Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5
(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij1856.Januari.
Ga naar margenoot+ Zoo hier het lager onderwijs
Een brandstof biedt aan tweedrachtsvuren,
Het hooger wekt geen mind'ren twist
Bij onze nageburen,
Getuige in 't Belgisch Parlement
De quaestie van Brasseur te Gent.
| |
[pagina 102]
| |
Ga naar margenoot+ Hoe ook de nijd moog' schreeuwen,
Wat ook verga, de Oprechte blijft in stand.
Dit tuigt ons, sinds twee eeuwen,
De Haarlemmer Courant,
Ga naar margenoot+ De geest is in Holland gekeerd;
Maar och! hij vindt hier geen protectie,
Zijn stoutheid wordt ras hem verleerd:
Men dagvaart hem voor de correctie.
Ministers! zijt gij voor een Geest
Zoo bevreesd?
Geen geest is 't, maar een afgezant,
Die in zijn ambacht zich verzon
En voor de Krim soldaten won,
Wien 't Kabinet van Washington
Wil drijven uit het land.
Dit wekt de gal van Palmerston;
Ofschoon de twist, naar 't is te hopen,
Wel met een sisser af zal loopen.
Nog stelt men hier voortdurend prijs
Op Christlijk, bijbelsch onderwijs,
En daaglijks komen, in dien zin,
Petities - en bij massa's - in.
| |
Februari.
Ga naar margenoot+ De R.S.W. is in zijn schik
En rijdt dees dag naar Emmerik.
En daarop volgt - dat hoort er bij -
Een feestelijke smulpartij.
Ga naar margenoot+ Parijs biedt grooter juichensstof:
't Hôtel van Buitenlandsche Zaken
| |
[pagina 103]
| |
Herschapen in een vredehof,
Ziet de onderhandelaars genaken,
Wier kloek beleid - naar aller hoop -
Weêr rust geeft aan 't geschokt Euroop.
Ga naar margenoot+ Zag men hier verscheiden dagen
's Lands Ministers, tot hun spijt,
Om een aanbesteding plagen,
Dat was maar een spiegelstrijd
Binnen nauwbegrensde perken.
Erger liep 't in Denemarken.
Daar, van hoog verraad beticht
Door partijschap, fel verbolgen,
Zag zich voor het strafgericht
't Gansche Kabinet vervolgen.
Echter liep het slot des lieds
Hier en ginter uit op... niets.
Nog stelt men hier voortdurend prijs
Op Christlijk, bybelsch onderwijs;
En daaglijks komen in dien zin
Petities bij de Kamer in.
| |
Maart.
Ga naar margenoot+ Een droeve maar vervult Berlijn,
Von Rochow heeft - kan 't mooglijk zijn? -
Von Hinckeldey verslagen.
't Is hard, 't is treurig, ja; maar wie
Hoorde immer, dat de Politie
Zich aan duels ging wagen?
Ga naar margenoot+ Ten toppunt rijst uw zon,
Napoleon!
| |
[pagina 104]
| |
Een zoon is u geboren,
Het buld'ren van 't kanon
Doet wijd en zijd die blijmaar hooren.
En nauwlijks zwijgt zijn dof gerucht,
Of 't klatert weêr door 't ruim der lucht,
En deelt alom de tijding mede:
Ga naar margenoot+ Gesloten is de vrede.
Maar, vrede of krijg, hier stelt men prijs
Op Christlijk, Bijbelsch onderwijs:
En daaglijks komen in dien zin
Petities bij de Kamer in.
| |
April.
Ga naar margenoot+ Geen dag is goed, geen dag is slecht,
Hoe 't bijgeloof er ook aan hecht,
't Is waar op d' eersten van April
Verloor Dukdalf voorheen zijn bril;
Maar op dien eigen datum won
Van Hall zijn titel van Baron.
Ga naar margenoot+ Schoon 't vrede zij in 't oud Euroop,
Toch ligt men elders overhoop;
De toomlooze Arabier ontzeit
Den Grooten Heer gehoorzaamheid.
Te Panama borst, om een fruit,
Misschien onrijp, een oproer uit.
Ga naar margenoot+ Wijl Godsdiensthaat den Griek, verwoed,
D' Armeniër bevechten doet.
