Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
Dat krijgsrumoer met groot verdriet
En amuseert zich ganschlijk niet
In gang of kazemat.
En de eene voor en de and're na
Verlaat de veege vest weldra.
Gewis, wie ooit van vreemde zaken
Uit lang verloopen eeuw verhaal,
Geen eeuw, die wondren ons kan noemen
Als waar zich de onze op mag beroemen;
Nu wordt zelfs Tunis liberaal,
De Bey, en zonder revolutie,
Schenkt aan zijn volk een constitutie.
Het zag er bij de Yankees
Vrij sjoveltjes en krankjes
In 't vorig jaar al uit.
Maar heden: - niets kon baten,
Men ziet de Slavenstaten
Het oud verbond verlaten:
Niets dat de scheuring stuit.
De Republiek, voordezen
Bewonderd en geprezen,
Als voorbeeld aangewezen
Hoe vrijheid voert tot macht en eer,
Is, lijder! geen modelstaat meer.
Een ramp komt nooit alleen: nauw is de maar verbreid,
Hoe 't woest geweld van de opgezwollen stroomen,
Door dijk noch kisting in te toomen,
Zich over veld en beemden spreidt
En mensch en vee ellendig om doet komen,
Of zie, terstond heeft de ijdelheid
Het weldoen tot pretext genomen
En haast zich over Nederland
| |
[pagina 184]
| |
Een tweeden stortvloed uit te gieten
Van flauwheên in Frans Baltes trant,
Van waatrig rijm, dat maat en geest mist en verband,
Dat stokt en hapert onder 't vlieten.
Die eerste ramp kwam ons van Hooger hand:
Wij moeten zwijgen en verdragen. -
Maar moest het menschlijk onverstand
Nog, nutloos, met de tweede ons plagen?
Steeds lastig en lastiger zijn de Hongaren,
Met wie het de Keizer maar gansch niet kan klaren.
| |
Februari.Het ziet er bij de Yankees
Al droef en droever uit.
De kansen op verzoening
Zijn meer en meer verbruid.
Van 't Noorden afgescheiden
Gaat zich het Zuiderdeel
Ten oorlog toebereiden.
Wie slist dat landkrakeel?
Ga naar margenoot+ Gaëta is gevallen,
Gevallen; doch met glans,
En alle hoop verdwenen
Voor d' armen Koning Frans.
Hij gaat te Rome rusten
Van al dat oorlogswoên.
't Zal tijd en meer dan tijd zijn,
Dat we een collecte doen
En voor die weggejaagde,
Verarmde vorstenrij
| |
[pagina 185]
| |
Een proveniershuis bouwen
Op 't eiland Sint-Helena,
Of op de Vughter hei.
Ga naar margenoot+ Wapenloos, maar onheilspellend, saêmgevloeid op 't Oude Plein,
Slingert over Warschau's straten zich een onafzienbre trein.
Ruitren stormen op hun rangen, en getroffen door 't geweer,
Stort nu zwijgend, zonder weêrstand, hier en ginds een offer neêr.
Eindlijk is de stoet gebroken en voor de overmacht verstrooid;
Maar geen krans, voor zulk een zege, die den overwinnaar tooit.
Ga naar margenoot+ Stil weêr, somber en plechtstatig, trekt een honderdduizendtal,
Maar ten lijkstoet nu vereenigd, langzaam voort door Warschau's wal.
Zonder stoornis gaan zij verder; ginds op 't kille lijkgesteent
Worden hun vermoorde broeders, Polen 't meest, door hen beweend.
Steeds lastig en lastiger zijn de Hongaren
En voegen bij de oude steeds nieuwe bezwaren.
Geen parlementeeren noch schrijven
Kan den Paus uit Rome verdrijven,
Waar ook de Franschen voortdurend nog blijven.
| |
[pagina 186]
| |
Dien wensch voldoet in 's-Gravenhaag
Dan ook de Groote Rarekiek.
