Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
1860.Januari.
Ga naar margenoot+ ‘Zoolang ik sta aan 't hoofd der buitenlandsche zaken,’
Herhaalt Walewski overluid,
‘Heeft zich Euroop niet ongerust te maken
Dat ooit een leer, als die dat vlugschrift in zich sluit
Zoû worden toegepast; ik zal het nimmer dulden.’
‘Niet?’ zegt Napoleon: ‘'t is wel!
Dan ruimt ge uw plaats aan Thouvenel. -
Maar heb geen zorg: ik zal de pil vergulden.’
De Denen willen volstrekt maar niet lijen,
Dat met zijn vrouwtje hun Koning gaat rijen.
Zij zien - en dat is volstrekt geen verzinsel -
In Mevrouw Von Danner een Duitsch beginsel.
De Italiaansche middelstaten,
't Zij grilligheid of politiek,
Benoemen zich voortaan: ‘de firma
Emilia’: dat 's recht classiek.
Wie legde stoutheid als de Keizer aan den dag,
Die 't gansch HeelalGa naar voetnoot1) vernietigt met één slag.
In Engeland gallofobie bij elkeen.
In Oostenrijk nog steeds drie blokken aan 't been.
En - komt er niet haast een congres weêr bijeen?
| |
[pagina 169]
| |
Februari.
Ga naar margenoot+ De zege van Spanje is ten leste volkomen,
Want Tetuan wordt op de Mooren genomen.
Het nieuw ontworpen spoorwegplan,
Vooral het bruggestelsel, kan
Aan de Eerste Kamer niet behagen.
't Wordt afgestemd, 't sleept in zijn val
Het Ministerie meê: wie thans, wie zal het wagen
Een taak te aanvaarden, zoo bezwaarlijk in deez' dagen?
Wie is 't, die 't spoorwegnet aan Neêrland schenken zal?
Ga naar margenoot+ Het antwoord is: ‘Van Hall.’
En de echo roept uit Koppenhagen:
‘Hall!’
‘Van alle mogendheên
Is tot op onzen tijd
Het Frankrijk maar alleen,
Dat voor een denkbeeld strijdt.
En daarom zullen Wij
Savooiens bergenrij
En Nizza ook daarbij
Aan Frankrijk annexeeren.’
- Dat 's logisch redeneeren. -
In Engeland gallofobie
In 't Deensche Rijk disharmonie.
Oostenrijk, dat nog altijd zit
Met twee lastposten en een deficit.
| |
[pagina 170]
| |
Kon 't kleine Zwitserland
Den grootsten nabuur trotsen.
Maar komt zij eens tot stand,
Die voorbereidende annexie,
De steile bergenwand
Biedt langer geen protectie.
Want ach! 't Geneefsche meer
Ziet Frankrijk aan zijn zoomen
En, daadlijk, met zijn heir
In 't hart des lands gekomen.
De Raad van 't Eedverbond
Vereend in Berrens vesten,
Ga naar margenoot+ Beklaagt zich dus met grond
En zendt alom in 't rond
Protesten op protesten.
Protesten, men zal ze beleefdelijk hooren;
Maar voorts er zich weinig aan storen.
En terwijl men delibereert,
Zijn de Franschen Savooien reeds ingemarscheerd.
Ga naar margenoot+ De Paus is - wie zoû het ten kwade hem duiden
Nu hij zich gebracht ziet om land en om luiden? -
Op Victor Emmanuel bijster verstoord.
Zijn tuighuis zal, hoopt hij, hem wapens verschaffen,
Om duchtig den lastigen roover te straffen,
Die 't erfgoed belaagt, dat Sint Pieter behoort.
Hij vindt er.... een ban, dien hij zonder verschooning
Straks zendt naar het hoofd van Sardinië's Koning.
Meer gelden op heden gegleufde kanons
En zakken met gouden Napoleons.
