| |
| |
| |
Tweede afdeeling.
1601.
Eerste bedrijf.
(over tafel fluisterend).
En welk bericht brengje van den Heer van Botbergen?
Gereed, zoowel als de heeren, die ik gisteren bezocht, op het opontbod te verschijnen.
Ik heb de boodschap, gelijk wij overeengekomen waren, op zijn slot achtergelaten, hij zelf was ter jacht: althands voor 't oogenblik niet t'huis.
Onvoorzichtige! Zoo dat stuk eens in verkeerde handen geraakte....
En wat dan nog? Uwe Edelheid zal wel zoo wijs zijn geweest, het niet zelve te schrijven. En al ware dat zoo, wie kent hier uw schrift? De inhoud zal toch wel niet van dien aart zijn, dat hij of heer Floris of u in gevaar kan brengen.
Och neen! Een eenvoudige uitnoodiging om hier een ouden vriend te komen ontmoeten.
| |
| |
En wie zal daar kwaad in zien? - Indien er iets in stond, dat den minsten schijn had, verdacht te zijn, dan zoû ik het nog minder gevaarlijk achten in de handen van ondergeschikten, dan in die van heer Floris zelven, die niet schromen zoû, u te verklappen, indien hij er voordeel in zag.
Dat geloof ik mede; doch ik ben bijna zeker, dat hij er op dit oogenblik zijn belang in zien zal, ons te helpen. - Denkje, dat hij komen zal?
Dat hangt er veel van af, of hij onderstelt, dat hem eenig voordeel kan aanbrengen.
Dat heb ik er in laten doorschemeren, en ik mag alzoo rekenen op zijn komst. En hoe staat het met de bezetting van Bommel?
Al wat bruikbaar was, is naar 't leger gezonden. Er liggen daar nu niet meer dan kreupelen en verminkten, die men spoedig klein zoû krijgen.
Van die zijde is er alzoo geen hinder te wachten. - 't Is wel! - Ik ben over u voldaan. Blijf hier thands in de nabijheid: ik ga even naar den Witten Druif, om te hooren of mijn volk is aangekomen. (Hij vertrekt door het huis: Roel verwijdert zich door den boomgaard).
(een visch ophalende).
Neen vriend! je hadt gedacht, mij te verschalken; maar ik ben u te slim af geweest. Wat is het toch een zegen, dat, oorlog of niet, er altijd visch te vangen blijft. Bouwlanden worden verwoest of overstroomd: het vee gestolen: het jachtveld bedorven; maar al bouwt men nog zoo veel schansen aan de rivier, of al levert men er nog zoo veel scheepstrijden, de vischjens blijven voortzwemmen, zonder er zich aan te storen, en voor een hengelaar, die zijn werk verstaat, valt er altijd nog wat te vangen. (Hij doet de visch in zijn bun). Zie zoo, deze zal heden avond een kostelijk figuur op schotel maken, en ik houd mij overtuigd, dat
| |
| |
mevrouw Anna er mij met haar vriendelijk stemmetjen een extra-kompliment over maken zal.
(het veerhuis uitkomende, tegen iemand van binnen):
Zet de paarden op stal en zie, dat ze goed verzorgd worden. (Tegen Femmetjen die hem gevolgd is). Er is nog niemand gekomen, die naar mij gevraagd heeft?
Nu, dan zullen wij wachten. - Breng mij inmiddels een pint gerste-bier. (Femmetjen haalt het gevraagde, zet het op eene der tafels en verwijdert zich weder).
(Varick ontdekkende).
Al weêr een andere gast! (Hij beschouwt hem meer naauwkeurig).
(hem van zijn kant opnemende).
Ik heb dien pooieraar meer gezien, maar waar of wanneer....?
Als mijn oude oogen mij geen parten spelen....
Ja waarlijk! hij is het, mijn voormalige loten rampgenoot....
(opstaande en naderende).
De heer van Varick!
(hem de handen drukkende).
Wel! had ik dat ooit kunnen droomen...! Broêr Peter!
Ja, dat is nog mijn naam op 't Huis; - daar buiten heet ik, zoo als ik gedoopt werd, Jakob Woutersz.
En hoe gaat het u al, oude makker! sints vijf-en-twintig jaren, dat wij elkander niet gezien hebben?
't Is 15 April reeds zeven-en-twintig jaren geweest, dat wij uit den kerker te Bommel ontslagen werden en ik met mevrouw naar Tiel gezonden; terwijl Uwe Edelheid Zijn Excellentie wijlen Prins Willem verzelde.
't Is waar; ik heb van dien tijd af de partij gediend, die nog altijd de zwakste scheen, en die thands,
| |
| |
dank hebbe de wakkerheid van Prins Maurits, de sterkste geworden is.
(glimlachend).
UEd. zal toch niet voornemens zijn, haar daarom nu weêr te verlaten.
