappij op de Heerengracht het Anker uit, met het boveneinde van een Merkuriusstaf en het jaartal der stichting (1824), en prijkt in het frontespies van Arti et Amicitiae het oude St. Lukasschild, met den gevleugelden ossekop. Sommige uithangteekens, die geen heraldieken vorm vertoonen, danken toch hun oorsprong aan een gildeblazoen. De Vlucht naar Egypte is herkomstig van 't oude blazoen van 't St. Jozefs of Timmermansgild: de Troffel van dat der Metselaars, de Gouden Beker of Kop van dat der Goudsmeden. Nog ziet men op 't Binnenhof in den Haag een steen met zulk een kop, aan een huis, waar vroeger de Keurkamer was van 't Goudsmidsgild. | |||||||||||
X.Beroepswapens onderscheiden zich daardoor van de Gildewapens, dat zij geen korporatie-wapens maar persoonlijk zijn, en ook geen officiëel karakter hebben, maar willekeurig door ambachtsman of winkelier zijn uitgedacht, met zinspeling op beroep of bedrijf. Zij bestaan dan ook alleen als uithangteekens, en worden in geen heraldieke werken vermeld, hoewel zij ook daar hun spoor hebben achtergelaten, vermits verscheidene geslachtwapens van beroepswapens zijn afgeleidGa naar voetnoot1), Van het Snijderswapen ziet men een ouden vorm uitgehouwen op een deurpost te Naarden, die 't jaartal 1595 draagt. Later maakte men dat wat zwieriger, en men zag 't boven de deur van menigen snijder, mooi verguld, aldus: de Schaar geöpend in den vorm van een St. Andries-kruis, en twee leeuwen als tenants, die den eenen voorpoot aan 't blad van de schaar slaan en met den anderen de kroon boven de schaar houden, terwijl zij den vooruitgezetten achterpoot door 't oog der schaar steken. Het Bakkerswapen - een gekroonde Krakeling vastgehouden door | |||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||
twee leeuwen - vindt men nog boven eens bakkers deur op den Nieuwendijk bij den Dam. Een Tabaksverkooperswapen zag men weleer op het Droogbak vóór een tabaksfabriek geschilderd: een vollen Knaster, ook alweêr gekroond en door twee Leeuwen vastgehouden. In den Haag stond, in 't laatst der 17de eeuw, voor een schoenmakers-luifel in de Lange Pooten, het Schoenmakers Blazoen, met dit zonderling onderschrift: * Wer dar? Vive Orangie!
Weetje wat ik denk? Laat de gek loopen.
Is er ymant die er na vraagt? Zeg dat je er niet af en weet.
Dat is in het Schoenmakers blazoen,
Die 't beter wil hebben, mag 't beter doen.
De laatste regel kwam dikwijls voor, omdat doen op blazoen rijmt. Welke sutorisch-heraldische kompozitie de Haagsche Krispijn hierbij had doen schilderen, weten wij niet. De drie eerste regels schijnen te zinspelen op de gebeurtenissen van den dag. Misschien behoorden zij tot Juni 1672, en de schoenmaker tot de gematigde Oranjepartij, en wilde hij op die wijze aan 't volk een vermaning geven, om Jan de Wit ongemoeid te laten. |
|