Om bij zijn onderdanen
Zich recht bemind te maken,
| |
[pagina 171]
| |
Volgt Napels' jonge Koning
Getrouw zijns vaders voorbeeld
En zendt, in bei zijn Rijken,
De vroomste en knapste lieden
Naar pijnbank heen en kerker.
O jonge Vorst van Napels!
O dwaze zoon van Bomba!
Slecht zal het u bekomen.
In Engeland gallofobie,
In Denemarken ruzie,
In Emilia anarchie,
In Hongarije confuzie.
In 't algemeen zeer weinig vertrouwen,
Dat men eerlang een congresje zal houen.
| |
April.'t Is nauwlijks vrede met de Mooren,
Of ziet, op Spanjes eigen grond
Komt onverwacht een vloekverbond
Verraderlijk de rust verstoren.
Montemolin, op 't Salisch recht
Zich grondend, durft de kroon verlangen.
Maar och! 't bekomt ons Graafje slecht;
Men neemt hem, met zijn broer, gevangen.
Men schiet zijn vriend Ortega dood,
En, laat men hem goedgunstig loopen,
Ga naar margenoot+ 't Is dat hij, om zich vrij te koopen,
Tot afstand van zijn recht besloot.
Maar nauwlijks is hij uit den nood,
Of hij herroept zijn vorig schrijven.
Hij pleegde, naar hij voorgeeft, raad
| |
[pagina 172]
| |
Bij menig (smerig) advocaat;
Doch ik vermaan hem, na dees daad,
Uit Izabella's klauw te blijven.
Ga naar margenoot+ Savooie en Nizza ook daarneven
Verklaren, dat van dezen dag
Hen Frankrijk binnenpalmen mag.
Een mensch zijn zin, een mensch zijn leven.
Ga naar margenoot+ Niet wetend, hoe hij 't geld ooit wedervinden zal,
Hetgeen men Oostenrijk ontstal,
Berooft Von Bruck zich van het leven.
Maar och!... Dat laat zich ook niet wedergeven.
Ga naar margenoot+ Het nieuwe Ministerie,
Nog nauwlijks opgetreden
In 's Lands Vergaderzaal,
Ontvangt er van de Leden
Een bijster slecht onthaal.
't Is motie daar op motie,
Emotie en commotie,
Die weinig goeds voorspelt.
‘'k Hoop dat ik 't spoedig dood zie,
Dat nieuwe Ministerie;
Zijn uren zijn geteld.’ -
Zoo fluistert de oppositie
En ziet zich in verbeelding
Reeds meester van het veld.
‘Hoe meer men zingt en kakelt,’
Placht Mazarin te zeggen,
‘Te milder schaft men geld.’
Om bij zijn onderdanen
Zich recht bemind te maken,
Blijft Napels' jonge Koning
| |
[pagina 173]
| |
Getrouw het voorbeeld volgen,
Door Bomba hem gegeven:
Ja zoekt hem te overtreffen:
Regeert met strop en boeien
En bombardeert Palermo.
't Blijft bij den Deen onrustig als te voren,
En de Oostenrijker zit
Met zijn annexen en zijn deficit,
Als England met gallofobie geschoren.
| |
Mei.Gelijk, voor dertig jaren,
Toen uwe zon
Verrees, Napoleon,
Euroop het al vergat, om slechts op u,
Op u alleen te staren,
Zoo blijft ook nu
Van Noord tot Zuid, van Oost tot West,
Elk oog alleen op hem gevest,
Op 't wakker bendehoofd,
Op d' onverschrokken held,
Die in zijn roeping vast gelooft,
En die, schier onverzeld,
Zich scheep geeft naar Sicilië's kust,
In 't hart gerust,
Dat, als de faam
Zijn aankomst meldt,
Op 't hooren van zijn naam,
In 't hart des volks, van druk bekneld,
De moed herleeft,
En 's dwinglands beulenhorde beeft. -
| |
[pagina 174]
| |
En wat zijn geest hem heeft gespeld,
O! de uitkomst heeft het straks bekroond.