Voorwaar niet: ik ben sints dien tijd ouder, en, hoop ik, ook wijzer geworden, en zoo het dobberen tusschen partijen verschoonbaar geächt kon worden in een tijd van scheuring en burgerkrijg, thands zoû het overloopen landverraad zijn. De Republiek is gevestigd: zij heeft hare plaats ingenomen onder de Staten van Europa, en op al de zonen van hetzelfde Vaderland rust een gelijke plicht, om voor het behoud hunner onafhankelijkheid te kampen. Dat heb ik gedaan, te land en ter zee: en nu ik eenmaal een goed eind in de vijftig ben, en nog wel de eer heb, de Staten-Generaal als Gedeputeerde te velde te vertegenwoordigen, nu past het mij waarlijk wel, anderen met een goed voorbeeld voor te gaan. - Maar nu, wat u betreft; - hebje de geestelijke plunje voor goed aan den kapstok gehangen?
Niet volkomen; maar UEd. gevoelt....
Ja.... dat die kleeding juist niet behoort onder degene, die thands in den heerschenden smaak vallen, of die men, zonder aanstoot te geven, in 't openbaar kan dragen. En waar houje thands verblijf?
Nog steeds bij mijn eerste meesteresse, Mevrouwe van Waardenburg.
Zij moet reeds hoog bejaard zijn.
Vier-en-tachtig jaren; maar nog steeds even wakker, spijt al de tegenspoeden, die haar getroffen hebben.
Helaas! wat zal ik u daar veel van zeggen? - Haar oudste zoons waren, als u bekend is, reeds omgekomen voor de ramp van 't jaar 74, en de jongste,
| |
| |
Johan, sneuvelde bij de inneming van Maastricht: mevrouw was met haar dochters naar Antwerpen vertrokken, en keerde eerst na de Pacifikatie hier terug; doch het Huis te Waardenburg lag in puin: en zij bezat de middelen niet om het te doen herbouwen; te minder, omdat haar neef Floris, die toen voor een ijverig voorstander der Staatsche partij doorging....
Juist wat mij toen belette, hem zijn verdiende loon te geven.
Omdat haar neef, zeg ik, zich had weten in 't bezit te doen stellen van de meeste goederen van 't Huis van Arkel. - Zij zond haar dochteren naar Brussel: de arme meisjens gingen in een klooster, de eene voor, de andere na (zich een traan uit het oog wisschende). Ik heb ze nooit weêrom gezien: alle drie zijn ze uit dit leven gescheiden.
De oude vrouw is dan geheel alleen.
Op het Huis te Ammerzode, over het bezit waarvan, even als over dat van haar overige goederen, zij nog steeds met haar neef proces voert: en zij heeft, behalve mij geen ander gezelschap dan dat van haar schoondochter, mevrouw Anna.
Is die waarlijk bij haar gebleven?
Een engel der vertroosting: een ware Ruth, die haar leven geheel aan haar schoonmoeder heeft toegewijd, sedert zij ook alles verloren had, wat haar aan dat leven hechten deed.
't Is waar, haar kind werd bij de overrompeling van 't slot vermist....
En is nimmer terug gevonden, wat nasporingen ook zijn gedaan.
Arme moeder! - Men heeft dus zelfs het lijk niet ontdekt.... niets? -
Neen! en dat is juist de reden, waarom
| |
| |
zij nimmer de hoop heeft willen opgeven, dat haar kind nog leefde. Helaas! - men moet haar wel in die gedachte laten: het ware barbaarsch, haar een troost te ontrooven, die met elken dag zwakker wordt.
Dat ware het inderdaad. - Mevrouw van Waardenburg bevindt zich dus in bekrompen omstandigheden?
Dat doet zij.... en ik heb weinig hoop, dat de zaken een gunstiger keer nemen; want ik kan dat aan UEd. wel zeggen: zij staat niet bijzonder in gunst bij de Heeren Staten zoo min in Holland als in Gelderland. Het is u bekend, hoe ijverig koningsgezind zij zich altijd betoond heeft: welnu! zij is nog steeds dezelfde, en zij ontveinst haar blijdschap niet, wanneer de Staatschen een nederlaag ondervinden. Zelfs heeft zij, naar ik vernomen heb, velen geërgerd door de houding, welke zij, twee jaar geleden, ten tijde van 't beleg van Bommel aannam, toen de nu gevangen Amirant van Arragon zelfs ten harent een wijl zijn intrek genomen had. - Ik vertel u dit, Jonker! omdat ik zeker ben, dat daarvan door u geen misbruik zal gemaakt worden, en ik in tegendeel vertrouw, dat Uwe Edelheid, als voormaals met haar geleden en gestreden hebbende, wel haar best zal doen, om haar gedrag bij de Hooge Overigheid in 't gunstigste licht te plaatsen.
