| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
Waarin het verhaal eindigt, de deugd niet beloond, de ondeugd niet gestraft, en de Lezer alzoo niet bevredigd wordt.
Toen Mortaigne en de zijnen aan de poort, gelijk ik vroeger verteld heb, werden aangehouden, had Vollenhove zeer te recht begrepen, dat, zoo hy met zijn meester gevangen werd, hy buiten de mogelijkheid zoû gesteld worden om werkzaam voor hem te zijn. Hy was daarom de stad, waar hy vroeger meer geweest en waarin hem de weg bekend was, zoo snel mogelijk doorgereden, was de tegenovergestelde poort weder uitgegaan en had zich niet eerder opgehouden, dan aan het eerste dorp. Hier gelegenheid gevonden hebbende, zijn paard te verkoopen, was hy te voet noordwaarts opgegaan tot hy den oever der Wezer weder bereikte. Zich zoo goed mogelijk vermomd hebbende, was hy met een vaartuig weder binnen Bremen gekomen, en had zich by den waard in de Witte Zwaan vervoegd, dien hy vroeger gekend had, en die hem, naar hy zeker achtte, niet verraden zoû. Hier peinsde hy na op middelen, om zijn meester te verlossen. Al spoedig kwam hem ter oore, hoe de Zweedsche Rezident zich voor Mortaigne in de bres stelde, en hoe de Zweden in 't algemeen diens party kozen. Dit bepaalde nu zijn besluit: hy begaf zich naar een Zweedschen werfofficier en nam by dezen dienst; waardoor hy het voorrecht verwierf van zich vrij en onverlet overal te kunnen vertoonen, als nu onder de bescherming staande der Kroon van Zweden. Alle bier- en wijnhuizen en andere openbare plaatsen alsnu druk bezoekende, liet hy niet na, eerst zijn nieuwe krijgsmakkers, en vervolgends alle Zweedsche varenslieden, ten voordeele van Mortaigne in
| |
| |
te nemen. De zaak van dezen werd weldra door hen allen beschouwd als eene zaak, die de eer van Zweden gold, en er was geen kroeg, waarin men niet op de Hollanders schold, die den zoon eens voormaligen dienaars der Zweedsche Kroon aan hunne wraak wilden opofferen. Hierby bleef het niet. Aan de goede burgers van Bremen werd, zoo vaak zy zich in de bierhuizen verzamelden, voorgesteld, welk een schande het voor hen zoude zijn, te gedoogen, dat Hollandsche diefleiders een man van rang en geboorte even als een vagebond uit de vrijheid van Bremen zouden komen weghalen. De waard uit de Witte Zwaan, door de redenen van Vollenhove al spoedig overgehaald, was geen van de minst yverigen, om zijne stadgenooten aan te moedigen, al het mogelijke te doen, ten einde te voorkomen, dat der Stad zulk een schande wedervoer. Zoo waren de gemoederen alreeds aan het gisten, toen de brief kwam, welke de aanstaande komst van Geestdorp en de zijnen aaukondigde. Nu verdubbelde Vollenhove in werkzamen yver. Hy wist nu, dat hy op hulp kon rekenen, en het kwam er alleen maar op aan, zijne maatregelen goed te nemen. Zoo wel de weg over Delmenhorst en Wilthuizen als die te water werden, ten gevolge van zijne beschikkingen, door Zweedsche soldaten bewaakt: en de zwager van den waard overgehaald, om het door hem bewoonde huis over de Hoofdwacht tot een toevluchtsoord voor Mortaigne te doen strekken. De Bremersche soldaten zelve waren reeds meerendeels gewonnen: en het viel niet moeilijk, een onder hen te vinden, die op zich nam, het briefjen, waarin Vollenhove zijn meester verwittigde wat hem te doen stond, aan dezen in handen te spelen. Den uitslag daarvan hebben wy gezien.
