Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij1865.Januari.Sleeswijk-Holstein zendt adressen
bij de Bondsvergaadring in,
't Wil zijn lot in 't eind beslist zien: -
dat is niet naar Pruisens zin.
‘Spreekt gij,’ zegt het, ‘nu van 't eind reeds?
Wel! wij zijn pas aan 't begin.’ -
Ga naar margenoot+ Weêr komen de Pruisische Kamers bijeen
En weêr ook begint er het vroolijke leven,
En weer ook herhaalt men er 't lied van voorheen:
Men denkt den Ministers hun zin niet te geven.
‘Slaat door maar!’ zegt Bismarck: ‘geen koekkoeksgezang
Maakte immer tot heden den adelaar bang.’ -
Ga naar margenoot+ De doorgravingszaak geeft weêr stof tot geschrijf,
Gehaspel, geleuter, gesmaal en gekijf:
In Kamers, in kranten, in klubs en kantoren.
Men moet overal van 't Zeekanaal hooren;
| |
[pagina 235]
| |
Maar eindelijk geven, het pruttelen moê,
Al zij 't ook onwillig, de pruttelaars toe.
Juarez, wat klucht,
Tijgt weêr op de vlucht.
| |
Februari.Napoleon, nog niet voldaan met de faam,
Die krijgs- en regeerkunst hem geven,
Begeert, dat daarbij, ook als schrijver, zijn naam
Voortaan op de tongen zal zweven.
Hij is dit, zoo meent hij, zijn glorie verplicht.
En, onder den titel van ‘Cezars Leven,’
Geeft hij een historisch romannetje in 't licht.
Het Brandenburgsch Huis heeft, naar men zegt,
Op Sleeswijk-Holstein een erflijk recht.
Daar moeten, in oude schrifturen en boeken,
De kroon-advocaten bewijzen voor zoeken.
Zij zetten hun bril op, gelijk 't behoort,
En snuffelen en studeeren nu voort.
Juarez is nu voorgoed verdreven.
Zal hij ooit weder bericht van zich geven?
| |
[pagina 236]
| |
Eerst als men er knappe gendarmes zendt,
Komt aan dien toestand misschien een end.
Prins Rainitoninahitriony, met zijn lieve gâ,
Was gebannen naar Ambohidrominanidriana:
Daar verwees hem, in haar gramschap, Madagaskars Koningin.
Langer in dat vlek te blijven, was, naar 't schijnt, niet naar zijn zin.
Hij ontsnapte aan zijn bewakers: maar het was een korte pret;
Straks wordt hij opnieuw gevangen en sekuurder vastgezet.
Wilt gij een ballade schrijven op dit voorval, mij is 't wel.
Waar 't verhaal zoo bijster dor is, heeft de fantasie vrij spel.
De kroon-advocaten studeeren steeds voort;
Maar vinden nog over het erfrecht geen woord.
| |
April.
Ga naar margenoot+ De gentlemen, alreê verstrooid,
Zien nu door Richmonds val hun nederlaag voltooid.
Zij leggen 't krijgszwaard af, van overal besprongen:
Zoo is hun macht, maar niet hun wrok bedwongen.
Ga naar margenoot+ Twee Heeren schelden op elkaêr
In 't Belgisch Parlement,
Straks zijn zij met pistolen klaar,
- Men is die oude mode daar
Tot heden niet ontwend.
Hier maakt men, op het Binnenhof
Het soms met woorden ook wat grof,
Maar als 't op vechten aankomt, neen!
Wat ook gebeur, dat doet er geen.
| |
[pagina 237]
| |
Ga naar margenoot+ Juarez vlucht steeds, en de muitelingen zal men verdelgen: -
Intusschen groote slachting onder de vrijwillige Belgen.