Pas werd - het waarom en het hoe
Weet ook de knapste kijker niet,
Die door 't beslagen kijkgat ziet,
En 't doet er dan ook weinig toe -
Pas werd er weêr een kabinet,
Heel vonkelnieuw, dat wonderbaar
En kunstig was ineengezet,
Vertoond aan de opgewonden schaar,
Of zie, daar werd het met een ruk,
Nog eer men 't goed bekeken had,
Weêr weggeschoven, snel en rad,
En 't klinkt: ‘Rtt! weêr een ander stuk.’
Ga naar margenoot+ Terwijl men in 't classieke land der vrijheid
Blijft ijvren voor 't behoud der slavernij,
Maakt de Autokraat, in 't land van 't despotismus,
Wie slaaf was vrij.
Nog laat de Paus zich uit Rome niet drijven
Alwaar ook de Franschen bij voortduring blijven.
Ook kan 't met zijn Hongaren
De Keizer nog niet klaren
En voeren nog, gelijk altijd
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd.
| |
[pagina 187]
| |
Hij keert straks weér terug naar zijn eiland,
Maar toch, staande dat korte séjour.
Mocht hij weder zich met Cialdini
Verzoenen, en ook met Cavour.
De Hertog van Aumale
Verspreidt een bits geschrift.
Dat wekt des Keizers gramschap:
Dat wekt zijn neefjes drift.
De een laat het stuk verbieden;
Maar d' ander protesteert.
‘Ik heb, zegt hij, het schrijven
En 't schermen ook geleerd.
Duld, dat ik hem betale,
Dien Hertog van Aumale!’
Maar is, met pen en degen
De held bekwaam en reê,
De pen bleef in den koker,
De degen in de scheê.
Ga naar margenoot+ In Amsterdam en Warschau
Daar loopt het volk te hoop.
Daar is in beide steden
Al wonder wat te koop.
In Warschau geldt het Polen,
Het dierbaar vaderland,
Verkwijnend en verstervend
In Ruslands ijzren band.
In de IJstad geldt het Onsteê,
Den keurigen stilist,
Den man, die zoo ongaarne
Een enklen beursdag mist,
't Geldt ginds een Steê, die heilig
En dierbaar is en lief:
| |
[pagina 188]
| |
De Steê, die 't hier op 't Beursplein
Ontgeldt, is negatief.
Bij de Hongaren, noch ook te Romen,
Is er de minste verandering gekomen.
| |
Mei.
Ga naar margenoot+ 't Ministeriëel programma
Aan de Kamer voorgeleid,
Luidt, dat ook dit Ministerie
Door homogeneïteit
Zich bijzonder onderscheidt.
Maar men zal het toe gaan passen
En een ieder staat versteld:
Zoo verschillen saêm de leden
Nu 't de tekstverklaring geldt.
De Franschen, 't gezanik van Engeland moede,
Vertrouwen weêr Syrië aan 's Muzelmans hoede.
Heel hartelijk luidt Fuad-Bassa's vaarwel:
Hij wrijft zich de handen en heeft weêr vrij spel.
In 't classieke land der Unie
Blijft een droeve handelsquaestie
Zuid en Noord verdeelen.
In 't classieke land der vrijheid
Blijven om een slavenquaestie
Zuid en Noord krakeelen.
Ook voeren nog, gelijk altijd,
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd,
| |
[pagina 189]
| |
En kan Sardienje 't met den Paus niet klaren,
Noch Oostenrijk met de Hongaren.
| |
Juni.
Ga naar margenoot+ Daar stierf een man, door raad en daad verheven,
Wiens naam bij 't nageslacht onsterfelijk zal leven -
Cavour was edel, wijs en groot.
Vraagt gij naar de oorzaak van zijn dood?
't Was niet zijn rusteloos, zijn geestvermoeiend streven
En tobben voor Sardienjes eer,
Neen, 't was een Dokter, naar Sangrado's leer.
Ga naar margenoot+ De Sultan Abdul-Mejid
Was lang reeds wee en ziek.