Hoezeer de snelle wijze, waarop Mortaigne uit de
| |
| |
handen zijner bewakers had weten te ontkomen, deze laatsten verrast had, was echter Geestdorp, die zijn gevangene van den aanvang af wantrouwde, op zijne hoede gebleven, en, onmiddelijk den wagen aan de eene zijde in en aan de andere weder uitstappende, ylde hy hem achterna, gevolgd van zijne manschappen: ja, in weêrwil dat de burgers op de markt en vooral sommige Zweedsche varensgezellen en soldaten hem poogden tegen te houden, bereikten Geestdorp en de zijnen het huis aan de overzijde, eer die daar binnen waren de deur hadden kunnen sluiten, en drongen naar binnen: zelfs had een der soldaten, de gang ten einde geloopen zijnde, Mortaigne reeds weder ingehaald, toen Vollenhove hem een stoot voor de borst gaf, die hem achterover deed tuimelen. Een zijner makkers wilde hierop zijn zijdgeweer trekken; doch Geestdorp, die met recht opzag tegen de gevolgen, welke, in een vreemde stad, elke daad van geweld mocht hebben, verbood hem zulks. Deze voorzichtigheid van den Luitenant, hoe prijzenswaardig op zich zelve, was weinig geschikt om zijn oogmerk, het terug bekomen des voortvluchtigen, in de hand te werken; want het ontnam alle vrees aan den man en de vrouw des huizes, die, met bezems gewapend, op de soldaten aanvielen. De heftige uitroepen des eerstgemelden: ‘wat wilt gy my geweld aandoen in mijn eigen huis?’ spoorden de woede aan van het volk daar buiten, dat, met den waard van de Witte Zwaan aan 't hoofd, nu naar binnen drong, onder een woest getier van: ‘gy Hollandsche honden, wat hebt gy hier te doen? voort het huis uit. Smijt hen dood! smijt hen dood!’ - De stelling van Geestdorp en de zijnen was spoedig niet meer houbaar: gestooten, geslageu, geschopt, zagen zy zich genoodzaakt, sommige met verlies van hun
| |
| |
hoeden en met bebloede koppen, liet huis weder te verlaten en over de markt, al vechtende, terug te trekken naar de Hoofdwacht, waar de beide Deurwaarders wijslijk op den ledigen wagen waren blijven passen, het beneden hunne waardigheid achtende zich in den strijd te mengen.
‘Is dit een behandeling, die gy duldt dat men ons aandoet?’ vroeg Geestdorp den Majoor, die, met zijne Officieren en manschappen voor de Hoofdwacht staande, het gebeurde in eene onbewegelijke houding en met innerlijk welbehagen was blijven aanschouwen.
‘Ik heb u den man overgeleverd,’ antwoordde de Majoor, de schouders ophalende: ‘en daarmede had ik afgedaan: het ware uw taak geweest, te zorgen, dat hy u niet ontliep.’ -
‘Ik weet niet, hoe de Heeren Burgemeesteren daarover zullen denken,’ hernam Geestdorp: ‘in allen gevalle hoop ik, dat gy mijn manschappen tegen verderen overlast beschermen zult: gy ziet, dat niet een van ons het geweer getrokken heeft, en dat het uwe burgers zijn, die de aanvallers zijn geweest: en gy, die een krijgsman zijt, zult toch niet willen hebben, dat krijgslieden door 't graauw worden om hals gebracht.’ -
Deze taal scheen eenigen indruk op den Majoor te maken: hy vergunde aan Geestdorp en zijn makkers zich binnen de Hoofdwacht te begeven en gelastte aan zijn onderhoorigen het volk er buiten te houden. Nadat de gekwetsten hunne wonden zoo goed mogelijk verbonden hadden, en het gepeupel langzamerhand al zingende en tierende uiteen was geloopen, begaven zich Geestdorp en van der Beecke naar het Stadhuis by den Voorzittenden Burgemeester, om hem verslag te doen van 't gebeurde. Zy bevonden, dat, gelijk ook wel te denken was, de
| |
| |
Raad bereids van het voorgevallene tot in de kleinste byzonderheden was onderricht, en zelfs, waarschijnlijk om den blaam van medeplichtigheid, althands van verzuim van zich af te schuiven, last gegeven had, dat de poorten der Nieuwe Stad gesloten en aldaar huiszoeking zoude gedaan worden.