Dat zal ik: men mag aan haar hooge jaren wel wat vergeven; en bovendien zoû het mij slecht passsen haar eenig verwijt te doen, dat zij getrouw is gebleven aan de partij, die ik verlaten heb. Zij rekene alzoo op mijn voorspraak; althands zoo lang zij zich bij woorden en wenschen bepaalt. - Maar hoor ik daar geen hoefgetrappel?....
Het is weêr een reiziger, die hier afstapt.
(naar binnen ziende).
De heer Ysbrandtsz! - Juist de man, dien ik wachtte.
(naar binnen ziende, verbaasd).
Wat! Rem Ysbrandtsz, de metselaars-zoon!
| |
| |
Ja; maar thans Lid der Staten-Generaal, Heer van Sandhil en Blinkerweert en mijn ambtgenoot als Gedeputeerde te velde.
Inderdaad! - nu! ik moet zeggen, de man heeft het ver gebracht. Intusschen ik zal de heeren met mijn gezelschap niet lastig vallen. (Hij buigt zich en vertrekt door het huis, in 't voorbijgaan Rem Ysbrandtsz groetende, die naar buiten treedt).
Ha! mijn waarde kollega! ik ben verheugd, u te zien.
Ik groet u, mijnheer van Varick! - Toch niet te lang op mij gewacht?
Eerst sedert weinige oogenblikken ben ik hier: ik ben heden morgen van mijn slot afgereden.
En ik ben gisteren morgen afgereisd uit den Haag, waar de Heer van Oldenbarneveldt mij onze laatste instrukties heeft ter hand gesteld.
Ik zal ze u doen lezen: 't is meest formulierwerk en wat wij te voren wisten. Doch behalve den geschrevenen bestaat er nog een geheime last.
Nasporingen te laten doen aangaande zekere komplotten, die er, volgends een bericht, bij den heer Advokaat ontfangen, zouden gesmeed worden, om hier in de omtrekken troebelen te verwekken en zelfs eenige vastigheden in 's vijands handen te leveren.
Hm! En is de draad al gevonden, met wiens behulp het weefsel zoû kunnen worden ontward?
Al wat tot nog toe van de zaak bekend is bepaalt zich tot losse geruchten; doch wat zeker schijnt te zijn, is de weinige ingenomenheid, welke vele Edellieden uit den omtrek met de bestaande orde van zaken vertoonen. Men noemt er onderscheiden, op wie een sterke
| |
| |
verdenking rust, dat zij in 't geheim met Spinola en Grobbendonck heulen: en wel van de zoodanigen, die tot de beste Huizen behooren, als de Rossems, de Botbergens, de Herwijnens, en anderen meer, wier aanzien en invloed in deze streken niet gering is.
Wat zal ik u zeggen, mijnheer van Sandhil! ik heb ook in mijn jonge tijd een andere partij gevolgd dan de uwe en....
Ja, dat is waar ook. Wel! wie had ooit gedacht, mijnheer van Varick! toen ik u te Bommel over de markt leidde naar.... in 't kort naar zekere plaats, van waar UEd. niet dan zonder kop terug moest keeren, dat wij nog eenmaal in hooge waardigheid zitten en een zoo vereerende betrekking waarnemen zouden?
Juist! en die herinnering van zeer onaangenaam doorgebrachte uren is oorzaak, dat ik nog heden ten dage niet dan ongaarne de oorzaak zoû zijn, dat lieden van geboorte werden gevonnisd en gerecht, omdat zij een andere partij dienen dan wij.
Mij dunkt, de omstandigheden verschillen. In uw jongen tijd moest de Republiek nog ontstaan, die heden gevestigd en erkend is; en wat toen verschoonbaar was, is 't heden niet meer.
Toegegeven! maar toch zoû 't mij hinderen, het werktuig te zijn, waardoor lieden aan den galg geholpen werden voor feiten, die men mij verwijten kan in mijn jeugd zelf te hebben gepleegd.
Dat gevoel kan ik eenigszins begrijpen, en het is mij daarom aangenaam, u te kunnen zeggen, dat de heer Advokaat niets liever verlangt, dan dat het komplot in de geboorte gesmoord worde, zonder dat het noodig zij, tot maatregelen van geweld over te gaan. - ‘Indien werkelijk’ - zeide hij - ‘de personen, die in de zaak betrokken zijn, tot de beste oud adelijke Huizen behooren,
| |
| |
zal het van belang zijn, die Huizen niet te verbitteren en wellicht geheel van onze partij te vervreemden, door strafoefeningen tegen hun leden. Toon daarom, zoo dra gij den draad hebt, aan die verdoolden, dat hun boos opzet ontdekt en hun lot in uwe handen is, en open dan tevens voor hen de deur der genade, met de belofte, dat zij niet verder zullen gemoeid worden, indien zij zich voortaan stil en rustig gedragen.’ Ziedaar wat de heer van Oldenbarneveldt voorschrijft, en wat wij zullen hebben uit te voeren.