Zij kloppen bij het Heilig Graf
In Salems wal elkander af:
In 't kort, de tweedracht, als men ziet
Verlaat zoo gauw dees aardbol niet.
| |
[pagina 105]
| |
En hier nog stellen velen prijs
Op Christlijk, bijbelsch onderwijs:
Nog altijd komen in dien zin
Petities bij de Kamer in.
| |
Mei.
Ga naar margenoot+ Een Britsch geneesheer, die meteen
Een naam zich maakte als zweepmeceen,
Gaf, naar men zegt, om vuig gewin,
Strychtine aan zijn bekenden in.
De booze misdaad wordt ontdekt,
't Verhoor geweldig lang gerekt,
Verveelt den Jury, die in 't end
Hem (Doctor Palmer) schuldig kent.
Ga naar margenoot+ 't Verheugd Groot-Oosten viert te dezen blijden dage
Een Eeuw- en jubelfeest in 't Vorstlijk 's-Gravenhage.
In Londen heerscht een groot geschil,
Daar d' een muziek op Zondag wil,
En d' ander zulks - als zondig kwaad
En Sabbath-schennis - wederstaat;
Terwijl de slavenquaestie 't bloed
Der Yankees heftig koken doet,
En in 't Congres te menigmaal
De rotting geldt voor kracht van taal.
Arabiën in 't krijgsgeweer
Blijft wederspannig aan zijn heer;
In Frankrijk vormt, zijn bed ontwassen,
De landstroom breede waterplassen
En sleept gehucht en mensch en vee
Vernielend in zijn dwarling meê.
| |
[pagina 106]
| |
Ofschoon men 't Christlijk onderwijs
Nog steeds in Neêrland stelt op prijs,
Aan alle zaken komt een end,
Dus ook aan 't petitionnement.
| |
Juni.De kiespijn heerscht weêr, die als dol
De zwakke hoofden brengt op hol;
Terwijl het dagbladschrijversgild
Zijn inkt en pijlen dapper spilt.
Ga naar margenoot+ De groote dag, de dag der keur
Is eindlijk daar; de Redacteur
Van Holland, mijn intiemste vriend,
Kr gt zijn congé - 't was wel verdiend.
Terwijl komt Prins Maximiljaan
Van Oostenrijk in d' IJstad aan,
En staart er op de wapenpronk,
Die hem weleer zijn grootvaâr schonk,
Die Keizerskroon, zoo fraai verguld,
... Maar och! hoe mooi, zij dekt geen schuld.
Ga naar margenoot+ De zoon des Keizers wordt gedoopt,
Dies heel Parijs op stelten loopt:
De Keizer en de Keizerin,
Prinses Mathilde, heel 't gezin,
Besteedt een ruime som in geld
Voor 't vee aldaar ten toon gesteld,
Een mooie rente wordt beloofd,
Een tonne gouds in 't jaar per hoofd
Aan 't vrouwelijk oir van Orleans;
Maar 't gaat den neus voorbij der mans.
| |
[pagina 107]
| |
Hier schijnt het Kabinet verdeeld;
Schoon niemand weet, waar 't recht aan scheelt.
Het spat uiteen: een derde deel
Ga naar margenoot+ Verwijdert zich, terwijl 't geheel
- Een ieder staat er van verstomd -
Op eens een groenen tint bekomt.
De samenkomst der Tweede Kamer
Wordt uitgesteld van week tot week,
De President verlaat zijn hamer
En al het werk blijft in de steek.
Inmiddels protesteeren
De Dames en de Heeren
Van 't Orleansche Huis,
Zij willen recht, geen gratie,
En zeggen: ‘Zoo'n dotatie
Is zeker een abuis.’
| |
Juli.
Ga naar margenoot+ De Kamers zijn vergaêrd en op 't gegeven teeken
Rijst Simons op en zegt: ‘De zitting wordt bekort.’
De rest luidt, als 't discours van vader Willebrord:
‘De hopliên wenschten dick het leger op te breeken
Naer dien, na veel gepraet en endeloos geveght
Het heele ronde jaer niet meer werd uytgereght
Als moeite en geit verspilt en tijt onnut versleten.’
Voorts doet hij aan de Leden weten:
‘De Koning stelt bijzondren prijs
Op Christlijk, bijbelsch onderwijs
En heeft het onzer zorg bevolen.
