Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
1859.Januari.De Nieuwjaarsdag, waarop de menschen
Van oude tijden zijn gewoon
Elkander heil- en zegewenschen
Te bieden op beleefden toon,
Brengt deze reis, in plaats van vrede,
Bezorgdheid en verwarring mede.
Kan 't mogelijk zijn? Een woord of zes,
Dat Frankrijks Keizer aan zijn lippen,
't Zij onbedachtzaam, 't zij expres,
Op de audiëntie laat ontglippen,
Doet - eerst - Von Hubner heel ontdaan
En met een mond vol tanden staan,
En - straks - verbreid naar alle kanten,
Herkauwd, besproken in de kranten,
De effecten naar de kelder gaan.
Sardinië slaat een geweldigen bluf:
Zijn dappren worden van 't stilzitten duf:
Frans Jozef begint hen geducht te vervelen,
Dat hij zoo den baas in Itaalje blijft spelen,
Zij zaamlen krijgers en wapens en geld
En reeknen op bijstand van Frankrijk in 't veld;
Want, zoo dit hun zaak niet verdedigen wilde,
Waarom dan gevraagd om de hand van Klotilde?
- Die, wip! in een zwaai wordt gevrijd en getrouwd.
Het schijnt, dat de vrijer van talmen niet houdt.
Zal 't oorlog worden? of, bij kijven
En wisselen van nota's blijven?
Ziedaar de vraag, die op elks lippen zweeft.
Vooral van hem, die metallieken heeft.
| |
[pagina 152]
| |
Februari.‘Haast u langzaam,’ zegt de wijze:
‘Zoo slechts kunt gij zeker gaan.’
Maar 't spreekwoord, hoe men 't prijze.
Komt bijwijlen duur te staan.
't Neerland (ach!) van onze dagen
Overdrijft het al te vaak,
En wie traagheid preêkt aan tragen,
Ziet geen end ooit aan de zaak.
Glimpt des oproers vonk u tegen,
Straks in 't voortgaan haar gestuit:
Geen getalm, geen overwegen,
Of zij slaat in vlammen uit
Vraagt het Boni, ach! het bleek er
Wat al schaê vertraging doet
Langzaam gaat niet altijd zeker;
Tijdverlies wordt nooit vergoed.
Maar van een erge dwinglandij
Maakt Haïti zich eindlijk vrij:
De Natie toont ons wat zij kan
En jaagt Faustijn, den aartstiran.
Zoo zwart van ziel als zwart van huid,
Met heel zijn broed het eiland uit.
In spijt van 't huwlijk, door Klotilde
Gesloten met den Franschen Vorst,
In spijt wellicht van wat de Keizer,
Van wat Turijn verwachten dorst,
Vertoont zich Frankrijk thans af keerig
Van lauwren, in den strijd behaald:
't Vreest, dat, bij 't stijgen van den krijgsroem,
De prijs der metallieken daalt.
| |
[pagina 153]
| |
De scheiding van de Donaustaten,
Een onderwerp van langen twist,
Scheen door Europa's Diplomaten
- En onherroeplijk nu - beslist,
Maar zie! de beide Vorstendommen
Zijn deze reis Euroop te slim,
Doen elken Diplomaat verstommen,
Maar bovenal de Muslemim.
De stemmen aller staatspartijen
Herklinken als een enkle snaar.
Moldavië als Wallachijen
Kiest Kuza tot zijn Hospodaar:
En, blijven zij in naam gescheiden,
Toch - dank zij d' uitgebrachte keus -
Heerscht, spijt den Turk, voortaan bij beiden,
Een zelfde Vorst, een zelfde leus.
Zal 't oorlog zijn, of vrede blijven?
Rijk werd de man, die 't antwoord geven kon. -
Frans Jozef wil zich door Napoleon,
Noch wie hetzij, de wetten voor doen schrijven.
Men wordt het nota's-wisslen moê:
Lord Cowley gaat naar Weenen toe,
Om 's jongelings gramschap tot bedaren
Te brengen, en, kan 't zijn, den vrede te bewaren.
| |
[pagina 154]
| |
Is nog de vrede te koop
Voor Euroop!