Alom waar hij zich toont,
Daar ruimen legers 't veld;
Daar deinzen vloot op vloot:
Daar dagen, uit paleis en stulp,
Daar dagen krijgs- bij krijgsgenoot
Als door een tooverslag ter hulp:
Daar is noch stad noch vestingwal,
Hoe wel bemuurd, hoe sterk bemand,
Die hem de poort niet oopnen zal:
Daar baat geen wederstand.
Één man verscheen: van slavernij
Is heel Sicielje vrij.
Ik merk daar, dat ik waarlijk had vergeten,
Te zeggen, hoe dat wonder wordt geheeten.
Doch lezer! neem maar de eerste krant
De beste bij de hand:
Zoo zult gij 't weten.
‘Garibaldi werft soldaten
In uw Staten,
Zamelt krijgsbehoeften, ja
Zeilt bij dag uit Genua,
En gij kunt zulks niet beletten?
Tegen 't geen dat bendehoofd
Als zijn wil durft uittrompetten
Niet krachtdadig u verzetten?
Wie ter wereld, die 't gelooft?’ -
- ‘'k Vraag u need'rig om verschooning,’
Zegt hierop Sardienjes Koning:
‘En 't gebeurde spijt mij zeer;
Maar wie gaat den steen te keer,
| |
[pagina 175]
| |
Die zich, door zijn eigen zwaarte
Losgescheurd van 't berggevaarte,
In de vlakte stort ter neêr?’
- ‘Al kan men’ - is 't weêrwoord - ‘zijn vaart niet weèrstreven,
Men hoeft aan zoo'n steen juist geen stootje te geven.’
| |
Juni.De Prins-Regent van Pruisen
Trekt naar het lieflijk oord
Waar Badens wellen bruischen
En melodieën ruischen,
Dat, eeuwig, ongestoord,
Der vreugde toebehoort.
Maar niet om op het bobblen
Te turen van de wel,
Of aan de Bank te dobblen:
Om zang noch snarenspel,
Noch blijde feestvermaken;
Neen - om heel and're zaken
Trok hij naar Baden heen
En riep van 't fier Germanje
De Vorsten daar bijeen.
Och! evenals Brittanje
Kwelt hen Gallofobie,
Waarom zij zich niet storen;
Aan spel of harmonie.
Zij komen om te hooren,
Of ook Napoleon
Wellicht hen door zijn reden
Uit hun onzekerheden
In 't eind verlossen kon.
| |
[pagina 176]
| |
De Keizer komt; zij treden
Met hem in onderhoud.
Maar wat daar werd gefluisterd,
Dat wordt u niet ontvouwd;
Want, ik heb niet geluisterd
En 't werd mij niet vertrouwd.’
De Koning van Napels, van vreeze gedreven,
Wil thans aan zijn volken hun grondwet hergeven.
Och! phosphorus wekt soms wat trilling en beven.
Maar nimmer behield het een stervende in 't leven.
| |
Juli.De spoorwegwet is weêr aan de orden.
Moet zij opnieuw een steen des aanstoots worden?
Geen motie noch commotie heeft gebaat.
Het Ministerie wil den staf niet nederleggen.
De Tweede Kamer heeft zich moê gepraat
En nu geen stem meer, dan om voor te zeggen.
In Syrië gruwelen van allerlei aard.
Daar plund'ren de Druzen, door terging verwoed,
De weerlooze Christ'nen en drinken hun bloed:
Daar worden noch vrouwen noch kindren gespaard.
De Turk wist het twistvuur behendig te stoken,
En zit er bedaard nu zijn pijp bij te rooken.
| |
[pagina 177]
| |
Ga naar margenoot+ Opnieuw een moord: een schendig lood
Schiet Daniël, den vorst van Montenegro dood.
| |
September.Niets dat Garibaldi teugelt,
Die, schier zonder slag of stoot,
't Rijk van Napels overvleugelt. -
Maagschap, hofstoet, leger, vloot,
Alles heeft den Vorst verlaten:
Weêrstand kon niet langer baten:
Nu, beklaagbaar in zijn val,
Trekt hij naar Gaëta's wal.
