zy waarschijnlijk niet machtig zijn, en ten derde nog omdat zy de ooren van sommigen onder hen, die ze verstaan, zonden kwetsen, zegt Horatius, dat voor den tijd van Helena meer dan eene kokette aanleiding tot den bloedigen oorlog had gegeven: en al mocht men twijfelen aan de echtheid van de voorbeelden, die hy, tot staving van zijn gezegde, uit het mythologische tijdperk bijbrengt, zoo kunnen wy niet anders dan hem gelijk geven, wanneer wy b.v. slechts denken aan de slachting der Sichemiten ten gevolge der ontvoering van Jakobs dochter Dina, aan die der Filistijnen door Simson, omdat zijn huisvrouw hem ontrouw geworden was, en aan die der kinderen Benjamins, om hetgeen zy gedaan hadden aan het bywijf des Leviets.
Maar, om niet langer in zulke oude tijden rond te dwalen, zoo wil ik míjnen lezers eens gevraagd hebben, of ook zy zelfs, die de geschiedenis van den Trojaanschen oorlog op hun duimpjen kennen, wel weten, dat, nog geen twee honderd jaar geleden, in ons beschaafd Nederland, een maagderoof bykans aanleiding zoude gegeven hebben, dat een aanzienlijk Duitsch Vorst het graafschap, 't welk hy hier te lande bezat, althands een voornaam deel der heerlijke rechten, welke hy uitoefende, ontnomen, en dat de vrije Rijksstad Bremen in een oorlog met onze Republiek ware gewikkeld geworden? En echter is het feit boven alle bedenking waar. Wie er aan twijfelt, heeft slechts het Vijfde Deel van Aitzemaas ‘Saken van Staet en Oorlogh’ op te slaan, en hy zal op bladzijde 144 en volgende het verhaal van het gebeurde vinden, met de officieele bescheiden gestaafd. Alleen zal hy daar ter plaatse vruchteloos naar den naam der geroofde Helena zoeken, dien Aitzema, waarschijnlijk omdat zy, toen hy schreef, nog in leven was, uit rid-