Toch blijven de gemengde scholen
| |
[pagina 108]
| |
Naar onzen wensch in stand en gunst.
Hoe 't een en 't ander zal geschieden,
Dit, goede lieden!
Is juist de kunst.’ -
Ga naar margenoot+ 't Loopt al den Franschen Keizer meê:
Hij heeft geen wensch, hij doet geen beê,
Of ziet dien straks verhooren,
Begeert men hiervan nader blijk?
Zijn zoontje wordt, in Oostenrijk,
Een vrijstertje geboren.
Ga naar margenoot+ In Haarlems wallen viert men feest,
Met marschen, zang, muziek en bloemen,
Maar wie in Coster's vinding roemen,
De dagbladschrijvers allermeest.
Dat volkje voelt zich 't hart verrukken,
En waarlijk, 't meent ter goeder trouw,
Vriend Coster zag zijn proef gelukken
Opdat men hun artikels drukken,
Ja zelfs - wat sterk is - lezen zoû.
Ga naar margenoot+ De partij van Espartero
Spartelt nog, maar krijgt de bons,
En, na droeve straatgevechten,
Heerscht Odonnel bij de Dons;
Maar dat al geeft nog geen welvaart
En geen rijzing van coupons.
Ga naar margenoot+ Een korporaal met zeven Russen
Die 't Slangeneiland houdt bezet,
Heeft weer Europa's diplomaten
Op eens in rep en roer gezet.
Al schijnt de zaak vrij onbeduidend,
Toch wekt zij twist naar allen schijn,
| |
[pagina 109]
| |
Een quaestie over 't Slangeneiland
Moet uit den aard venijnig zijn.
Ga naar margenoot+ De nabuur heeft met blijden geest
Zijn vlaggen uitgerold,
En viert het zilvren jubelfeest
Van Koning Leopold.
Zes, zeven weken achtereen
Duurt de ongestoorde pret.
Men schaft de Vorst in alle steên
Een luisterrijk banket.
Maar, is zijn hart met recht verheugd,
Toch rijst bij mij de vraag,
Hoe of hij 't, onder al die vreugd,
Kan stellen met zijn maag?
| |
Augustus.Ongelukken met den spoorweg
Zijn aan de orde van den dag,
En men hoort uit alle landen
De eigen reden van beklag.
Ga naar margenoot+ De Pruisische zeemacht, op glorie belust,
Ging roovers kastijden op Afrika's kust.
Men stak er aan wal en men roerde de trom;
Maar, denk eens, die roovers, zij schoten weerom.
Wie had er gerekend op zulk een onthaal? -
‘Wij keeren naar huis,’ sprak de Prins Amiraal.
Ga naar margenoot+ Twee maanden lang moest Leiden kiespijn lijden,
Eer 't zich daarvan gelukkig ziet bevrijden.
Ga naar margenoot+ Naar Amsterdam stroomt alles heen:
Men woelt en wart er blij dooreen
| |
[pagina 110]
| |
Op 't volksfeest van 't metalen kruis
Geen kreupel besje blijft in huis,
Het monument, met springfontein
En standbeeld, wordt onthuld op 't plein:
Men redeneert en juicht en zingt
En joelt en danst en eet en drinkt,
Maar wie er blij zijn bij dit feest,
De parapluiverkoopers 't meest.
| |
September.
Ga naar margenoot+ Men pakt elkander bij de keel
In 't klein Kanton van Nieuw-Kasteel.
De saâmverbonden Pruisgezinden
Vermeesteren de stad en 't fort,
Maar ach! hun vreugde duurt maar kort,
Daar door de Foederatievrinden
Straks alles weer herwonnen wordt.
Ga naar margenoot+ Dit was de groote dag van Alexander's kroning,
Ik ben er niet bij geweest; maar 't was zeker een mooie vertooning.
Ga naar margenoot+ De Kamers zijn bijeengekomen
En 's Konings aanspraak wordt vernomen:
Zijn Majesteit stelt grooten prijs
(Dit blijkt) op 't bijbelsch onderwijs;
Men wachte dus in dezen zin
Ontwerpen bij de Kamer in, -
Maar deze, waar de meerderheid
Een ander stelsel heeft bepleit,
Kijkt bij die nieuwe plannen zuur.