Fraai en goed; en zeer overeenkomstig met wat ik zelf verlang; doch zeer ongemakkelijk te volbrengen; - althands zoo lang wij geen zekerheid hebben omtrent de deelgenooten van den aanslag. Wij kunen hier op geen lossen grond te werk gaan.
Daarom heb ik iemand doen ontbieden, die hier, zoo wel als tusschen Maas en Waal, meermalen in bezetting gelegen heeft, die de menschen uit den omtrek vrij goed kan kennen en beoordeelen, en wiens hulp ons bovendien noodig zijn zal, wanneer wij over krijgsvolk moeten beschikken: ik bedoel den Kommandant van Crêvecoeur, Willem Bardesz. Hij heeft een gezond hoofd en een krachtigen arm: en zeker zullen wij wel doen, hem te raadplegen.
Ik ken hem niet: wie is hij?
De zoon zijner werken. Zelf onwetend waar of uit wien hij geboren is, voer hij als knaap ter zee, onderscheidde zich al spoedig door kloeke daden, voerde op twintigjarigen leeftijd reeds een vlieboot aan, en bewees gewichtige diensten, vooral aan de Amsterdamsche handelaars. Zoo won hij zich de achting en de liefde van den wakkeren Amsterdamschen Burgemeester Bardes, die, zelf kinderloos, hem tot zoon aannam en hem een aanzienlijk deel van zijn vermogen naliet. Sedert dien tijd heeft de
| |
| |
jongeling zich een poos te Amsterdam opgehouden, doch zich spoedig weêr tot den krijgsdienst begeven en den Staat bij menige hachelijke onderneming zijn trouw betoond. Ik mag hem best lijden: alleen is in den laatsten tijd een weinig verkoeling tusschen ons gekomen.... doch dat daar gelaten.
Nu ja, ik kan het u wel toevertrouwen; 't is maar beter, nu hij toch hier komt, dat ik u op de hoogte breng. Hij heeft zich in 't hoofd gesteld naar mijn dochter te vrijen.
Welnu? als hij zoo vele verdiensten heeft, als door u zelf erkend wordt....
Nu, ja; die verdiensten spreek ik niet tegen; maar....
Of wil uw dochter niet? Mij dunkt, een vrijer, jong, dapper, niet onvermogend, alom geacht.... wat kan de vrijster meer begeeren?
Hij is toch niet scheef of gebocheld?
Een jongen als een wolk; maar....
Heeft zij meer zin in een ander? - Ja! in dat geval....
Dat is het ook niet; in tegendeel, zij zoû niets liever verlangd hebben, dan dat ik mijn toestemming gegeven had.
Hoe! De zwarigheid ligt bij u? En wat kan u, in 's hemels naam, beletten, in haar huwelijk toe te stemmen, met een bruigom, die zoo alles vereenigt, wat maar te wenschen is?
UEd. voelt.... hij mag nu al de aangenomen zoon van wijlen Mr. Willem Bardes zijn; maar hij kan toch geen ouders aanwijzen: hij is toch maar een vondeling, die....
| |
| |
Aha zoo! Ja, dat is wat anders. (zich omwendende om een glimlach te verbergen). De Heer van Sandhil schijnt vergeten te hebben, dat zijn vader een eenvoudig metselaar was, die Ysbrandt Remsz heette. (luid) Maar wie komt ons daar bezoeken? - (Floris van Arkel komt door de herberg op).
(met vele buigingen).
Ik verneem, dat de heeren Gedeputeerden te velde hier zijn afgestapt, en ik mag deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, om hun mijn geringe diensten aan te bieden.
Rem Ysbr.... ik wil zeggen, de Heer van Sandhil!
Voor den drommel! bergen ontmoeten elkander niet; maar menschen wel.
(half twijfelende).
Is het mogelijk? Bedrieg ik mij, of is het werkelijk....
Een oude kennis. UEd. vergist zich volstrekt niet. Inderdaad, ik was verre mij op die eer te verwachten. (van toon veranderende) : Weetje wel, mijnheer van Wel! dat ik mij schromelijke verwijten te doen heb, nu ik dus zeven-en-twintig jaar heb laten voorbijgaan zonder u de satisfaktie te geven, die je van mij te vorderen hebt.
Mijnheer! ik weet waarlijk niet....
Stil! stil! het oogenblik zoû slecht gekozen zijn om geschillen te hernieuwen. Het leven van den heer van Varick behoort op dit oogenblik niet aan hem, maar aan den Staat, dien hij dient.
't Is op mijn woord waar ook, wat mijn kollega daar zegt; - ik tref het dan toch wel ongelukkig, dat er altijd deze of gene reden is, die mij belet te doen, wat een Edelman behoort te doen. - Je zult dan nog wat geduld moeten hebben mijnheer van Wel!