Straks als redder ingeroepen,
Komt, zoodra de Vorst verdween,
Garibaldi, zonder troepen,
Napels hoofdstad binnentreên.
Slechts een enkle medestander
Volgt des veldheers voetspoor ras.
't Is - gij raadt het - Alexander,
Niet (‘de Groote’ maar) Dumas.
Sardienjes Koning zendt zijn heir de grenslijn over,
Die 't van den Staat des Pausen scheidt,
‘'k Hoop,’ zegt hij, ‘dat uw Heiligheid,
Mij niet beschouwen zal als vijand of als roover,
Mijn doel, geloof mij, is niet kwaad.
Ik kom alleen, omdat ge uw Staat,
Naar mijn begrip, niet kunt regeeren
Als 't wel betamen zoû; dit moet ik u eens leeren.’
Al weêr een heerlijk staaltje, ja,
Van vorstelijke logica.
En toch beklagenswaard is, met dat al, die
Arme Garibaldi.
| |
[pagina 178]
| |
Tegenover hem houdt de vijand het veld;
Van ter zijden wordt hij bitter gekweld
Door zijn bondgenooten Cavour, Fanti en Farini;
En van achteren duwt hem Mazzini.
Ik vraag, daar ik zuidwaarts en westwaarts zie:
‘Wat is zoo aansteeklijk als gallofobie?’
‘Garibaldi trok in Napels,
En al moge ik,’ zegt Cavour,
‘Met Itaalje mij verblijden
Om zijn overwinnaars-tour.
Toch, blijft hij den baas daar spelen,
't Is met ons dan gansch verbruid.
'k Moet dus op een middel peinzen,
Dat zijn verdren invloed stuit!
Cialdini, die Romagna,
Die de Marken voor ons won,
Hij, dien zelfs Lamoricière
In zijn vaart niet stuiten kon,
Haastte met des Konings troepen,
Zich terstond naar Napels' Rijk,
Om er 't krijgsbestuur te aanvaarden
Eer nog Koning Frans bezwijk',’ -
En 't gebeurt wat hij gelastte,
En nog juist te rechter tijd
Komt zich Cialdini mengen
In den fellen worstelstrijd.
Fel; want, wordt bij 's vaders misdrijf
Eigen schuld meteen geboet,
Koning Frans was niet verbasterd
Van 't aloude heldenbloed.
| |
[pagina 179]
| |
October.
Ga naar margenoot+ Laat Vulturno dit getuigen,
En dat bloedig kampgevecht,
Waar alreê voor 's Konings vanen
De overwinning scheen beslecht,
Toen van pas Sardienjes krijgshoofd
Garibaldi steunen kwam
En den zege hem bezorgde,
Maar zijn toovermacht benam.
Aan de erfgenaam van Milano
Schenkt Garibaldi een pensioen;
- Men schijnt van 't recht daar in het Zuiden
Geen helder denkbeeld nog te voên.
En zoo de leer der Carbonari
Tyrannemoord lofwaardig acht,
'k Zie liever in beschaafde Staten
Haar nimmer in praktijk gebracht.
Die fraaie leer: ‘de moord heeft niets misdadigs in,
Mits 't doel slechts wettig zij;’ heeft aanstonds vrucht gedragen.
Straks durft op Spanjes Koningin
Een dolleman een aanslag wagen.
Ga naar margenoot+ Na vruchteloozen wederstand
Wordt China's hoofdstad overmand,
't Paleis van den Keizer (hoe jammer) verbrand,
En, hoorde men vroeger van 't woên der Wandalen,
't Schijnt, de Engelschen willen dien naam thans behalen.
