‘Best mogelijk!’ zeî de Heer Van Parolles: ‘maar ik wil toch wedden, dat geen uwer, hoe ongeloovig ook, het zoû durven wagen, op Allerheiligen nacht dien eikeboom te bezoeken.’ -
‘Ei wat! Ik wel! ik wel!’ klonk het nu van verschillende kanten.
‘Nu ja,’ hernam hy: ‘zoo als wy hier zijn; maar alleen? met klokslag twaalve?’ -
Er was een oogenblik stilte.
‘Ik wel,’ zei Mevrouw Bentes: - ‘natuurlijk mits het niet regende, het pad niet al te morsig ware, en er geen slecht volk in de buurt zwierf.’ -
‘Ge zoudt u nog wel bedenken, Mietjenlief!’ zeî Mevrouw van Eylar.’
‘Neen waarlijk niet, Hansjen!’ zeî Mevrouw Bentes: ‘ik zoû heel goed durven.’ -
‘Gelooft Juffie inderdaad, dat Mevrouw 't zoû durven doen?’ vroeg my fluisterend de jongste Juffrouw Prauley, die naast my zat.
‘Mevrouw Bentes zegt nooit iets wat zy niet meent,’ antwoordde ik op denzelfden toon; maar by my zelve dacht ik: ‘Mevrouwtjen-lief! je weet niet waar je je aan blootstelt.’ -
‘Nu!’ riep de heer Drenkelaer, triomfantelijk rond ziende: ‘wy moeten erkennen, Mevrouw Bentes maakt ons allen beschaamd.’ -
‘Dat is te zeggen,’ hernam de Heer Van Parolles ‘zy zoû ons eerst dan beschaamd maken als zy haar heldenstuk volbracht had.’ -
‘En zy zal, hoop ik, nooit zoo dwaas zijn,’ zeî de heer van Eylar.
‘Och kom!’ riep de Heer Drenkelaer: ‘'t is eerstdaags Allerheiligen, en dan heb ik wel lust om eens te