Jammer dat gij, Béranger! niet meer leeft,
Die de congressen zoo kluchtig beschreeft!
Maar zoo uw schim er berichten van heeft,
Waar zij zweeft,
'k Wed, dat zij nog, op 't gerucht er van, beeft.
Nauw heeft men 't woord ‘congres’ doen hooren,
Of aanstonds klinkt het uit Turijn:
‘Ook wij, wij moeten, als te voren,
Daarop vertegenwoordigd zijn.’-
- ‘Gij? - bij de groote Potentaten?’
Luidt straks het antwoord: ‘welk een eisch!
Zaagt gij u éénmaal toegelaten,
Dat geeft geen recht u deze reis,’
Slechts Frankrijk steunt Sardienjes zijden;
Maar nu zegt Oostenrijk: ‘welaan!
Wat mij betreft, ik mag het lijden!
De vordering zij toegestaan,
Maar 'k wensch dan ook, met goede reden,
Dat m' elken Italjaanschen Staat
Vergun, gelijklijk op te treden
En stem te hebben in den Raad?’
Deez' logica doet straks de deur toe.
Sardinië heeft weinig zin,
Dat m' aan zijn buren zoo'n faveur doe
En trekt zijn vordring spoedig in.
Uit Napels wordt een tal van braven,
Die in afschuwbren kerkerdwang,
Partijschaps deerniswaardige offers,
Gekluisterd bleven, jaren lang,
Per schip gestuurd, dat ze op zoú brengen
Naar 't overzeesche werelddeel.
| |
[pagina 155]
| |
Zoo was de last; - maar tusschen zeggen
En doen lag steeds een groot verscheel.
De ballingen in zee gekomen,
En overmachtig opgestaan,
Doen 't vaartuig straks van koers verand'ren
En houden recht op Ierland aan,
Hier worden zij begroet als vrienden
En hulde en hulp hun toegedacht.
- Zoo zag men deze keer de wakers
Door hun gevangnen opgebracht.
| |
April.Nog wanen Pruis en Engelschman,
Dat, door vermaning en vertoogen,
En groot vertoon van krijgsvermogen,
Men 't oorlogsspook bezweren kan.
Nog blijft men van congressen droomen,
En 't geldt nu, om daartoe te komen,
Een zaak van loutren vorm alleen,
Van etiquette, om zoo te zeggen.
Partijen, twisten, wie van tweên
Het eerst de wapens neêr zal leggen.
- ‘Ontwapen gij!’ -Neen, gij. - ‘Neen, gij.’
- Pardon! de beurt is niet aan mij.
- ‘Na u.’ - Na u. - ‘'t zal nooit gebeuren,’ -
Zoo kon men hasplen uit den treuren;
Maar hoor! -
Wat klonk daar van de Donaustroomen
't Ontsteld Europe in 't oor?
't Is de oorlogskreet,
Dien Weenen hooren deed.
| |
[pagina 156]
| |
Die kreet! hij is vernomen
Aan Seine- en Dorazoomen,
En beide galmen blijde en luid
Het ‘oorlog!’ uit.
Ofschoon Europa in. 't gemeen
Bij zulke tijdsomstandigheên
Zijn aandacht slechts aan 't Zuiden wijdt,
In 't Noorden voeren toch altijd
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd.
Hoe snel Frans Jozefs legermacht
Sardinië kwam binnen stroomen,
Toch bleek zijn aanval daar verwacht,
Toch was, op elke kans bedacht,
Napoleon hem voorgekomen.
Op, Oostenrijk! - Op! - Nu of nooit!
Valkaan! - Zet door! - Volhard in 't pogen,
't Begonnen werk terstond voltooid,
Of - al uw voordeel is vervlogen. -
Wat toeft gij? - Over 't breede Meir
En 't ijs der Alpen aangetogen,
Verschijnt reeds Frankrijks oorlogsheir,
En, als het uur van strijden slaat,
Betreurt ge uw traagheid - och! te laat.
