de lezing daarvan zeer vermakelijk wezen zoû, daaraan zij het mij vergund te twijfelen; immers voor negen tienden zoû het boek over geldvragen loopen, en cijfers zijn, gelijk al wat positief is - positieve menschen niet uitgezonderd - op den duur zeer droog en vervelend.
Alzoo ik nu niets meer vrees, dan mijnen Lezers en mijzelven te vervelen, ben ik volstrekt niet voornemens, mij in cijfers te verdiepen; en zoo ik, als vrucht mijner overpeinzingen, wellicht punten zal aanroeren, die de stoffelijke belangen der Stad betreffen, ik beloof vooruit, dat ik mij daarbij nooit aan eenige becijfering zal schuldig maken: ik laat zulks over aan hen, die t' avond of morgen opgewektheid mochten gevoelen, om te onderzoeken in hoeverre mijne beschouwingen in toepassing konden gebracht worden.
Eene tweede belofte, die ik afleg, is, dat ik getrouw zal blijven aan den titel, die ik aan dit mijn geschrijf heb gegeven, en alzoo wel deugdelijk zal oppassen, naar geen vast plan te werk te gaan, al wat naar orde en regelmaat zweemt, te vermijden, en mij stil te laten medesleepen met den stroom, dien mijne gedachten volgen: - mij echter voorbehoudende, van die gedachte alleen datgene op 't papier te brengen, wat ik geschikt acht om eenige belangstelling bij mijne lezers op te wekken, of voor 't minst een glimlach om hunne lippen te doen spelen. Wie op zijne eigen boot eene rivier afvaart, gaat nu eens vroolijke landschappen, bevallige steden, schilderachtig gelegen kasteelen of oude gedenkstukken - dan weder treurige, eentonige heiden of dijken voorbij; doch hij roept de genoodigden, die hem op den tocht vergezelschappen, alleen dan op het dek, wanneer er wat bijzonders te kijken valt.
't Is waar, dat gemeenlijk zijne reisgenooten van de tien keeren, dat hij hen roept, negen keeren aan hetgeen hij hun toont, niets bijzonders vinden.