Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
Dat eigen zielsontzettend woord
- Voor vierpaar jaar nog eens gehoord: -
Ga naar margenoot+ ‘Wee, wee, d' Aartsbisschop is vermoord.’
- Bij krijgsrumoer en staatsmisbaar
Viel d' Affre, als willig martelaar
Gesneuveld voor een heil'ge zaak; -
Maar 't was een blinde en woeste wraak,
De dolk eens moorders, wreed en laf,
Die aan Sibour den doodsteek gaf.
Simons leefde een korte wijl
Stil en afgezonderd;
Eindlijk dacht hij: - ‘zoo ik keer,
't Loopt nog meer in 't honderd.
'k Blijf niet in die hooge sfeer,
Waar 't gedurig dondert.’ -
Ga naar margenoot+ Zoo maakt hij zijn ambt zich kwijt,
En, indien het iemand spijt,
't Heeft geen mensch verwonderd.
Ga naar margenoot+ Napoleon III heet binnen zijn paleis
Feruck-Khan welkom na diens lange reis.
Men begrijpt, hoe de Fransche dames nu kijken,
Nieuwsgierig, waar toch zoo'n Persiaan wel op zoû lijken.
Nog immer duurt - om 't recht van 't spel -
't Gehaspel over Neufchâtel.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd.
In Amsterdam hoopt men gansch uit den brand te raken,
Door de nieuwe brandkeur, die men daar ging maken.
't Is net zoo'n prospectus, als de Directeur van een schouwburg zendt,
Met uitkoop, en afkoop en abonnement.
| |
[pagina 117]
| |
Maar wie er vreest, dat het blusschen van een brand in de stad hem te veel verhit,
Die moet den brand helpen blusschen, waar de stad in zit.
| |
Februari.De quaestie, waaraan de diplomaten hun aandacht nu wijen,
Zoowel Rusland als Frankrijk, Oostenrijk, Engeland en Turkijen,
Is, of Moldaviën zal vereenigd worden met Wallachijen.
Dit vraagstuk veroorzaakt een langdurig twisten en strijen
- Gelukkig maar met woorden - tusschen al de partijen.
Wat mij betreft, ik zal den bescheiden lezer niet vervelen,
Door langer over een quaestie te praten, die ons geen van beiden kan schelen.
't Is de oude leer: men hoû zijn buurman zich te vriend.
Maar zie, Sardiniën, op Oostenrijk gebeten,
Zegt: ‘'k heb nog nooit die leer vergeten
Omtrent een buurman, die mij dient.’
Ga naar margenoot+ Bij Koos-Sjap wreekt de Britsche vaan
Den hoon, haar door den Persiaan
In Herats muren aangedaan.
Ga naar margenoot+ Van Bree, sinds tal van jaren
Als roem der kunstenaren
Gehuldigd door de scharen,
Legt heden 't leven af.
Gij feestelijke rijen,
Die u voorheen zaagt leien,
Komt d' uitvaart hem bereien,
Verdringt u, onder 't schreien,
Om lauwren neêr te spreien,
Die voegen op zijn graf.
| |
[pagina 118]
| |
Ons Neêrland stelt voortdurend prijs
Op 't onwaardeerbaar Onderwijs:
Het Ministerie wordt verlost
Van 't langgewenschte wonderkind.
Maar hoort, hoe 't vitten straks begint:
‘Is 't anders niet? - Dat's oude kost.
“Heet gij nog volkj” uit onze school?’
Vraagt d' een: ‘heb ik 't u zoo geleerd,
Dat gij uw opgestoofde kool
Voor versche waar ons presenteert?
Al geeft ge er ook een sausje bij,
Die kool - is kool, en niet voor mij.’ -
- ‘Nu,’ zegt een ander, ‘schoon de spijs
Niet waard is, dat haar iemand prijs,
Nog kan ze er door; - maar, opgelet,
Dat gij de saus op zijde zet.’ -
Zoo redeneert nu d' een, dan d' aêr.
Mij was de zaak van d' aanvang klaar,
Het Ministerie - rekent maar -
Was nog geen zeven maanden zwaar
En 't werd verlost met kunst en pijn....
Wat kon het als een miskraam zijn?
In 't Noorden voeren, als altijd
Het Deensch en 't Duitsch beginsel strijd,
En immer duurt, om 't recht van 't spel,
't Gehaspel over Neufchâtel.