‘Vrijheid!’ klinkt het luid in 't rond
Door Itaaljes Vorstendommen:
‘Wie wil langer op deez' grond,
Wie zich onder 't schandjuk krommen?
't Ga te niet, het Vloekverbond!
Weg met Vorsten, die, als slaven
In 't gareel van Weenen draven!
Op! reeds kwelden ons te lang,
Priesterlist en vreemdlingsdwang!’
| |
[pagina 157]
| |
Heel Florence, in revolutie,
Eischt op peremtoiren toon
Voor Toskane een constitutie,
De overdracht daarbij der kroon
Van den Hertog op zijn zoon.
‘Wat zijn dat voor nieuwe kuren?
Denkje, dat ik abdiceer?’
Vraagt de Hertog: ‘ik zou veeleer
Zoo subiet mijn piek gaan schuren.’
En, 't gezanik spoedig moê,
Na beraad van twee paar uren,
Reist hij naar Frans Jozef toe.
‘Wij zullen zonder u de zaken hier wel klaren,’
Zegt Napje tot zijn neef: ‘wil daar geen vrees voor voên.
Terwijl ik, met behulp van Garribaldi's scharen,
De keizerschen uit Lombardije boen,
Gaat gij eens zien, hoe ze in Toskane varen,
En pluk er, als wij doen,
Bij versche lauwerblaêren,
Ook menigen citroen.’
| |
Mei.Toon u liberaal op Java! - Vrees niet voor geestdrijverij:
Maak de reis naar 't graf te Mekka, van bezwaar en kosten vrij:
Stoor u aan geen volksveroordeel: sla het erfrecht in den wind; -
Maar geef acht dan, wat gevolgen Bandjermassing ondervindt.
Modene en Parma volgen dra
Het voorbeeld van Toskane na,
En beide in Parma en Modene
Gaan ook - als ginds - de Vorsten heene.
| |
[pagina 158]
| |
In 't Noorden voeren als altijd
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd.
| |
Juni.Neef de Keizer wordt verwelkomd met bommen en bajonetten;
Neef de Prins wordt gebombardeerd met toasten en bouqetten.
Neef de Keizer slaat er zich met zijn Zouaven en Turco's doorheen,
En ook door de Sardiniërs wordt con amore gestreên,
Terwijl Garribaldi een klopjacht houdt met zijn jagers alleen,
En Neef de Prins menige macaroni verslindt en polenta.
Na de overwinningen te Montebello, te Palestro en te Magenta,
Ziet men de Oostenrijkers hals over kop naar hun vierhoek gaan,
En doen de gealliëerden hun intocht binnen Milaan.
Maar komt mij iemand bij geval nu te vragen,
Waarom de keizerschen altijd worden geslagen,
Terwijl zij zich toch overal even dapper gedragen?
Het antwoord is, gelijk de ondervinding het leert:
In Oostenrijk worden, uit Graven en Hertogen, Generaals gecreëerd.
En in Frankrijk is het precies omgekeerd.
Metternich, die geheel zijn stelsel ziet vallen in duigen',
Denkt: ‘mijn rol is hier uitgespeeld’, en gaat heen zonder buigen,
Ook de Koning van Napels treedt af van 't wereldtooneel.
En zijn zoon vangt aan met suikerzoete woorden,
Juist als zijn volken vroeger van wijlen den vader hoorden;
Maar daarom juist tellen zij die niet bijster veel.
| |
[pagina 159]
| |
De Koningin van Boni
Moet ijlings aftnarcheeren.
Dus vlucht zij, met haar harem,
Bestaande uit twalef heeren.
O Koningin van Boni!
Wat moet ge u amuzeeren.
John Bull, van spijt
Zijn nagels bijt
Om d' uitslag van den strijd.
‘De politiek
Van Derby's kliek,’
Zoo roept hij: ‘maakt mij ziek,
Die Oostenrijk
Stelde in 't gelijk:
Men jaag haar aan den dijk,
En spoedig keer
John Russel weêr
Met Palmerston aan 't Rijksbeheer.’