Ga naar margenoot+ In Washington, met ijzing aangehoord,
Klinkt en herklinkt een kreet van dubblen moord,
En 't oud Europa galmt Amerika
Dien bangen kreet met bange ontzetting na:
Een kreet van afschuw voor 't ontzind gebroed,
Dat weiden gaat in 't edelst burgerbloed,
Een kreet van rouw om d' offers, t' onverwacht,
Uit driesten wrok dolzinnig omgebracht. -
- Gewis, hem die zoo waardig de eereplaats
Bekleed had aan het hoofd eens vrijen Staats,
Hem, Lincoln, had geen aardsche kroon gestreeld:
Zoo wordt hem die des martlaars toebedeeld.
Nog kunnen Germanjes Middelstaten
't Pruttlen en protesteeren niet laten;
Toch helpt den Hertogdommen heel luttel
Al dat geprotesteer en gepruttel.
In Amerika's Zuidelijk deel,
Dat zich wat rustiger toonde tot nu,
Heerscht thans ook rumoer en krakeel.
Haïti, Paraguay en Perú
Strekken voortdurend tot oorlogstooneel.
De kroon-advokaten studeeren steeds voort,
Maar vinden alsnog over 't erfrecht geen woord.
| |
Mei.
Ga naar margenoot+ De Pruisische Kamer blijft stijf als een stok,
Verwerpt de projecten van oorlog en bloc
| |
[pagina 238]
| |
En wil van concessie noch schikkingen hooren.
‘Ik zal me aan uw votum,’ zegt Bismarck, ‘niet storen:
'k Beklaag slechts den tijd, met dat kibblen verloren.’
Terwijl Napoleon in Algerije
Zijn tijd geeft aan die bastaardmaatschappije,
Den Koran bij den Arabier citeert,
En hem daaruit (misschien wel wat sophistisch)
Den heilgen plicht der onderwerping leert,
Voert Neef, in Korsika, heel Mazzinistisch,
Ga naar margenoot+ Een andre taal - en krijgt verlof, voortaan
Te zwijgen, en op reis te gaan.
De kroon-advocaten studeeren steeds voort,
Maar vinden alsnog over 't erfrecht geen woord.
| |
Juni.
Ga naar margenoot+ Een sleep van zwartgerokte luiden
Trekt d' Amsterdamsche straten door,
En, vraag ik, wat dit mag beduiden,
Men geeft er goede reden voor.
Men viert den dag na vijftig jaren,
Toen, met Brittanjes oorlogscharen.
Ons heir des vijands kracht verbrak,
En 't heil, bij Waterloo verworven. -
Gewis, waar zooveel dappren storven,
Daar past alleen 't begraafnispak.
Juarez wordt weêr gedwongen te wijken;
Maar, of hij weg is, zal nader wel blijken.
De kroon-advocaten studeeren steeds voort,
Maar vinden tot nog over 't erfrecht geen woord.
| |
[pagina 239]
| |
Juli.
Ga naar margenoot+ Te Keulen wilde men banketteeren,
En speeches houden en toasten slaan,
‘Wat! zal men ook buiten de Kamers oreeren?’
Zegt Bismarck: ‘dát gaat waarachtig niet aan.’
De pret wordt verboden; de feestvierders vinden,
Waarheen zij zich wenden, de deuren op 't slot.
Zij trekken Rijn op, en Rijn af, en Rijn over:
Maar overal is het de dood in de pot.
Och! had hen toch Bismarck met vrede gelaten;
't Waar zeker gebleven bij drinken en praten.
Heel Parijs is op de been
En verdringt, als uitgelaten,
Zich om Abdel-Kader heen.
Maar wanneer Lamoricière,
Hij, zoo luid gevierd weleer,
Somtijds langs de straten wandelt,
Kent hem, ach! geen stervling meer;
De overwinnaar is vergeten;
Den verwonling brengt men eer.
In Haïti, Paraguay en Perú
Blijven nog immer de poppen aan 't dansen;
Juarez vlucht nog steeds voor de Franschen,
Waar zit hij nu?