Maar, mijn waarde heer! wie zoû zulke
| |
| |
oude geschillen nog willen ophalen! Wij waren toen jonge lieden, en ofschoon ik moet erkennen, in UEd. bijna geen verandering te bespeuren, kan ik, helaas! niet even gunstig over mij zelven spreken. Ik wordt jichtig, en zwak van gezicht bovendien.
Redenen genoeg, om niet te vechten, niet waar mijnheer van Wel? - Wij zullen dus, zoo geen vrede, dan voor 't minst een wapenstilstand sluiten, - en dan, van iets geheel anders sprekende (op fluisterenden toon) : is het den Heer van Wel bekend, dat er een aanslag gesmeed wordt tegen het welzijn van den Staat?
(bedremmeld).
Inderdaad?.... En UEd. vermoedt toch niet, dat....
(stil tegen Varick).
Maar, bedenk....
(stil).
Laat mij begaan. (Tegen Floris). Ik beweer niet, dat de Heer van Wel de aanlegger is van het gesmeede komplot; doch evenmin kan ik gelooven dat hij daarvan geheel onkundig zou zijn. Men kent de oude gehechtheid van 't Huis van Arkel aan de voormalige orde van zaken.
Maar mijn hemel! UEd. kunt toch niet denken, dat ik, die 27 jaren blijk van trouw gegeven heb, nu op eens.... of, misschien, (bij zich zelven) heerlijk denkbeeld! (luid) omdat mijn geëerde tante, die half kindsch is, misschien onvoorzichtige dingen doet, zoû daaruit volgen, dat ik, die haar bijna nooit zie, die zelfs met haar in proces lig, eene lijn met haar trek?
Zoo! Het is u dus bekend, dat mevrouw van Waardenburg in de zaak betrokken is? -
(op geheimzinnigen toon).
Wel! ik heb er geen bewijzen van: - anders zou ik die al terstond, volgends mijn plicht, aan de Hooge Overigheid hebben kenbaar gemaakt; - doch 't zoû mij niet verwonderen, indien het zoo was, en ik wil gaarne van mijn kant alles doen, om....
| |
| |
(ter zijde).
Om uw aanverwante geheel ten gronde te richten. - Ik geloof niets van die voorgevens.
....om achter de waarheid te komen. Blijven de heeren nog een tijd lang in de nabuurschap? -
Misschien wel: dat zal veel van de omstandigheden afhangen.
Wel nu! waarschijnlijk ben ik in staat, hun zeer spoedig, ja mogelijk binnen 't uur, belangrijke tijding te brengen. Doch daartoe moet men ons nu niet met elkander zien.
Uitmuntend! Wij gaan naar binnen en rekenen er op, meer van u te hooren. Bedenk wel, dat uw eigen lot hier van openhartigheid kan afhangen, en van trouw aan onze zaak. (Hij gaat met Rem Ysbrandtsz binnen de herberg) .
(alleen).
Dat is een Satansch geval! Twintig malen heb ik inderdaad met de Spaanschgezinden geheuld, zonder dat er een zweem van vermoeden op mij geworpen is, en nu, dat mijn belang het geheel niet zoû meêbrengen, van de Staatschen af te vallen, nu verdenkt men mij. Maar gelukkig kan ik die verdenkingen van mij wenden, en misschien deze geheele zaak doen dienen tot het voetstuk, waarop ik mijn nog steeds wankelende fortuin voor goed vestig. (Een briefjen voor den dag halende) . Ja gewis, dat mij hier bescheidt, om mededeelingen te hooren, die tot mijn voordeel zijn zullen, dat briefjen, waarvan ik eerst de aanleiding niet raden kon, staat in verband tot dien aanslag, waar men van spreekt. Ik ben op den weg, een aangelegde mijn te ontdekken, en 't zal aan mij niet haperen, indien die mijn geen goudmijn voor mij wordt. - Stil! men komt. (Ernst van Ruystede komt door den hof, ziet rond en treedt met behoedzaamheid nader) .
Ik heb dien landlooper meer gezien.
| |
| |
(stil).
Heeft de Heer van Wel een oude kennis vergeten, dien hij voor zeven-en-twintig jaren op het Huis te Waardenburg ontmoette?
Voor den duivel! Kapitein Ernst van....
Ik heet Pieter van Daelen, van Antwerpen geboortig, van beroep koopman, en met brieven van sauve garde rondreizende voor mijn beroep.
Alles best mogelijk; maar wanneer anderen, even als ik, u herkennen?
Daarop hoop ik te passen; - en wat u betreft, ik vlei mij, dat ik door een ouden medestander niet zal verraden worden.
Dat is te zeggen.... ik heb een briefjen ontfangen: waarschijnlijk van u. (Ernst knikt toestemmend) . En wat is 't nu, 't geen mij door u zoû medegedeeld worden, dat mij zoo voordeelig zijn kan?