Maar zal 't iets afdoen aan den loop der zaken?
Dat kan alleen de toekomst kenbaar maken.
Door het heir der Bondgenooten wordt de zegen opnieuw behaald;
Maar getuig het, Solferino! tot wat prijs hij werd betaald.
| |
[pagina 160]
| |
En ook hem op 't lijf mocht komen!
Eng'land, wat het gelde op zee,
Heeft geen noemenswaarde armee
En bespeurt, met nijdige oogen
Wat de Franschen al vermogen. -
Beiden zenden hun vertoogen,
Beiden maken meer en meer
Zich gereed ten tegenweer.
Maar de Keizer van de Franschen
Wilde nimmer, wil ook nu,
Naar geen anders pijpen dansen:
Voor bemiddlaars is hij schuw.
En - wat nimmer nog voor dezen
Dan bij dichters werd gelezen
Of op 't hoog tooneel aanschouwd -
Hij treedt met zijn tegenstander
In persoonlijk onderhoud.
Aanstonds maatjes met elkander,
Met elkander best tevreên,
Foppen ze al de Mogendheên;
Steken 't slagzwaard in de schede
En verbazen iedereen
Met het tooverwoord van ‘Vrede.’
De Brit en de Franschman willen doorvaren op de Pei-Ho,
De Chinees, die wat Fransch en Engelsch geleerd heeft, roept: Paie!-Ho!
‘Gekheid!’ zeggen de Gealliëerden, ‘maakt spoedig den doortocht vrij
Of wij schieten je forten tot gruis en joului er bij.’
Met wordt van de schepen een aanval begonnen,
Maar de Chinees geeft het deze reis geheel niet gewonnen,
En begroet de bezoekers met kogels uit heuschelijke kanonnen.
| |
[pagina 161]
| |
- ‘Wat!’ roepen John Bull en zijn maat, terwijl zij keeren naar zee:
‘Trakteer je ons op die manier? Wel daar speelt Joosje meê,
Wat je ons daar geeft is geen Chineesche, 't is gemêleerde thee.’ -
Men mag brieven van rouwbeklag naar Stokholm zenden.
Daar stierf Oskar, Koning der Zweden, Gothen en Wenden.
| |
Augustus.Als op het oeverzand
Een walvisch was gestrand,
Dat was vanouds een gruwzaam teeken
Van oorlog, vloed, of brand
Of pestziekte in het land.
Ik weet niet of het ooit door d' uitkomst is gebleken.
Maar dat, in onze zee,
Bij Englands wal, er twee
Elkaar in fellen kamp, bestreden.
Kijk! dat beduidt nog meer,
Dat geeft ons, op mijn eer,
Om ongerust te zijn, maar al te wisse reden,
En, in dezelfde maand, de Zeeslang ook ontwaard,
- Na die komeet, een jaar geleden!
Zoo 't nu 't niet ras weêr oorlog wordt,
Schiet mijne wichelarij te kort.
| |
[pagina 162]
| |
Alles staat op lossche schroeven: niemand weet meer hoe of wat,
En geen stervling durft zelfs gissen wat de toekomst houdt bevat.
- ‘En hier te lande? - Is hier dan niets gebeurd,
Dat uw Kroniek vermeldenswaardig keurt?
Of kan u 't inheemsch nieuws zoo weinig schelen,
Heer Redacteur, dat gij 't niet meê zoudt deelen?’ -
Wat antwoord ik? - Och Lezers! ik beken,
Ja, dat ik met de zaak verlegen ben,
Er is hier veel gepraat en veel geschreven
En over Spoorweg-lijnen druk gekeven; -
Maar 't is vooreerst bij 't ouwe nog gebleven;
En misten wij een Spoor-net bij ons,
Het hapert niet aan.... lange Stations.
Ga naar margenoot+ In verzen past geen woord gelijk Cochinchineezen.
Gij hebt dus van den fellen slag,
Waarin door Frankrijk zich dat volk verwinnen zag,
Hier geen verhaal te vreezen.