Hij hield niet van de kwelling
Der dwaze politiek.
Schrijf, nu hij is gestorven,
Op 't marmren lijkgesteent:
‘Hier rust van Sultan Abdul
Het vorstelijk gebeent.
Hij bleef geheel zijn leven
Een echte philosoof.
Voor al wat zorg kon wekken
Steeds wijslijk blind en doof.
Hij leidde een maklijk leven
Naar Epikurus leer.
Beminnen, rooken, smullen....
Wat wil een stervling meer?’
‘Dat zal ik u anders leeren,’
Roept de nieuwe Sultan uit:
‘Al te lang reeds heeft die warboel,
Heeft die herrie mij gestuit!’
| |
[pagina 190]
| |
Aanstonds grijpt hij naar zijn bezem
En hij drijft, met grammen zin,
Al zijn broeders mooie weeuwtjes
Straks de wijde wereld in.
Maar, zij ook 't Serail gezuiverd,
Heel Turkije blijft een stal,
Die, naar 'k vrees, geen macht op aarde,
Zelfs geen Hercles, zuiveren zal.
Genoeg getreurd om 't overstroomen,
Genoeg, tot leniging van 't leed,
Aan liefdegaven 't geld besteed!
Ons wat verzet! wat pret genomen!
Wat geld gegeven voor pleizier!
‘Wel!’ zegt nu Haarlem: ‘komt dan hier.
Ik roep u binnen mijne muren,
En 'k sta u borg - de pret zal duren.’
't Verveelt mij, langer hier neêr te schrijven,
Dat Paus en Franschen te Rome steeds blijven,
En steeds de Hongaren met Oostenrijk kijven.
| |
Juli.
Ga naar margenoot+ Dat sterke drank, dat hooploos minnen.
Soms werkend op ontstemde zinnen,
Den mensch tot razernij verwek,
Of godsdienstmijmring maak hem gek,
De hoogmoed maakt hem eindloos gekker,
Dit blijkt opnieuw aan Oscar Becker,
Wat anders toch dan eigenwaan
Drijft hem, d' ontzinden jong'ling, aan
Die Gode zich gelijk durft stellen,
Die over Vorsten vonnis vellen,
| |
[pagina 191]
| |
En 't lot van 't Duitsche vaderland
Wil regelen met eigen hand?
‘Neen,’ redeneert hij, ‘Pruisens Koning
Naar ik 't begrijp, is niet de man,
Die, bij zijn onderstelde kroning
Tot Kelzer, 't werk besturen kan:
Daarom zal ik hem, zonder temen
Hoe eer hoe liever 't licht ontnemen.’ -
Een logica, die, op mijn woord,
Alleen in 't dolhuis t' huis behoort.
En daarom geef men Oscar Becker
Maar gauw een plaats naast......?
Binnen Haarlems muren
Blijft de pret steeds duren.
Steeds lastig en lastiger zijn de Hongaren:
Zij willen niet zoet zijn, eer al hun bezwaren,
't Zij billijk of niet, zijn ter zijde gezet.
Zij scheppen nu eenmaal in wêerstand behagen:
Volharden uit louter pleizier in het klagen:
Hun pret overtreft nog de Haarlemmer pret.
Men ziet hen, terwijl zij hun zaken verzuimen,
Zich tooien met hoeden vol wapprende pluimen:
Hun waait om den hals een veelkleurige doek:
Het lijf wordt omhuld in 't oud-modische jasje:
De laars is voorzien met een wapprend kwastje,
En nimmer gedragen dan boven de broek.
En, ruiter of niet, reeds van ver doen zij hooren
Het luide geratel van rinklende sporen.
De Paus, naar 'k heb vernomen,
Blijft nog altijd te Romen.
| |
[pagina 192]
| |
Augustus.Maakte ook Sardienje Napels vrij
Van 't knellend juk der dwinglandij,
Schraal bleef tot heden toe het loon,
Dat Napels gaf voor 't hulpbetoon:
En 't klaagt, vergetend vroeger leed,
Gelijk eens zeker vrouwtje deed,
Dat van haar echtvriend afgerost
En door haar buurman werd verlost:
‘Wat drommel ging het u toch aan,
Zoo 'k mij verkoos te laten slaan?