Mijn mededeeling later: eerst een vraag, te weten, of heer Floris van Arkel nog even geneigd is, als toen ik hem te Waardenburg ontmoette, de zaak van 't ware geloof en die der wettigheid te ondersteunen?
't Is zeker, dat eenige twijfel op dat punt geoorloofd is; want uiterlijk heeft men u sedert jaren de belangen van de Staat zien behartigen; - en toch weet ik van vrij goeder hand, dat ook onze vrienden nu en dan geen ongunstig onthaal en een luisterend oor bij u gevonden hebben. - Hoor toe. Prins Maurits ligt voor 's Hertogenbosch, en natuurlijk zouden de Aartshertogen ongaarne zien, dat een stad van zulk gewicht in zijn handen viel en er wat voor over hebben om dit te beletten. Nu kan daartoe geen zekerder middel bestaan, dan dat men hem den toevoer uit Holland afsnijde en zijn gemeenschap met dat gewest belemmere. Daartoe dienen hem, vooreerst, de schansen langs de rivieren te worden ontnomen.
| |
| |
Zeker geen gemakkelijke taak.
Gemakkelijker dan men denken zoû. Door geweld, ik erken dit, ware hier niets te verrichten; maar de list heeft in dezen oorlog reeds meermalen gezegevierd, waar kracht van wapenen te kort schoot: en zij zal het ook nu kunnen doen, wanneer wij op uwen bijstand mogen rekenen.
Meer dan iemand, luister maar: een gedeelte van mijn manschappen is reeds, onder allerlei vermommingen, hier op 't eiland aangekomen: de overigen houden zich op aan geene zijde der rivier; doch in minder dan een uur tijds kan ik hen verzamelen. - Nu ontbreekt ons alleen een vereenigingspunt: een wapenplaats, waar wij ons verborgen kunnen houden, om van daar een onverhoedschen aanslag, 't zij op Bommel, 't zij op Crêvecoeur, te ondernemen. Uw slot te Wel zoû ons daartoe eene geschikte gelegenheid aanbieden.
Mijn slot! - Voor uw Walen of Duitschers? -
En niet voor hen alleen. - Een tal van Edellieden uit het land tusschen Maas en Waal, ja zelfs uit den Tielerwaard en uit het Sticht, zijn heimelijk onze zaak toegedaan: ik heb hen hier ontboden en zij zullen aan de veeren, die zij overtrekken, bericht vinden van de plaats der verzameling. - Ik heb daarbij op u gerekend.
En indien dit eens eene rekening ware buiten den waard?
Ik geloof dit niet. Hoor verder: De lieden hier in den omtrek, Edelen en Stadsregeeringen, zien u met den nek aan.... spreek het niet tegen; ik weet, dat mijne narichten juist zijn. Zoû het u niet vrij wat waard zijn, op uw beurt uit de hoogte op hen neêr te zien, wanneer de bediening van Ambtman over den geheelen Waard u was opgedragen? - Wat zoû u daarvan dunken?
| |
| |
Anders niet, dan dat ik weinig lust gevoel, mij in gevaar te stellen om de huid van een beer, die nog geschoten moet worden.
De kans van den oorlog blijft altijd wisselvallig; doch laat de kaper na, zijn vaartuig uit te rusten en in zee te steken omdat het onzeker is, of hij buit zal vinden?
Alles schoon en goed; maar als de kaper oud is geworden en genoeg verdiend heeft, blijft hij t'huis en waagt het zuur verworven geld op geen onwisse kansen meer.
Ik durf omtrent uw bijzondere zaken niet beslissen; doch ik meende gehoord te hebben, dat het u niet onaangenaam wezen zoû, uwe bezittingen geheel vrij van verband te krijgen, en uwe schuldeischers uit Holland voor altijd te beletten, u hier te komen manen.
Hm! dat is laster.... of voor 't minst overdrijving. - Ik behoef waarlijk op zulke gronden mij in geen wanhopige onderneming te steken; - doch, zoo als te recht door u is gezegd, ik ben nog altijd met mijn hart aan de goede zaak verknocht, en niet ongenegen daarvoor iets te wagen. Ik vertrouw, dat de Aartshertogen u van behoorlijke volmacht hebben voorzien? -
't Spreekt van zelf, dal ik geen schrifturen bij mij heb, die mij in gevaar zouden kunnen brengen; doch, ik verpand u mijn woord als Edelman, wat ik u toezeg, zal door de Aartshertogen worden goedgekeurd.
Wel! lever mij een voorloopige, schriftelijke aanstelling tot Ambtman over den Bommelerwaart, en tevens een som van duizend kroonen - en ik volg blindelings uw geleide.
Te leveren wanneer en waar?
Heden avond, op het Huis te Ammerzode.