Sardienjes Koning ziet met tranen
Modena, Parma en Toskanen
Dus gandsch beroofd
Van vorst en hoofd.
Hij wil zich over hen ontfermen
En evenzeer Romanjes Staat
Grootmoediglijk beschermen,
Die zich van 't lastig juk ontslaat.
Hoe zal hij dit beginnen?
- Met welberaamde zinnen
Palmt hij hen allen binnen.
| |
[pagina 163]
| |
Ga naar margenoot+ In Turkije broeit een aanslag: 't is juist niet voor d' eerste reis.
't Geldt verandring van den staatsvorm: 't dreigt des Sultans hofpaleis:
Dan gelukkig dat intijds nog 't schendig opzet wordt verklapt,
De eedgenooten, Djaffir, Hussein en nog andren meer, gesnapt.
Djaffir, in een zak gestoken, wordt gesmoord in 's Bosfors nat,
Maar den blinden hoop vergeven, die hun spoor betreden had.
Zie! het is een loflijk voorbeeld, dat de Groote Heer verschaft,
Die de duiven vrij laat vliegen, en alleen de kraaien straft.
Oostenrijk moet men waarachtig beklagen.
't Heeft drie lastige pijnlijke plagen,
Waar 't na den krijg meê geschoren zit:
‘Venetië, Hongarije, en een decifit.’
In 't Noorden voeren, als altijd
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd.
| |
October.Oud Spanje wordt jaloersch op Frankrijks eerelooveren,
En, om op zijne beurt te brengen aan den dag
Wat wel zijn legermacht in 't open veld vermag,
Bevecht het. fier, de Marokkaansche rooveren.
Ga naar margenoot+ Te Parma brengt, tot weêrwraak aangedreven,
Een woeste hoop Anviti om het leven:
Men martelt wreed zijn lijk, en op den top
Der marktzuil prijkt zijn afgehouwen kop.
Sardinië, dat recht en wet blijft huldigen,
Eischt onderzoek en 't straffen van de schuldigen.
| |
[pagina 164]
| |
Aandachtig ziet nu elk naar de uitkomst om.
Men onderzoekt, en straft de marktkolom.
In Zurich zit, de handen in het haar,
Een deftig troepje bij elkaêr.
't Zijn de afgezondenen der groote Potentaten.
Zij spelen daar congres; zij rooken, drinken, praten...
Bijwijlen over politiek;
Maar elk begrijpt, dat aan de zaken
Hun onderhandelen toch nooit een eind zal maken:
Ja, 't wauw'len maakt hen zelve ziek.
Een hunner zelfs, wien 't werk, aldaar begonnen,
Reeds lang berouwt, wijl't nimmermeer
Met goed gevolg wordt afgesponnen,
Ga naar margenoot+ Neemt oorlof - voor altijd; zoo blijft de man aan d' eer.
Oostenrijk heeft nog bestendig te kampen
Met drie vervelende kwellende rampen,
Waar 't na den krijg meê geschoren zit;
‘Hongarije, Venetië en een deficit.’
In 't Noorden voeren als altijd,
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd.
| |
November.
Ga naar margenoot+ Men viert heel Duitschland door, alsmede te Amsterdam,
Den dag, dat, juist een eeuw geleden,
De dichter, overal gevierd en aangebeden,
Dat Schiller in de wereld kwam.
‘Eilieve!’ denken straks de Leden
Van 't Zurichsche congres, en wis niet zonder reden,
‘Nu, onder deze omstandigheden,
Geen stervling ons zijn aandacht wijdt
| |
[pagina 165]
| |
En elk, bij feestmuziek en vroolijk snarentokklen
Zich in des dichters roem verblijdt,
Nu is 't voorwaar de beste tijd
Een eindverdrag de wereld in te smokkelen.’
't Geschiedt: - maar thans, het stuk, het resultaat
Van hun diplomatiek getoover?
Och! 't schaadt gewis niet, zoo 't niet baat.
Geteekend is 't: - nu punctum, zand daar over.