Te Londen is 't, in 't Lagerhuis
Voor 't Ministerie lang niet pluis:
Terwijl het de Oppositie
Van Tory en van Radicaal,
Vereenigd ziet voor de eerstemaal.
Wat vreemder coalitie!
| |
[pagina 119]
| |
Maart.Immer heftiger weert Radicaal zich en Tory,
En men brandmerkt die lorrige lorcha-historie
Als een feit, dat geen voordeel verschafte noch glorie.
En spijt Palmerston's geest en talent en memorie,
En welsprekendheid-zweeten uit iedere porie,
De Oppositie behaalt voor 't moment de victorie.
In Engeland staat d' atmosfeer,
Gelijk men ziet, naar buiig weêr;
Maar d' invloed der Parijsche lucht,
Schenkt rijpheid aan een goede vrucht.
Het vreêverdrag getuigt er van,
Dat Cowley sluit met Feruck-Khan.
Het nieuwe Drukpers-reglement,
Dat, zegt men, Java's rechten schendt,
Veroorzaakt veel geschrijf in 't land,
Vooral de bijlap, door een Krant
Op vreemde wijs aan 't licht gebracht.
Veel stemmen eischen, dat met kracht
De Kamer zich op 't stuk verklaar,
Haar ongenoegen openbaar
En 't Ministerie streng bestraf,
Dat aan die prullen 't aanzijn gaf.
Doch zie! na wissling van schriftuur,
Bekoelt allengs dat blakend vuur.
Wel is 't rumoer nog altijd groot;
Maar 't is - de berg in barensnood.
Zoo gaat, na al het verschoten kruit,
Ga naar margenoot+ Het vuurwerk met een sisser uit.
Ga naar margenoot+ Het Parlement te Londen,
Wordt door de Kroon ontbonden,
| |
[pagina 120]
| |
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd;
En immer duurt, om 't recht van 't spel,
't Gehaspel over Neufchâtel.
| |
April.
Ga naar margenoot+ Het was voorheen met kruit en lood,
Dat Kortenaer de Sond ontsloot;
Maar de ondervinding leerde ras,
Dat zulk een argument, hoe kras,
Slechts tijdlijk werkte, en kostbaar was.
Een beter weg wordt thans begaan:
Men brengt den gouden sleutel aan:
Die komt, nu hij de Sond ontsluit,
Nog beter koop dan d' ijzren uit.
Schoon 't nu den Deen voorspoedig ga,
Al raak', met zoo'n gekapita....
(Zoo'n woord maakt licht een rijmer dol)
Gekapitaliseerden tol,
Zijn schatkist tot de randen vol,
Nog heerscht bij hem geen stille rust,
Nog is het twistvuur niet gebluscht,
Nog voeren - och! gelijk altijd -
Het Deensch en 't Duitsch beginsel strijd.
Ook duurt nog, om het recht van 't spel,
't Gehaspel over Neufchâtel.
| |
[pagina 121]
| |
De Paus begeeft zich naar Romanje heen:
De Grootvorst Konstantijn komt zich vertreên
In Frankrijk: waar hem straks de Koning volgt van Beieren,
Dat geeft den herbergiers niet weinig gouden eieren.
De Kaimakan Vogorides
Geeft stof tot politiek gekles;
Het regent notaas zonder ende.
Wie, die voorheen dien Heer ooit kende?
Voor mij, ik kom er rond voor uit,
Noemt vrij mij dom, maar 'k ben een guit,
In dien ik immer hoorde van
Vogorides den Kaimakan.
In België heerscht een bedroefde konfuzie:
Daar heeft het ontwerp der liefdadigheidswet
Alom de gemoed'ren aan 't gisten gezet,
De Kamer vertoont ons een schets van die ruzie,
Daar valt menig woordje, niet vriendelijk altoos,
Daar zijn liberalen en Ultramontanen
(Die wij hier te lande zoo broederlijk wanen)
Elkander niet weinig vijandig en boos.
De wet gaat er door; maar nu kwalijk tevrede,
Ga naar margenoot+ Raakt spoedig te Brussel 't kanalje op de been:
- Fatsoenlijke luî doen natuurlijk niet mede -
‘Komt,’ buldert en tiert het baldadig gemeen:
‘Komt doen wij als onze papaatjes voorheen.’ -
Nu straks aan het smijten en plund'ren en rooven.