Schenkt het Napelsch volk maar noode
Aan den Sard een goed onthaal,
Niet veel heuscher is Merode
Jegens Frankrijks Generaal.
Wie als bondgenoot wil voorgaan
Druk' men soms de hand als vriend;
Wil hij voor beschermer doorgaan,
Niemand blieft van hem gediend.
De naam van Manasses blijft eeuwig vermaard:
Die tuigt van een slag van bijzonderen aard.
Het leger der Noordzij trok moedig en vlug
Ten strijde op, doch keerde nog sneller terug.
Maar wie 't ook verdacht, voor den vijand te vliên,
Ik niet; want het had nog geen vijand gezien.
In Duitschland wordt dapper gepraat en getwist,
Het geldt er gewis een der neetligste zaken:
De moeilijke vraag dient te worden beslist.
Of Pruisens Monarch, voor wiens eer men moet waken,
Een contra-visite aan den Keizer zal maken.
Dees laatste, zoolang hij den gastvriend nog mist,
| |
[pagina 193]
| |
Ontvangt midderwijl toch den Koning van Zweden
En stelt bij provisie zich daarmeê tevreden.
Aan alles op aard is een grens gezet:
En eindelijk dus ook aan de Haarlemmer pret.
| |
September.De Napelsche insurgenten
Slaan meer en meer aan 't plundren,
Aan 't blaakren, moorden, branden,
In naam van Koning Frans.
De Veldheer Cialdini
Slaat meer en meer aan 't plundren,
Aan 't blaak'ren, moorden, branden,
In Koning Victors naam.
O zoete sympathieën!
Zoo streelt men wederkeerig
En wint elkanders harten:
Itaaljes Eenheid leef!
Nog wordt er altijd over 't vraagpunt getwist,
Of Pruisens Monarch, voor wiens rust men moet waken,
Een contra-visite aan den Keizer zal maken.
De zomer gaat om eer het pleit is beslist.
Die fraaie leer: ‘de moord heeft niets misdadigs in,
Mits 't doel slechts wettig zij’, heeft nogmaals vrucht gedragen.
Een derde dolleman durft op de Koningin
Van Griekenland een aanslag wagen.
Spijt al wat in het breede is gepraat en geschreven,
Wordt nog door de Hongaren voortdurend gekeven,
| |
[pagina 194]
| |
Zijn de Franschen nog immer te Rome gebleven,
Is de Paus in 't geheel niet vandaar nog verdreven,
En ga ik in de Abruzzen vooreerst nog niet leven.
Nog altijd wordt druk in de bladen gekeven
Of Pruisens monarch voor het eerst van zijn leven
Een bezoek aan den Keizer der Franschen zal geven:
Nog is 't zuchtende Polen van 't juk niet ontheven,
Kwelt verwoesting en strijd Noord-Amerikaas dreven,
Is de Fransche bezetting te Rome gebleven,
En de Paus in 't geheel nog vandaar niet verdreven.
| |
October.
Ga naar margenoot+ De Koning van Pruisen beslist het krakeel:
Hij brengt op Compiègnes kasteel
Den Keizer een contra-visite.
Nu zijn zij quite.
Ga naar margenoot+ En opdat er de pret nog volkomener werde,
Verschijnt daar eerstdaags ook Willem de Derde.
Ga naar margenoot+ 't Pruisisch volk raakt op de been:
't Stroomt naar Koningsbergen heen;
Want daar levert Pruisens Koning
De uitgelezen praalvertooning
Van een ouderwetsche kroning,
Heel curjeus en ongemeen.
En tot slot, met bijstre gratie,
Nog een middeleeuwsche Oratie.
