Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij1864.Januari.
Ga naar margenoot+ 'k Zond, zegt Bismarck, de oude Kamer,
Nu een verreljaar geleèn,
Voor de derde reis uiteen,
En de nieuwe toont - wat hamer!
Zich nog veel onaangenamer,
Baart ons de eigen moeilijkheên.
Wie kan op zoo'n wijs regeeren?
Maar pots tausend! door die Heeren,
Die zoo telkens mij temteeren
Met zinledig declameeren,
Met gehaspel en gedruis,
Laat ik mij niet meer trotseeren:
'k Wil doen zien aan dat gespuis,
Dat men best hen kan ontberen:
'k Jaag voor goed hen thans naar huis.
Laat die kale troep doctoren,
Advocaten, Professoren,
Lang van stof en lang van ooren,
Luide in 't rond hun klacht doen hooren.
'k Zal mij aan 't geschreeuw niet storen,
En ik heb, om dat te smoren,
Reeds het middel bij de hand.
| |
[pagina 225]
| |
'k Zal hun leeren, dien Sinjeuren,
't Oorlogsbudget af te keuren:
'k Weet opeens, aan allen kant,
d' Oorlog populair te maken:
Ieder zal van krijgsvuur blaken:
Glorie schenk ik aan het land.
Bij 't geroffel van de trommen,
Bij 't gebulder van 't kanon,
Zal straks elk geroep verstommen
Dat tot nog mij hindren kon.
En, als dan de zegekreten
Galmen over land en stad,
Zal ons Pruisen wel vergeten
Dat het ooit een Kamer had.
| |
Februari.En, met Oostenrijk vereenigd,
- Wie, die 't niet verbaast? -
Roept nu Pruisen aan den Bond toe:
‘Maak toch maar geen haast,’
Zenden zij te zaêm hun troepen
Over d' Eider heen,
Gaan er krijgslaurieren plukken,
Zeven tegen een.
Weêr dreigt England: ‘foei! 't is schande:
Eindigt ras dien strijd,
Of ik zal me er meê bemoeien...’
Op 't papier altijd.
Geen raadsel; geen geheim op aard,
Dat vroeg of laat niet wordt verklaard.
Niets blijft verborgen op den duur.
Het onnaspeurlijk Poolsch Bestuur
| |
[pagina 226]
| |
Wordt nagespeurd, en, in het end,
Raakt ieder lid daarvan bekend.
Een vijftal wordt gevangen
En - 't sprak van zelf - gehangen.
De Yankees zijn steeds welgemoed
En kennen geen bezwaren,
En zullen 't met de gentleman
Dan ook wel spoedig klaren.
In België is 't hasplen
Aan de orde van den dag:
Daar twisten twee partijen
Op 't heftigst om 't gezag.
Halsvrienden van 't jaar dertig,
Vergeet gij dus geheel
De aloude vriendschapsbanden
Bij 't hedendaagsch krakeel?
| |
Maart.Voor 't arme volk van Jutland,
Dat Pruisens euvelmoed
En elke plaag des oorlogs
Onschuldig lijden moet,
Weert Engeland zich dapper
In menig manifest.
Ministers en Couranten
Doen voor den Deen hun best,
Schept moed, verdrukte Denen,
Hoe diep uw heilzon zinkt,
De Brit zal hulp verleenen:
Hoort, hoe zijn stem herklinkt.
Hij stort, om u te redden,
Zijn lesten droppel.... inkt.
| |
[pagina 227]
| |
Mazzini, schareslijp in 't groot,
Zwerft op zijn ambacht rond van 't Zuiden naar het Noorden:
Hij slijpt geen scharen - foei! - neen, dolken, om te moorden,
Waarmeê hij rechts en links in 't rond zijn jongren zendt.
Zij moeten, op zijn last, de dwinglandij belagen:
Houdt hij zich buiten schoot, zij mogen 't leven wagen
En tarten 't strafschavot, als dit zijn stem gebiedt.
En, zoo ze in 't moedig opzet sneven,
Dan kan hij zonder hen wel leven,
Maar zonder schareslijp leeft held Mazzini niet.
| |
April.
Ga naar margenoot+ Garibaldi's aankomst in Londen
Brengt er alle hoofden op hol,
Had men niet gauw hem weêr heengezonden,
Ga naar margenoot+ Vast waar' heel England nu stapel dol.
Ga naar margenoot+ Weêr kan het Pruisisch heir met lauwren zich bekransen.
Vermeesterd zijn de Duppler schansen,
Verwonnen alle moeilijkheên.
Gewis had niet de ‘Heer der legerscharen’
- Lees wat hun Koning sprak - aan hunne zij gestreên
Zij hadden 't nooit zoo handig kunnen klaren.