Zoo komt steeds - al sluimerde 't ook voor een poos -
Het echt-liberale beginsel weêr boven,
De grondleus, die zich de Vrijzinnige koos:
‘'k Wil vrijheid, in alles, altijd en voor allen;
Maar weg met de dingen, die mij niet bevallen.’
| |
[pagina 122]
| |
Maar wat, wat zegt die Belgische oploop,
(Een stroovuur, dat weêr uit moet gaan)
Dat straatrumoer der liberalen
Dat ijvren van d' Ultramontaan,
Bij d' opstand, vreeslijk losgebarsten
Aan Ganges verren oeverboord?
Bij 't gruwzaam woeden der Cipayers,
Wier staal hun eigen hopliên moordt?
Of bij de dweepzucht, die de volgers
Van Mahomet tot strijden spoort?
Een kreet van schrik wordt opgezonden
Uit Indiën, die bijstand vergt:
Een noodkreet, die uit duizend monden
Weêrkaatst van Englands krijtgebergt.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd.
En 't hasplen over Neufchâtel
Duurt voort, schoon meest om 't recht van 't spel.
| |
Juni.In België blijft het een mislijke boêl:
In steden en dorpen heerscht drukte en gewoel;
Men koelt er zijn wrevel aan geestlijke scholen:
Vernielt er de meubels en steekt die in brand,
Mishandelt de Paters, ja smijt ze op de kolen,
Of de eeuw van Sint Laurens gekeerd waar' in 't land.
En 't blijkt nu - wat soms wel in stilte gedacht is -
't Blijkt, hoe in den Staat ook het Oproer een macht is,
(Al staat dit in geen Constitutie vermeld)
Die boven Ministers en Meerderheid geldt.
Wat middel toch heeft de Regeering gevonden,
| |
[pagina 123]
| |
Waardoor men het woelen en de ergernis stuit?
Wat middel? - De Kamer verneemt het Besluit
Ga naar margenoot+ Waarmeê haar vergaad'ring naar huis wordt gezonden:
Wie tijd wint, wint veel! - maar het spel is niet uit.
De Kaimakan Vogorides
Geeft stof tot nota's en gekles.
Och! dat ik nooit gehoord had van
Vogorides den Kaimakan.
Nog voeren in het Noord altijd
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd;
Een wijl nog duurt, om 't recht van 't spel,
't Gehaspel over Neufchâtel;
Maar Frankrijk zegt: ‘genoeg getwist!’
Ga naar margenoot+ En de oude veete wordt geslist.
Ga naar margenoot+ De wereld moest dees dag vergaan,
Doch fopt de luî en blijft bestaan.
Ga naar margenoot+ Intusschen woên aan Ganges boord,
Verraad, vernieling, plund'ring, moord,
En gruwbre vrouweschennis voort.
En binnen Delhis koningswal,
Groeit meer en meer der muitrental.
Ga naar margenoot+ Qu'on se batte, qu'on se déchire,
In den Haag heerscht vroolijkheid. -
Ziet, de feestdisch wordt gespreid;
Want het is de wensch van Sire,
Dat men blij de erinring viere,
Hoe voorheen de Franschman kwam
En den ‘Vijfhoek’ ons ontnam.
Kabylië wordt veroverd: voor den Keizer een heuchlijke tijding.
Maar Cavaignac wordt gekozen: dat geeft hem minder stof tot verblijding;
| |
[pagina 124]
| |
Men ontdekt een aanslag tegen Napoleon den Derde.
Zoo'n aanslag brengt men soms niet geheel ten onpas te berde.
Ga naar margenoot+ Dees dag ziet op den Oceaan
De stoomboot Montreal vergaan.
| |
Juli.Op het Kalabreesche strand
Komt een Mazzinist geland,
Door den ijdlen waan gedreven,
Dat hij, met zijn schooierstroep,
Napels Koning zal doen beven
En het sein tot opstand geven.
Neen, wie bij zoo'n wilden koep
Wenscht, dat voorspoed hem bekroone,
Zij voor 't minst geen Pisacone,
Maar Napoleon genaamd;
En dan zal het nog de vraag zijn, of hem de uitkomst, niet beschaamt.
In 't Noorden voeren, als altijd
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd.
De Kaimakan Vogorides
Geeft altijd stof tot nieuw gekles.
Geen indiscreeter Landvoogd dan
Vogorides de Kaimakan.