‘Wy zullen hem wel terug vinden,’ zeide de Burgemeester: ‘hy kan nog niet vertrokken zijn. Intusschen heeft het den Raad van harte leed gedaan, dat men u mishandeld heeft: en zoo gy ons een dergenen weet aan te wijzen, die zich daaraan heeft schuldig gemaakt, zoo kunt gy er staat op maken, dat hy voorbeeldig zal worden gestraft.’ -
‘Het zoû ons moeilijk vallen, iemand bepaald aan te wijzen,’ antwoordde Geestdorp: ‘maar meer nog dan over uwe burgeren zouden wy ons over uwe officieren en soldaten moeten beklagen, die alles hebben aangezien, zonder zich in het minst over ons te bekommeren.’ -
‘Wat wilt gy, dat zy gedaan zouden hebben?’ hernam de Burgemeester: ‘indien zy party voor u getrokken hadden, zy waren er allen om koud geweest: de woede en opgewondenheid van het gepeupel was te hevig. Maar stel u gerust: er zal afgekondigd worden, dat niemand op lijfstraffe den voortvluchtige zal mogen huisvesten: de poorten blijven gesloten: en elk huis, waarop verdenking valt, zal onderzocht worden.’ -
In weêrwil echter van deze maatregelen, welke drie dagen ten uitvoer gelegd werden, in weêrwil zelfs, dat men sommige burgers en soldaten, die beticht werden het ontkomen van Mortaigne te hebben bevorderd, in de gevangenis wierp, werd de vluchteling niet terug gevonden. Het medelijden, 't welk hy algemeen ingeboezemd had, was zoo groot, dat niemand genegen
| |
| |
scheen, de minste aanwijzing te doen, die de Overheid op zijn spoor zoû gebracht hebben; terwijl daar-en-tegen, ten gevolge der gezegde maatregelen, de haat tegen de Hollandsche soldaten voortdurend aangroeide. Ook verstond men, dat de Zweden alle passen om de stad hadden bezet, en aan de Wezer geen schip lieten doortrekken, zonder het naauw te onderzoeken, terwijl zy met wel honderd man te Wilthuizen lagen, om aan Geestdorp en de zijnen den terugtocht te beletten. Deze laatsten, ziende, dat zy zich niet op straat konden vertoonen, zonder aan beleedigingen te zijn bloot gesteld, en al meer en meer voor erger bejegening vreezende, verzochten den Voorzittenden Burgemeester verlof om te vertrekken en den gevangen lakei mede te nemen: welk verzoek aan den Raad werd overgebracht en door dezen toegestaan: - ten gevolge waarvan zy, met gemelden knecht, op 16 April des morgens zeer vroeg Bremen verlieten en langs den door den Syndicus Wachmans aangewezen weg, zonder hindernis, de terugreis naar het Vaderland aanvaardden. - Na hun vertrek werd de staat van beleg, waarin de Nieuwe Stad in zekere mate kon gerekend worden te zijn gesteld, weder opgeheven; hetwelk ten gevolge had, dat liet Mortaigne niet langer moeilijk viel, zich, en wel, als men naderhand hoorde, in de vermomming eener melkmeid, uit Bremen te verwijderen.
En hiermede liep deze geschiedenis af. Ons staat alleen nog te vermelden, welken invloed het gebeurde te weeg bracht op het lot van sommige der daarin gemengde personen.
Wat Mortaigne betrof, hy begaf zich naar Zweden, en trad aldaar in krijgsdienst, zonder zich veel te bekommeren over het vonnis, dat het Hof van Holland
| |
| |
over hem velde, waarby hy wederspannig aan de wet verklaard, en veroordeeld werd om - mits eerst gevangen zijnde - te worden onthoofd, en zijn hoofd op een pen gesteld. Vollenhove werd by het vendel overgeplaatst, waarover zijn meester het bevel ontfing, en bleef hem daar zijn diensten wijden.
De Graaf van Kuilenburg nam de vernedering, welke hy had moeten ondergaan, zoo zeer ter harte, dat hy dit Land verliet, en naar Hongaryen trok, waar zijn oom, de regeerende Graaf van Waldeck, een hoog krijgsambt bekleedde in het leger des Keizers tegen de Turken: ja het schijnt, dat mismoedigheid over het voorgevallene veel toebracht om zijn leven te verkorten: althands hy stierf nog in hetzelfde jaar, zonder kinderen na te laten. Zijne goederen kwamen hierdoor aan zijn oom, die kort daarna zoo zeer in gunst geraakte by de Heeren van Holland, als de neef in hun ongunst was geweest.