Ga naar margenoot+ Was het ons ginds veel te deftig en stug,
Spoedig gekeerd dan van Pregel en Wyssel,
Weêr naar ons land, naar ons tijdvak terug,
Daar onze Koning ons toeft aan den IJsel,
| |
[pagina 195]
| |
Waar hij den grondsteen wil leggen der brug,
Die eens de stoomtreinen voert op haar rug.
Wat nieuw Bestuur ook reis op reis
In Mexico het oude mocht verjagen,
't Gaf schaarsch om volkenrecht of plechtige verdragen,
En stoorde zich aan geen vergoedings-eisch.
Het liep te grof in 't end, en zoo verklaart nu Spanje,
Geruggesteund door Frankrijk en Brittanje,
Het zal dien onbeschaamden liên
Eens fiks de tanden laten zien:
En daadlijk rust, tot dees campagne,
Naar 't onderling gevormd besluit,
Elk Rijk zijn vloot en benden uit.
| |
November.'t Homogene Ministerie
Is 't oneens hoe langs hoe meer
In 't verklaren van 't programma,
Waar 't meê optrad aan 't beheer;
Loudon schreef het woord ‘Vooruitgang’
Wederzijds op zijn banier.
Hij verklaart: ‘'k wil liberaal zijn
In Oostinje zooals hier.’
Zuylen zegt: ‘mijn oude leuze
Blijf ik immer trouw als goud;
Geldt het echter 't batig saldo,
Neen, dan stem ik voor 't ‘Behoud.’
Eindelijk vindt bij zijn collega's
Loudon hulp en steun in 't rond,
En, gelijk een tweede Samson,
Licht hij zuilen van den grond.
| |
[pagina 196]
| |
Groote twist of de Fransche natie,
Dan wel de Zwitsersche confederatie
Het batige saldo behouden zal
Van 't onbekende Dappendal.
Ga naar margenoot+ 't Was England, dat de leer vrij schip vrij goed
Vanouds het langst en heftigst heeft bestreden;
't Was de Unie, die, gekweld door Englands overmoed,
Het eerst die leer op 't krachtigst heeft beleden.
Maar nu de Trent, het Britsche stoompakket,
Zich door een brik van de Unie ziet verlet,
Doorzocht, bedreigd, ja van twee passagieren
Met dwang broofd, nu keert het blaadje om:
Wat vroeger recht was, wordt nu krom,
Zoo hier als daar: men slaat van weêrszij aan het tieren,
Tot zich in 't end
De President
Verstandig toont en consequent
En bei de heeren, die men uit de Trent
Gelicht had, vrij geeft en naar England zendt.
Ga naar margenoot+ Een treurgalm rijst aan de oevers van de Taag:
Een Koning sterft in 's levens eerste vaag:
Hij volgt in 't graf zijn jonge en lieve gade.
Het blind gemeen vermoedt hier snood vergift:
Het vliegt te hoop. 't Vergeet in woeste drift,
Hoe elk, 't zij slaaf of Koning, vroeg of spade,
Op 't onverwachtst kan sterven. 't Is door Feit,
En, meen ik, ook door and'ren, al gezeid.
Ga naar margenoot+ De deur van de Delftsche Academie gaat toe;
Geen stervling begrijpt het waarom en het hoe.
| |
[pagina 197]
| |
December.Het Hoofd der Binnenlandsche zaken
Trotseert gelijk een vaste muur
Een vrij barbaarsch kartetschenvuur,
Al weet hij, dat zijn uiterste uur
- 'k Meen als Minister - moet genaken. -
De Kamer toont, gelijk voorheen
Wat liefde en zucht haar in 't gemeen
Voor Kunst en Wetenschap doen blaken.
't Eskader, door Spanje ten strijde gerust,
Kwam reeds zich vertoonen aan Mexiko's kust.
Daarmede is het voorspel begonnen
Van 't stuk, dat men ginter ons voorstellen zal,
En Vera-Cruz wal
Bij d' eerste sommatie gewonnen.
|
|