Het wetsontwerp op 't Onderwijs
- Dat ieder mijn discretie prijs
Zoo ik er hier niet meer van zeg;
Maar 'k laat dat over aan bekwamer -
Ga naar margenoot+ Wordt aangenomen door de Kamer.
| |
[pagina 125]
| |
Leef 't gemeenschaplijk overleg!
‘Na zulk een fraai besluit,’ schrijft Groen,
‘Heb ik hier verder niet van doen.’
Hij zendt zijn brief in en blijft weg.
Door Indië heerscht immer voort,
Verraad, vernieling, schennis, moord.
Oud England zendt, tot wraak en straf,
Zijn wakkre zonen derwaart af.
De Kaapstad, Hongkong, elke post,
Moet krijgsvolk leevren en geweer,
Opdat men spoedig, wat het kost',
Den muitren hun gesnoef verleer.
En 't Hemelsch Rijk wordt dezen keer
Van 't dreigend krijgsgevaar verlost.
Ga naar margenoot+ Zij is verstomd, de tong,
Die zoo bevallig zong:
En Frankrijks boschkoraal
Beschreit zijn nachtegaal.
Maar zwijg hij ook voortaan,
Zijn glorie blijft bestaan;
Zoolang een plek op aard
Nog Frankrijks taal bewaart,
Zoolang vergeet men 't lied
Des echten Zangers niet,
En zingen groot en klein
Zijn vroolijk referein.
Schrijf thans op 't lijkgesteent,
Waar heel een natie weent:
‘Hij, die Anakreon
Als zanger overwon,
En nieuwe kracht en zwier,
Verleende aan Flakkus lier,
| |
[pagina 126]
| |
Die heel zijn leven lang
Steeds vrij bleef in zijn zang.
Als 't vogeltj' op den tak,
En nimmer vleitaal sprak
Dan tot het ongeluk,
Thans vrij van aardschen druk,
De Béranger, de vreugde en lust
Van Frankrijk, is het, die hier rust.’
| |
Augustus.In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Deensch en 't Duitsch beginsel strijd:
De Kaimakan Vogorides
Geeft stof tot politiek gekles:
En Ghika, bang, dat hij ons meê
Vervelen zou, als de andre deê,
't Gehaspel moede, geeft het op,
En schiet zich zei ven voor den kop.
Maar wie zal ons verlossen van
Vogorides den Kamaikan.
In België blijft men voortdurend disputeeren.
't Loopt nu over een degen, dien men Capiaumont wil vereeren.
Omdat hij, als Generaal kommandeerende te Gent,
De orde gehandhaafd en de straatrumoeren heeft afgewend.
Een daad, waarvoor hij, naar 't oordeel der Clerikalen, beloond moet worden, -
‘Neen,’ zeggen de Liberalen, ‘men mag de orde niet handhaven zonder orden.’
Hierover kijft men, terwijl de krant u menige lijst
Met vele namen van Pastoors en Onderpastoors wijst,
| |
[pagina 127]
| |
Die geteekend hebben om 't bedrag van de som te doen stijgen:
Nu! voor vier- à vijfduizend franken kan men nog een mooien degen krijgen.
Ga naar margenoot+ Weêr is 't oogenblik gekomen,
Dat in 's Lands Vergaderzaal
't Woord van ‘sluiting’ wordt vernomen;
Weer herklinkt 's Ministers taal,
Wel vox clamans in deser to;
Want de man voert weêr het woord
Tegen zes of zeven hoorders;
Maar hier geldt het: ‘zegt het voort.’
‘Heeren!’ zegt hij in substantie,
‘Dank voor wat gij hebt verricht,
Voor uw zoo welwillend pogen,
En 't door u verspreide licht.
Zie, wie had het durven denken,
Dat we een wet op 't Onderwijs
Aan de Natie zouden schenken?
Zeker stelt gij dit op prijs:
Zeker, zoet is uw belooning,
Zijt gij zoo voldaan als ik.
Ja, mijn Heeren! ook de Koning
Is bijzonder in zijn schik.’ -
Dit is 't roerend slot der aanspraak. -
Zalig 't land waar iedereen
Voor 't genotene altijd dankbaar,
Zich met weinig stelt tevreên.
Intusschen duren plundring, moord
En gruwlen, nooit voorheen gehoord,
Aan Ganges droeven oeverboord,
En holt de dolle muitzucht voort.
| |
[pagina 128]
| |
September.In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Deensch en 't Duitsch beginsel strijd,
De Kamaikan Vogorides
Geeft altijd oorzaak tot gekles;
Maar 'k neem voor dit jaar afscheid van
Vogorides den Kaimakan.