Te Ammerzode? - en waarom daar?
| |
| |
Om een zeer goede reden. - Mijn Huis te Wel is in slechten staat en ongeschikt veel gasten te bergen: bovendien te ver afgelegen. Ammerzode daar-en-tegen ligt hier vlak bij: - en bijna recht tegen over de schans Crêvecoeur. Het slot, hoewel oud en vervallen, is, als men zich een nacht behelpen wil, ruim genoeg om eenig volk te bergen, en, wat mijn geëerde tante betreft, als is zij eenige jaren ouder geworden sedert wij samen bij haar op Waardenburg waren, zij is nog altijd even wakker en even zeer voor de goede zaak gezind als voorheen: ja de bloote gedachte om zich te wreken over het haar aangedane leed zal haar weêr verjongen.
Inderdaad, ik weet, dat haar voor twee jaren voorstellen gedaan zijn, die zij toen niet ongeneigd scheen te aanvaarden.... anders ben ik op dat bondgenootschap van vrouwen juist niet gesteld.
Mij dunkt, zij heeft u bij een vorige gelegenheid bewijs genoeg gegeven van haar geestkracht, en van haar hebben wij waarlijk geen onvoorzichtig gebabbel te vreezen. Bovendien, zij woont alleen met haar schoondochter, haar kapellaan en een paar bedienden. 't Is de hofhouding van Waardenburg niet meer.
't Is mij dus om 't even: indien UEd. mij dus verzekert, dat wij op Ammerzode welkom zijn....
Dan kunje er op rekenen, mij heden avond aldaar te zien met onze vrienden....
En de duizend kroonen. - En nu, vaarwel! (Hij verwijdert zich snel door den hof).
(alleen).
Duizend kroonen in de hand en het Ambtschap in 't verschiet - zeker nog al aanlokkelijk; doch gelukkig ben ik tijdig gewaarschuwd geweest, en zal ik zoo dwaas niet zijn mijn hals te wagen. -
| |
| |
Leve de heer van Varick! in weêrwil dat wij geen maatjens zijn, toch leve hij, voor den wenk, dien hij mij zoo van pas gegeven heeft! - En dien zendeling van den Aartshertog! Ik geloof dat hij nu stellig overtuigd is mij te hebben ingepakt. Had ik terstond aan zijn aanzoeken gehoor gegeven, het ware hem gewis verdacht voorgekomen; doch mijn voorgewende tegenzin in 't begin en mijn later toegeven.... Ik heb hem ingepakt: en, zoo als het nu staat, heb ik drie fraaie kansen voor mij: een goede som op hand, welke ik niet denk terug te geven: - de oude vrouw in een strik te laten loopen, die haar de laatste aanspraken welke zij nog hebben mocht, doet verbeuren: en een belooning, geëvenredigd aan den dienst, dien ik bewijs door de overlevering van al de eedgenooten. Nu spoedig naar de heeren Gedeputeerden.
(Op het oogenblik, dat hij de herberg wil binnen gaan, treedt Roel Roelszen, die, uit den hof gekomen, hem al een poos heeft gadegeslagen, hem in den weg).
Een oogenblik gehoor, heer Floris van Arkel.
Wie benje? Wat wilje? Ik heb nu geen tijd. -
Ik kan toch niet denken, dat de Heer van Wel zijn ouden, getrouwen dienaar Roel Roelszen, zoû vergeten zijn.
Zeker niet; maar ik heb nu haast; maak het kort; wat begeerje?
Zoo iets als vijfhonderd kroonen: - meer niet voor het oogenblik.
Vijfhonderd kroonen! - Is de kaerel dol?
Denkje, dat ik een wandelende goudmijn ben, en zoo maar eens vijfhonderd kroonen zoû kunnen leenen aan den eersten den beste, - en nog wel zonder onderpand.
| |
| |
De Hemel beware mij, dat ik UEd. voor een Jood of Lombardier zoû aanzien en zoo zeer affronteeren, dat ik UEd. geld te leen vroeg: - neen, 't is alleen een klein geschenk, dat ik verlang, of liever een billijk loon, geëvenredigd aan de diensten, door mij bewezen, en de moeite, die ik mij getroost heb.
Diensten.... moeite...! wat meen je? ik weet mij niet te herinneren, u iets schuldig te zijn.
UEd. schijnt een bitter slechte memorie te hebben, en ik dien die wel eenigzins te hulp te komen. (Zijn stem verheffende.) Ruim zeven-en-twintig jaren geleden, toen het Huis te Waardenburg werd ingenomen en verbrand....
Met genoegen. (Hij gaat fluisterend voort.) Toen ging UEd. den volgenden avond rondkijken, of de vlam ook iets gespaard had....
Ik volgde UEd., en, in de kelders snuffelende, vonden wij aldaar, in plaats van goud of zilver, als wij gehoopt hadden....