Ga naar margenoot+ Men durft zijn oogen nauw betrouwen
Bij al de wondren, die we aanschouwen,
Zelfs Oostenrijk wordt, wel wat laat,
Een ('t woord klinkt in een vers niet kwaad)
Con-sti-tu-ti-o-nee-le Staat.
| |
[pagina 180]
| |
Vergeefs beproefden Gal en Brit
In Syrië den baas te spelen.
Naijverig op zijn machtbezit,
Laat Fuad-Bassa hen krakeelen
Om 't meesterschap, heerscht door verdeelen
En streeft volstandig naar zijn wit.
De grootste schurken laat hij loopen
Om kleine diefjes op te knoopen.
Hoe men ook moge vechten en schrijven,
Vooreerst zal de Franschman in Rome nog blijven,
En laat ook de Paus zich vandaar niet Verdrijven.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd.
| |
November.
Ga naar margenoot+ Te Napels komt ‘op algemeen verlangen’
(Tooneel-affiche-stijl) Victor Emmanuël
Zijn intreê doen, en Koning Frans vervangen.
Maar nog wil deze hem het spel
Zoo daadlijk niet gewonnen geven.
Neen! strijden zal hij tot op 't lest:
En, met den kleinen hoop, hem nog trouw gebleven,
Verdedigt hij Gaëta's vest.
De Roodhemden, zij, die den aanval begonnen
En 't Napelsche Rijk voor Italië wonnen,
Zijn, spijt hun verdiensten, nu overcompleet.
‘Signor Garibaldi, vaarwel, buona sera!
Ik wensch je voorspoedige reis naar Caprera,
Daar heb ik voor u een surprise gereed.
Je huisje was klein en je tuin lag verwilderd,
| |
[pagina 181]
| |
Thans vindje je woning behangen, beschilderd,
Van kostbre tapijten en meubels voorzien:
Je paden geharkt en je hagen geschoren,
Je tuin in een lusthof van weelde herboren,
Met de eêlste producten die Flora kan biên:
In 't kort,’ zegt de Koning, ‘zoo schoon boven maten,
Dat jij dien, zoo 'k hoop, nooit zult willen verlaten.’ -
Ga naar margenoot+ Napoleon kan op zijn troon
Noch op zijn bed gerust meer slapen,
Sinds Oostenrijk die eerekroon
Van constitutie-lauweren wist te rapen.
Hij ook, hij wil, grootmoedig in het end,
Wat vrijheid aan de tongen laten.
En decreteert hierom, dat in zijn Parlement
Men als vanouds - men was het schier ontwend -
De politiek weêr zou bepraten.
Al stelt men een gunstiger uitzicht hun open,
Toch zijn de Hongaren bij lang niet voldaan:
't Verkregene doet op veelmeer nog hen hopen,
En daaglijks groeien hun vordringen aan.
Zij willen fluweelen noch ijzeren koorden,
Maar, daadlijke erkenning van eigen bestaan.
- Het schijnt nu een quaestie van vormen en woorden;
Helaas! daarom juist zal het moeilijker gaan.
De Franschman zal vooreerst te Rome blijven
En ook de Paus laat zich vandaar niet drijven.
| |
[pagina 182]
| |
Mazzini schrijft brieven en zegt, hoe 't moet gaan,
Maar, wordt er gevochten, daar blijft hij vandaan.
In 't ‘Land der Vrijheid’ heerscht geweldige confusie
En krijgen Zuid en Noord een schrikkelijke ruzie.
't Geschiedboek levert menig voorbeeld
Van lieden, onverhoord veroordeeld.
Met Rochussen is 't anders om:
Men stond hem toe, te redeneeren;
Maar toen men zou gaan discuteeren
Scheen plotslings de Kamer stom,
En, kroop Van Hall ook door de mazen,
Hem trof de dood - en zonder phrasen.
Steeds lastiger en lastiger zijn de Hongaren,
Met wie 't maar de Keizer volstrekt niet kan klaren.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Deensch en Duitsch beginsel strijd.
|
|