Bedenk! zij waren
Niet meer dan zeven tegen een.
Ga naar margenoot+ Een conferentie komt in Londens wal bijeen,
En neemt er meenge resolutie;
Maar toch per slot zal 't voor den Deen
Maar uitstel zijn van executie.
| |
[pagina 228]
| |
Mei.
Ga naar margenoot+ Weêr wordt in Noord-Amerika
Een bloedbad aangerecht
En sneuvlen zestig-duizend man
- Of meer nog - in 't gevecht.
Maar wie den slag won, Grant of Lee,
Blijft nog de vraag altijd;
Elk staat precies weêr waar hij stond
Vóór d' aanvang van den strijd.
| |
Juni.
Ga naar margenoot+ Keizer Max is te Mexico aangeland:
Ontzettende geestdrift.... in de courant.
Staan, in het vierde werelddeel
Partijen steeds gelijk,
Wij zien hetzelfde, op kleiner schaal,
Vertoond in 't Belgisch Rijk:
(Gelukkig, dat men daar tot nog
Alleen met woorden vecht)
't Is in de Kamer ééne stem
Die elke zaak beslecht,
Licht kan de weegschaal overslaan;
Dus heeft, hoe vreemd het schijn,
Elk lid van zijn partij in last
Om nimmer ziek te zijn.
| |
Juli.
Ga naar margenoot+ De clericale bent
Verschalkt haar weêrpartijders,
En bij gebrek van strijders
Is nu de strijd ten end.
| |
[pagina 229]
| |
‘Jelui hebt in Rendsburg niets meer te maken,’
Zegt de Pruis aan den Bond:
‘Pakt je biezen terstond.’
En afgemarcheerd is generaal Haken.
Augustenburg, Oldenburg, Wasa en Hessen,
Elk eischt den door Pruisen veroverden buit, -
Wat waar' hier al stof tot civiele processen!
Maar, wat eens de klauw van den Arend omsluit,
Dat krijgen zoo gauw er de Raven niet uit.
| |
Augustus.De Deen, gedrongen door den nood,
Lei 't hoofd al zuchtend in den schoot
En wordt nu, allen weêrstand moê,
Gevild tot over de ooren toe.
De Hertogdommen zijn verlost:
Maar 't heeft een beetje geld gekost.
Voor 't Schleswig-Holsteyn meerumschlungen
Wordt nu een andre deun gezongen,
En hoort men, door heel Duitschland heen,
Eenstemmig alle Mogendheên
Het oude lied herhalen
Van
‘Wie zal dat betalen?’ enz.
Ga naar margenoot+ De liberale bent
Neemt glansrijk haar revanche:
Twaalf stemmen meer in 't Belgisch Parlement!
Dat is een buitenkansje.
Ga naar margenoot+ In Belfast heerschen twist en moord:
Verwarring stijgt ten top.
Wat heeft aldaar de rust verstoord?
't Verbranden van een pop.
| |
[pagina 230]
| |
Ga naar margenoot+ Ook in Genève zit m' elkaêr
Met onbesuisde drift in 't haar.
| |
September.Nog houdt een Fransche legermacht
Als vroeger bij den Paus de wacht:
Nog duurt de felle broedermoord
Der Noord-Amerikanen voort:
Nog blijft in 't veld de Mexikaan
Het nieuw gevormd bewind weêrstaan:
Nog ligt de Fransche pers aan band:
Nog blaast en bluft ze in Engeland:
Nog duurt bij ons, al schijnt het raar,
De Kamerzitting 't ronde jaar:
Nog, al verwon men ook den Deen,
Is 't Duitsche vaderland niet éên.
Ga naar margenoot+ Verder nog dan waar voor dezen
Koen of Speelman lauwren won,
Spreekt weêr Neêrland op de waatren
door de stem van 't krijgskanon.
Tuigt het Franken, Britten, tuigt het:
op Samonosakes wal
Plant ons volk zijn vlag naast de uwe,
klinkt zijn blij triomfgeschal.
Ga naar margenoot+ Italië en Frankrijk sluiten
Een nieuw, en zonderling tractaat,
Ik zet u, leert gij 't ook van buiten,
Dat gij de strekking recht verstaat.
Slechts dit moet ieder duidlijk wezen:
Niet Rome, evenmin Turijn.
| |
[pagina 231]
| |
Florence zal vooreerst na dezen
De hoofdstad van Itaalje zijn;
Voorts, Frankrijks heir zal 's Pausen Staten
Als 't volgend jaar zijn kring volendt,
En dan pour tout de bon, verlaten.