Chavallerie was, reeds lang voor zijn meester, ja toen zich de Kommissarissen van den Hove nog binnen Kuilenburg bevonden, alle mogelijke onaangenaamheden, die hy te duchten had, ontweken, en had zich insgelijks naar het leger des Keizers begeven, waar hy sedert verbleef.
De Staten zoowel als het Hof van Holland waren weinig gesticht over den uitslag, dien de zending van Geestdorp en de zijnen gehad had. De door hen medegevoerde knecht werd verhoord; doch weder ontslagen, toen het bleek, dat hy niet in dienst van Mortaigne gekomen was, dan toen deze zich reeds buiten de grenzen van den Staat bevond, en alzoo niet medeplichtig was aan de gepleegde ontvoering. De Staten van Holland schreven een niet weinig heftigen brief aan de Regeering
| |
| |
van Bremen, haar beschuldigende over den geringen yver, dien zy betoond had, en haar aanmanende, om voor 't minst te zorgen, dat de schuldigen gestraft werden. De Bremersche Overheid, voor een vredebreuk met Hun Edel Mogenden beducht, toonde zich vaardig om aan hun verlangen te voldoen; verscheidene lieden, die Mortaigne hadden helpen verbergen of ontkomen, werden van hunne ambten en bedieningen ontzet: anderen met verbanning gestraft. - Wat de Bremersche soldaten betreft, die hem aan de poort hadden gevangen, zy vorderden nimmer de premie, die op zijn aanhouding was uitgeloofd geworden.
Geestdorp werd, tot loon voor al de verdrietelijkheden, welke hy te Bremen had doorgestaan, en voor de slagen, welke hy ontfangen had, voor den Krijgsraad te recht gesteld, van zijn rang vervallen verklaard en uit Holland gebannen. Hem werd, naar het schijnt, voornamelijk ten kwade geduid, dat hy, van den aanvang af, zich te gedwee had getoond voor de eischen en bevelen der Bremersche Overheid, en niet, door eene meer krachtige houding, de achtbaarheid der Staten, die hy vertegenwoordigde, had gehandhaafd. Een gelijk lot als hem trof den Ritmeester Struyck, tot straf, dat hy, te Kuilenburg, door het leenen van zijn hoed en mantel, het ontkomen van Mortaigne had in de hand gewerkt.
Maar niemand kwam er slechter af, dan de arme Goldestede. Deze was, gelijk wy vroeger gezien hebben, in het veerhuis te Kuilenburg gevat en naar den Haag overgebracht. Voor het Hof van Holland te-recht gesteld, werd hy, in weêrwil dat hy niet veel anders gedaan had, dan in eene zaak, waar hy-zelf weinig of niets van begreep, de bevelen zijns meesters uit te voeren, by vonnisse van 13 Mei veroordeeld om ‘gebracht
| |
| |
te worden daer men gewoon is Criminele Sententie te doen, ende aldaer met de koorde gestraft te worden, datter de dood nae volght:’ - welk vonnis aldus voltrokken werd: - ‘waaruit te zien is,’ merkt Aitzema zeer te-recht aan, ‘in wat manier de onnoozele het gelach betaalde.’
De overige medestanders van Mortaigne droegen de noodige zorg, buiten bereik der Justitie van den Hove te blijven. Alleen Tyssen, de voerman, die den wagen, waarmede de juffer ontvoerd was, tot Alfen gereden had, werd gevat, gegeesseld en buiten de Provincie gebannen.
En Katharina van Orleans, welke wy, nadat zy eens Kuilenburg was binnengereden, niet meer voor het oog des Lezers hebben opgevoerd, over wie wy naauwlijks ter loops een woord hebben gesproken: - vertoonde zy zich weder in de Haagsche kringen? Zonderde zy zich van de waereld af? Vereenigde zy zich nog met Mortaigne, ondanks het verbod van den Hove? Of huwde zy haren neef de Mauregnault? - Helaas! lieve Lezer! ik ben buiten staat u eenig verder naricht over haar te geven: en wel, omdat mijne vertelling eene geschiedenis is, en geen roman.
|
|