Ga naar margenoot+ Een Besluit van den Koning van België vernietigt een Besluit
Van den Gemeenteraad te Gent, dat vrij sterk was gekruid,
En waarbij die zich ongunstig over de Autoriteiten had geuit.
Capiaumont bedankt voor zijn degen, en de inteekening wordt gestuit;
Maar al is nu dat incident voor het oogenblik uit,
Dat het muisjen nog een staartje zal hebben, daaronder verwed ik een duit.
Intusschen duurt verraad en moord
En schennis in het Oosten voort.
Ach! kunnen Ierlands groene dreven
Den kreet weêrgalmen, aangeheven
Aan Ganges oeverboord?
Is dat de klank, dien Erins harp moest geven?
Ga naar margenoot+ De herfst is begonnen en geel wordt het loover:
De School- en de Kamervacantie zijn over.
De zitting begint weêr. Tot blaam en tot lof
Geeft weêr aan de Kranten de Troonrede stof.
Voor mij, ik zie hier geen bijzondere reden,
Om nog en détail heel dat staatsstuk te ontleden.
Maar toch, 'k wil niet zwijgen, hoe wijs ik het acht,
Dat nu 't Ministerie met werken wat wacht.
| |
[pagina 129]
| |
‘Er zijn nog ontwerpen genoeg te verknoeien,
Eer dat we u met nieuwe projecten vermoeien:
In waarheid, er is nog genoeg voor het mes,
Al neemt gij van 't jaar geen acht dagen reces.’
Zoo zegt het: en zoo plach ik zelf ook voordezen
Aan tafel de les aan mijn kindren te lezen:
‘Neen kindren! gij maalt om pastei en gebak,
Misschien dat zij komen; doch houdt uw gemak.
Je zoudt niet gelooven, hoe lekker die gort is:
Eet eerst dus ordentlijk wat nog op uw bord is.’
Ga naar margenoot+ Op dezen dag bezweek Manin aan een krampkoliek,
In achtenveertig President der Venetiaansche Republiek.
Een paar Departementen in Frankrijk loopen onder,
Als 't aardrijk splijt van droogte, dan schijnt dat wel een wonder.
Ga naar margenoot+ Napoleon en Alexander
(Maar hunne Keizerinnen niet)
Ontmoeten welgemoed elkander
In 't Wurtembergsch gebied.
't Is me onbekend wat zij besloten;
Maar, als aan Niemens breeden vliet
Voorheen hun ooms en landgenooten
Herhaalden zij gewis (entr'eux):
L'amitié d'un grand homme est un bienfait des Dieux.
Nooit is het liedje afgezongen
Van ‘aap, wat heb je mooie jongen.’
Voorts een lente, zomer en herfst met mooi weêr en zonneschijn,
Mocht daarmeê de zedelijke wereld ook zoo gezegend zijn.
| |
[pagina 130]
| |
In 't Oosten duurt nog steeds de moord,
Het vechten en het plund'ren voort;
Toch schept de Brit weêr nieuwen moed,
Ga naar margenoot+ Daar Wilson Delhi vallen doet;
Maar Hav'lock zit van zijnen kant
Nog steeds te Luknow in den brand.
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd.
De Kaimakan Vogorides
Verliest bij 't kiezen, zijn proces.
Licht zal ons dit verlossen van
Vogorides den Kaimakan.
| |
October.
Ga naar margenoot+ Pleegt muiterij, rot schendig saâm en randt
Uw schipper aan, de wapens in de hand,
En steekt zijn schip baldadig in den brand:
Ziedaar 't recept, hoe vreemd het schijn,
Om in den Haag lions te zijn.
Ga naar margenoot+ Zeg lezer, kent gij Canja Hanum?
Het is een Kurdische Vorstin.
Ik wou niet, dat ik opgescheept waar'
Met zulk een vruchtbre gemalin,
Die, als zij deed, en t' eener dracht.
Acht kinderen ter wereld bracht.
Ga naar margenoot+ Hij, die in Frankrijk tucht en orde wederkeeren,
En, d' oproerdraak ten spijt, het recht der wet deed eeren,
Door bandeloosheid beide en dwinglandij gevreesd,
De groote Cavaignac geeft op dees dag den geest.