't Kan zijn; maar... wie den Franschman kent!...
Wanneer hij zelf de deur zich sluit te Romen,
Wil hij er vast door 't raam weêr binnenkomen.
| |
October.D' Elbe-Hertogdommen, dommen, dommen, dommen,
Nu bevrijd van 't juk,
D' Elbe-Hertogdommen wenschen zich geluk.
Om d' Augustenburger, burger, burger, burger,
Roepen ze als om strijd.
Om d' Augustenburger? - Och! dat heeft nog tijd.
‘Voor alsnog,’ zegt Pruisen, Pruisen, Pruisen, Pruisen,
‘Ben ik hier de baas:
‘En ik ruim,’ zegt Pruisen, ‘niet zoo licht de plaats.’
Binnen Eisenach, ueber Schleswig-Holstein,
Redeneert heel mooi 't National Verein,
En hoe die eerlang, naar regel en orden,
Een zelfstandig deel van den Bond moeten worden:
‘Redeneert vrij,’ zegt Bismarck, ‘waar 't uren lang;
Ik ga ondertusschen met handlen mijn gang.’ -
| |
November.
Ga naar margenoot+ ‘Neen,’ roepen de Yankees: ‘geen vreê met het Zuiden,
Tenzij eerst, goedschiks of desnoods door geweld,
| |
[pagina 232]
| |
De muiters gedwee zijn en de Unie hersteld:
En wat ook verraders ons willen beduiden,
Wij schonken ons geld en wij stortten ons bloed;
Dat wordt met geen modd'ren en schikken vergoed,
't Was Lincoln, op wien wij tot heden vertrouwden:
Dies willen wij Lincoln als leidsman behouden.’ -
Toen men binnen Amsterdam
't EerstGa naar voetnoot1) het eindbesluit vernam:
‘'t Wijker Duin wordt doorgegraven
En gij krijgt een Noordzeehaven,’
Scheen 't, of nooit aan Amstels boord
Blijder tijding was gehoord: -
Heel de stad, van blijdschap dronken,
Was in glans en gloed verzonken; -
Maar men ging vermoeid naar bed,
En - verdwenen was de pret.
Alle lust om in te schrijven
En daarmeê het werk te stijven,
Was - wie had het ooit geloofd? -
Met de lampions verdoofd.
Ga naar margenoot+ Thans - nog eenmaal durft men 't wagen,
Geld voor d' eigen zaak te vragen,
En - 't gaat alles omgekeerd -
Niemand, die illumineert:
Kalm en stil zijn straat en grachten,
Wie te voren 't gunstigst dachten
Over 't voorgestelde plan,
Zijn er thans afkeerig van. -
't Wordt dus zeker opgegeven? -
Neen, de lijst wordt volgeschreven.
| |
[pagina 233]
| |
De Franschman weert in Mexico zich kloek,
En Juarez wordt op de vlucht gedreven;
Maar straks weêr weet hij, uit een andren hoek,
Aan zijn vervolgers werk te geven.
| |
December.‘Wie zal van 't bitter lijden,’
Klaagde eenmaal Sleeswijk-Holstein,
‘Wie zal ons toch bevrijden?
Wie jaagt den Deen
Toch heen?’ -
‘Wie zal van 't bitter lijden,’
Zoo klaagt weer Sleeswijk-Holstein,
‘Wie zal ons toch bevrijden?
Wie jaagt den Pruis
Naar huis?’ -
Ga naar margenoot+ Tegen tachtig dwaalbegrippen,
Kerklijk, geestlijk, politiek,
Waarschuwt heden Pio Nono,
In een zalvende encykliek.
‘'t Stuk is mooi,’ zegt Frankrijks Keizer,
‘En de strekking gansch niet kwaad;
Maar het komt, naar mijn gevoelen,
Slechts een eeuw of wat te laat.
Daarom, leze een ieder veilig
In de kranten uw sermoen;
Maar de drommel zal hem halen,
Die het in de kerk durft doen.’
Pas hebben voor 't Noordzeekanaal de goede liên geteekend,
Of, bons! daar gaat een noodkreet op: ‘men heeft zich
|erg misrekend!’
| |
[pagina 234]
| |
't Geredeneer, 't geschrijf, 't gesmaal, 't gehaspel houdt niet op:
Men smijt elkaêr in bittre taal sottises naar den kop.
't Is of men weder Quimcampoix aan d' Amstel ziet herleven,
En 't Zeekanaal de Stichtsche Vaart ons weêr terug moet geven.
Opnieuw is Juarez verplicht, het veld te ruimen;
Maar, Franschen, houdt u goed; hij ligt nog op zijn luimen.
|
|