In Engeland ontstaat een kwaal, daar nooit te voren
Bij 't volk bekend, en die
Geen stervling spaart, hij zij dan hoog- of laaggeboren,
Zij heet gallofobie.
Ga naar margenoot+ Na vrij wat gehaspel en redeneeren,
Na lang re- du- tri- en quatripliceeren,
Gelijk dat hier te lande betaamt,
Wordt eindlijk de spoorwegwet aangenomen
In de Tweede Kamer, dus genaamd,
Omdat er de wetten het eerste komen.
Oostenrijk voelt nog immer zich kwellen
Door drie plagen, zwaar te herstellen,
Die het na den oorlog blijft lijen:
Het deficit, Venetië en Hongarije.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Deensch en 't Duitsch beginsel strijd.
Overal wordt nu de vraag vernomen,
Of er niet weêr een congresje zoû komen.
Een viertal Liverpoolsche Heeren,
Beunhazen van beroep, die gaarne speculeeren,
| |
[pagina 166]
| |
Mits, met gewisse kans, en nu, tot hun verdriet
In groote onzekerheid verkeeren
Of 't beursspel winnen zal of niet,
Besluit, zich tot den man te wenden,
Die hunne onzekerheid kan enden
En aan Napoleon een brief
Te sturen, nagenoeg van dezen inhoud:
‘Sire!
Wij wenschen, dat is klaar, dat onze handel tiere.
Neem 't geen wij vragen dus voor lief.
De een roemt u als het puik van Englands bondgenooten,
En de ander fluistert, waar gij aankomt: “houdt den dief.”
Dien strijd van meeningen zien wij elken dag vergrooten;
Daarom, vertel ons eens, wat voert gij in uw schild?
Gij zult dit zelf het beste weten.
Spreekt openhartig, naar gewoonte: Daardoor stilt
Gij alle zorg bij hen, die zich met achting heeten
Et 'cetera et cetera’
(Hun onderteekning volgt hierna).
Nauw heeft Napoleon dit fraai product gekregen
Van Liverpoolschen koopmansstijl,
Of, met de zaak geenszins verlegen
Dicteert hij 't antwoord in der ijl:
Ga naar margenoot+ ‘'k Weet niet waarvoor ik u moet houen,
Voor liên vol bange vrees, of liên van groot vertrouwen.
Ik gaf u tot het een noch tot het ander grond.
En hiermeê, vrienden: - leeft gezond.’
| |
December.
Ga naar margenoot+ Wat niet en was gebeurd sinds lang vervlogen dagen,
De Moor wordt - en sekuur - door Spanjes macht verslagen.
| |
[pagina 167]
| |
De dweepzucht, die in Hindostan gewoed
En 't land verdronken had in 't Britsche bloed,
Had, sinds zij daar in 't moorden werd verlet,
Op Neêrlands kroost haar scherpe dolk gewet.
Bornéoos grond getuigde van haar wrok
Toen zij verwoed naar Banjermassing trok
En vrouw noch kind voor 't staal mocht veilig zijn,
Of toen zij, onder vriendschaps valschen schijn,
Ga naar margenoot+ Op de Onrust zich vertoonde en - vloekbre daad! -
Wat leven had ontzielde door verraad.
Gewis, eens treft de wraak dien overmoed,
De felle wraak voor nederlaag en schand.
Maar ach! wat wraak, die immer Nederland
Van blaam zal zuivren of 't verlies vergoedt?
't Gaat nog met de Britten maar slapjes; want zie,
Zij blijven steeds lijdend aan gallofobie.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Deensch en 't Duitsch beginsel strijd.
Oostenrijk zit nog, als te voren,
Met drie blokken aan 't been geschoren.
Van Venetië en Hongarije
Zoû het licht zich kunnen bevrijen.
Maar om een deficit kwijt te raken,
Behoort niet onder de maklijke zaken.
Een vlugschrift wordt in Frankrijk uitgegeven
En aan den Keizer toegeschreven
't Leert dat men veilig tornen mag
Aan 's Pausen wereldlijk gezag.
|
|