Als ik gehoopt had, ook goed!.... vonden wij, zeg ik, een slapend kind. Dat kind was....
Om 't even. Ik weet immers....
Het eerste denkbeeld van UEd. was, zoo ik wel heb, dat kind maar stil te laten slapen en de kelder weêr dicht te maken; wanneer het natuurlijk niet zoû wakker geworden zijn dan om voor goed weêr in te slapen.
Onwaar! ik heb nimmer den dood van dien knaap gewild.
Neen! en vooral niet, omdat ik in dat geval een lastige getuige ware geweest. Hoe 't zij, ik kreeg last van Uwe Edelheid, dat kind heimelijk weg te voeren; en
| |
| |
zoo bracht ik het naar Twenthe, waar ik het bij mijn petemoei besteedde.
Nu ja! - die dienst is u in der tijd, en rijkelijk, vergolden geworden.
Dat wil ik niet tegenspreken; - maar het kostgeld? - de jongen is nu groot.... en heeft veel noodig.
(dîe inmiddels van zijn eerste ontroering hersteld is, eenigzins spotachtig).
Zoo!
En UEd. zoû toch niet begeeren, dat ik hem met het geheim zijner geboorte bekend maakte? - Dan zoû hij waarschijnlijk zelf tot UEd. komen - en vrij wat meer vragen, dan ik nu voor hem doe.
(op denzelfden spottenden toon).
Hij hier komen? - Ik twijfel er hard aan.
Laat Uwe Edelheid daar niet te gerust op zijn.
Hoor eens, Roel Roelszen! ik zal u op mijne beurt ook iets vertellen. Ik ben zelf voor een paar jaren naar Twenthe geweest; ik vertrouwde uw praatjens niet, en wilde mij in persoon aangaande die zaak vergewissen: en ik heb geen berouw over den gedanen tocht. Uw petemoei was lang dood; en van den knaap, die bij haar was opgevoed, wisten de boeren zich alleen te herinneren, dat hij, nu een goede twintig jaar geleden, was weggeloopen, - zoo men meende, om dienst te nemen aan boord van een schip.
(ter zijde).
Alle duivels! (luid) Nu! wat zou dat?
Zoo veel, dat in elk geval de praatjens, die je mij al dien tijd op de mouw gespeld hebt, als zou de jongen nog steeds in Twenthe zijn, zoo vele schandelijke logens waren, alleen strekkende, om mij geld af te troggelen, dat quansuis dienen moet om in zijn onderhoud te voorzien, en ondertusschen alleen diende om door u in de herberg verteerd te worden.
Het is mogelijk, dat UEd. dit gelooft; maar
| |
| |
indien ik UEd. eens verzekerde, dat ik zeer goed weet, waar Otto van Arkel zich thands bevindt.... (Floris haalt de schouders op) .... indien ik eens naar Ammerzode ging en tegen Mevrouw van Arkel zeide: ‘die knaap, zoo lang door u als dood beweend, is nog steeds in leven.’
En welke bewijzen zouje leveren.
Bewijzen? - Laat dat aan mij over. Ik heb in der tijd mijn voorzorgen genomen: en kwam ik van daag te sterven, de zaak zou morgen bekend worden uit een geschreven konfessie, die ik bij een Notaris heb neêrgeleid.
Sedert wanneer hebje leeren schrijven? -
Mijn Heer begeert dus volstrekt, dat ik de historie ruchtbaar make?
Vertel wat je wilt, niemand zal je gelooven, of, zoo men je al gelooft, wel, dan zal men je wegens kinderroof hangen - en daarmeê uit. Wie kan eenig bewijs leveren, dat ik iets met de zaak heb te doen gehad? -
Als of men onkundig was gebleven van het bezoek, door UEd., in mijn gezelschap, op Waardenburg afgelegd? En daarbij: wiens belang was het den knaap uit den weg te ruimen? Ieder zal toch beseffen, dat ik niet uit eigen liefhebberij een kind zoû stelen, en mij met de kosten van zijn verpleging belasten.
Nu! genoeg. - Ik ben op dit oogenblik gehaast.... ik moet naar binnen: kom over een paar dagen eens op het Huis te Wel.... ik zal dan eens zien wat ik voor u doen kan.
Er kan in een paar dagen veel gebeuren, en ik wilde wel gaarne mijn geld hebben, voor dat zekere mijn, die hier aangelegd is, is gesprongen.
Hm! - Ik ben thands in dienst, en ik durf zeggen de vertrouweling van dien reizenden koopman, me wien UEd. zoo even in gesprek waart. -
| |
| |
En daarom wenschte ik wel, dat onze kleine zaken vooraf vereffend waren.
Nu! - ik ben heden avond op Ammerzode....
(ter zijde).
Om er niet dan in boeien van daan te komen. (Luid.) Ik zal er u wachten. Tot van avond. (Hij gaat binnen. Roel door den tuin af.)
|
|