De kroon-advocaten studeeren steeds voort;
Maar vinden tot nog over 't erfrecht geen woord.
| |
[pagina 240]
| |
Augustus.Op de Keulsche feestmaalhouders,
vaardig, als Germanjes wrekers,
Voor de zaak van 't recht te strijden
met oraties en met bekers,
Op de dagbladredacteuren,
die, in warme drift ontglommen.
Wakker in de bres zich stellen
voor de zaak der Hertogdommen,
Op de Volksrepresentanten,
die 't vermetel durfden wagen,
Den Ministers van hun handling
rede en rekenschap te vragen,
Op de rechters, door wier flauwheid
de oppositie stout durft zijn,
Wordt met wissen arm de bliksem
neêrgeslingerd uit Berlijn.
Kappelman, uit Multatuli's ‘Minnebrieven’ bekend,
Krijgt van zijn bewonderaars een mooien beker present.
Na maanden studeerens, zijn met hun rapport
De kroon-advocaten toch eindelijk vaardig.
Vooral de conclusie is bijster merkwaardig.
Hier volgt zij in 't kort:
‘Op Sleeswijk-Holstein heeft, rechtuit gezegd,
Augustenburg geen recht,
't Huis Oldenburg geen recht,
't Huis Brandenburg geen recht,
En Hessen ook geen recht;
Maar Koning Christiaan alleen had daarop recht,
't Was bij vergissing dus, en zonder goede reden,
Dat Oostenrijk en Pruisen hem bestreden;
Maar nu zij 't eenmaal deden,
| |
[pagina 241]
| |
Wordt, door 't verovringsrecht, zijn recht, hun recht,
Dat 's recht.’ -
Van Juarez is niets meer te duchten:
Die is altijd nog bezig met vluchten; -
Slechts hakken zijn benden nu en dan
Een Franschman in de pan.
Pruisen en Oostenrijk hebben van banden
Lauenburg, Holstein en Sleeswijk bevrijd;
Maar het toekomstige lot van die landen
Dient wel geregeld: waarachtig, 't is tijd.
En de bevrijders, om dit te beramen,
Komen te Gastein vriendschaplijk te zamen,
Was ook de hulp, aan die landen betoond,
Louter belangloos, toch dient zij beloond,
't Middel daartoe is gereedelijk te vinden:
Door het bevrijde te deelen als vrinden,
Sluit men den weg af voor twist en krakeel.
't Veerijke Holstein zij Oostenrijks deel;
Pruisen houdt Sleeswijk: - van Lauenburg mede
Ziet, voor een steekpenning, Oostenrijk af;
Daar zwaait voortaan Koning Willem den staf: -
En op die wijs zijn partijen tevrede.
Elk vindt die schikking vast billijk en braaf:
't Eind is als de aan vang, en Bismarck is Graaf.
| |
[pagina 242]
| |
In Afrika rust, heet op buit,
Zich weêr tot roof de Kaffer uit.
In Haïti en Paraguay
Staan ook de zaken gansch niet fraai.
Men voert er krijg ter zee, te land.
Perú sprong dreigend uit den band,
En Juarez, die altijd vlucht,
Blijft, wie hem nazit, steeds geducht.
In 't Noorden heeft de strijd gedaan;
Maar ach! de naweên houden aan.
Het woelig Ierland ziet zich thans
Bestookt door wilde Fenians.
Heerscht in ons oud Euroop nog rust,
Toch is het zich te wel bewust,
Hoe t'allen tijd de noodorkaan
Door stilte wordt voorafgegaan.
Gespannen, ongedurig, ziek,
Is overal de politiek. -
Gewaag ik dan nog, voor het lest,
Van cholera en runderpest?
Neen, liever wend ik de oogen af
Van al wat stof tot klagen gaf,
En denk maar, dat, in elk geval
Een troost ons overblijven zal,
Te weten, dat van 't jaar de wijn
Heel keurig en goedkoop zal zijn.
|
|