In Zweden en Pruisen dezelfde vertooning:
Een tijdlijk gebieder vervangt er den Koning.
| |
[pagina 131]
| |
Voorts voeren nog; gelijk altijd,
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd
En heerschen in het Oost de moord,
De ziekte en oorlogsrampen voort;
Maar, wat, nog meer dan krijgsgeweld,
Den geest in 't oud Europa ontstelt,
Dat is de schaarste van het geld:
En waar men van de crisis hoort,
Wordt ieder ander kreet gesmoord.
| |
November.Steeds blijven fel de staatspartijen
In België elkaâr bestrijen;
De Clerikaal in dezen twist
Den Liberaal voor Ongodist,
En deze hem voor Domper schelden.
Misschien werd hier ('t gebeurt niet zelden)
De bal van weêrszij niet gemist.
Hoe 't zij - de meeste stemmen gelden:
En, toen de kranten 't luid vermeldden
Hoevele in steden en in velden
Er de oppositiemannen telden,
Was 't lot van 't Kabinet beslist.
Ga naar margenoot+ 't Gelukt Rogier, na al die stormen,
Er eindelijk een nieuw te vormen.
Ga naar margenoot+ ‘Kan 't wezen,’ treurt de Hertog van Nemours,
‘Dat ik mijn gaê zoo spoedig mij ontrukt zie!’ -
Zij is niet meer. - Ook zien zich Abatucci
En Kruseman aan 't eind van 's levens koers.
Ga naar margenoot+ Ziet Hav'lock zich verlost uit zijn ellende,
Neemt Campbells macht het muitend Lucknow in,
| |
[pagina 132]
| |
Helaas! dit is 't begin nog niet van 't ende,
Het is alleen nog 't end maar van 't begin.
Ga naar margenoot+ ‘Wie in rechterlijke functies
Eens zijn tijd heeft doorgebracht,’
Zegt Dupin, ‘wenscht ook te sterven
Bij de rechterlijke macht.’ -
't Komt dan wel ter goeder ure,
't Ambt, dat hem de Keizer geeft,
Immers, voor zijn reputatie
Heeft Dupin genoeg geleefd.
Ga naar margenoot+ De Brit moest Havelock het heldengraf bereiden.
Geen staal, geen moordend lood
Was de oorzaak van zijn dood.
De geest was afgebeuld, en moest van 't lichaam scheiden.
Ga naar margenoot+ En Brit en Franschman te gelijk,
O Yeh!
Klopt aan de poort van 't Hemelsch Rijk,
O Yeh!
En 't snoeven ziet gij u verleerd,
Nu Kanton wordt gebombardeerd,
O Yeh! o Yeh! o Yeh!
Nauw is het Antwerpsch Entrepôt
In puin ter neêr gestort,
Als wederom met nieuwen schrik
De stad geslagen wordt.
Ga naar margenoot+ Men hoort een magazijn vol kruit
Met doffen knal ontploffen.
Ga naar margenoot+ Straks wordt ook Warschau, MentsGa naar voetnoot1 daarna,
Door d' eigen ramp getroffen.
| |
[pagina 133]
| |
Ga naar margenoot+ En hoort! nog is de maand niet uit,
Daar springt ook te Vincennes 't kruit. -
Maar wat er springe of niet, men vreest
Het springen steeds der koopluî 't meest.
Intusschen voeren, als altijd
Het Duitsch en Deensch beginsel strijd.
| |
December.
Ga naar margenoot+ In Napels keert zich 't aardrijk 't bovenst onder,
En dreunt en davert als een rommelende donder.
Een troep van dames wordt gezien,
Die sidderend naar buiten vliên,
En dat wel, zonder...
- Nu komt het grootste wonder -
Ja, zonder krinolien!
Ga naar margenoot+ In Mexiko keert, op dienzelfden dag,
Wel 't aardrijk niet, maar 't staatsgezag,
En Comonfort verheft zich tot Dictator.
Intusschen wil de grootste visch,
Die, naar ik meen, te vinden is,
De Leviathan, niet te water.
Don Carlos! uw hoop op de kroon is verloren,
Naardien Isabella een zoon wordt geboren.
De Britten vinden in het Oost,
Spijt al hun glorie, schralen troost;
Schoon ook de kat het muisje vang,
't Beest heeft een staart; en die is lang.
| |
[pagina 134]
| |
In 't Noorden voeren, als altijd,
Het Duitsch en 't Deensch beginsel strijd.
|
|