In Gent is mede een pot te vuur;
Daar stelt de Bisschop hoogen prijs
Op echt Katholisch onderwijs,
| |
[pagina 111]
| |
En eischt, dat al wie anders leert
Van de Academie zij geweerd.
Ga naar margenoot+ 't Adres van antwoord luidt wat kras.
En wordt, waar 't al te heftig was,
Gerevideerd, gecorrigeerd,
Gemitigeerd, geämendeerd.
Toch blijkt aan 't Ministerie ras:
De Kamer stelt volstrekt geen prijs
Op bijbelsch lager onderwijs,
En nimmer stemt zij met den zin
En strekking der petities in.
De beide groote Mogendheden
Van 't Westen, toonen meer en meer
Zich over 't innerlijk beheer
Van 't Rijk van Napels ontevreden.
Zij willen, dat het daar voortaan
Op andere wijze toe zal gaan,
En zoo men er de constitutie
Niet inricht op een beetren trant,
Dan dreigen ze met executie
Den armen koning Ferdinand.
Dan Rusland zegt van zijnen kant:
‘Gij hebt in Napels niets te maken.
Bemoeit u met uw eigen zaken.’
In België is de pret gedaan
En vangt een bittre ruzie aan:
Op 't voorbeeld van het mandement,
Hetwelk de Bisschop gaf van Gent,
Roept ieder Kerkvoogd overluid:
‘Voortaan is 't met den godsdienst uit,
Indien men 't hooger onderwijs
Aan ongodisten geeft ten prijs,
| |
[pagina 112]
| |
De valsche leeringen verdraagt,
De ketterij niet buiten jaagt,
[E]n niet van nu af elk student
Ter Leuvensche Academie zendt.’
| |
October.'t Is al - of 't scheelt niet veel, zoo 'k meen -
Nog als het was een maand geleên.
(Zie d' almanak van 't vorig jaar):
Men blijft gebeten op elkaâr.
De Brit en Franschman kijken zuur
En Napels Koning strak en stuur.
En op den Gentschen Kerkprelaat
Is 't gros der Academie kwaad.
De Pruis zet forsch de snorren op:
't Onlangs gebeurde in Neufchatel
Steekt hem - is 't wonder? - in den krop:
De Zwitser wil den vrede wel,
Maar toont nogtans een stijven kop.
Geen mind're haspling heerscht in 't Oosten,
Waar, uit zijn lange rust gewekt,
De Pers zich 't strijden wil getroosten
En Herats muren binnentrekt.
Ga naar margenoot+ Uit het Zuiden, uit het Noorden,
Saêmgestroomd naar Aemstels boorden,
Geeft een breede feestschaar blijk
Van haar onuitwischbren eerbied voor den grooten Bilderdijk.
Ga naar margenoot+ Min eerbied betoont, op dien eigensten dag,
De Steêvoogd van Kanton aan de Engelsche vlag.
Men wisselt geschriften; - maar och! als het gaat,
Ook bommen en kogels, nu 't schrijven niet baat.
| |
[pagina 113]
| |
- Men weet, bombardeeren is 't kras argument,
Bij England vanouds als het wichtigste erkend. -
Maar, werd het voor dezen gebruikt met succes,
Geen Snees, die zich stoort aan zoo'n Engelsche les.
Een oorlog ontstaat uit d' onzaligen twist.
Een oorlog - wie weet in hoe lang niet geslist! -
Hetzij Sir John Bowring gelijk had of Yeh,
't Gaat vast, uit een beuzling ontsproot al dat wee.
Een lor van een lorcha,.... een lor met een staart!....
Was die al dat moorden en branden wel waard?
Ga naar margenoot+ 't Ministerie in Spanje heeft veel van een Russischen schop;
Waar elk op zijn beurt om d' as wordt naar boven gedreven.
Pas was Espartero gedaald, en Odonnel verheven,
Of daar voert een nieuwe omzwaai Narvaëz in top.
Ga naar margenoot+ De langgewenschte dag is eindelijk gekomen:
Men kan langs 't ijzren spoor uit Duitschland herwaarts stoomen.
Men rijdt van Keulen uit en weêr naar Keulen toe.
De pret duurt dagen lang: wie niet heeft zitten droomen,
Heeft braaf champagnewijn aan disch bij disch zien stroomen,
Een tal discoursen met of zonder slot vernomen,
En keert nu, 't sporen, maar vooral het toasten, moê.
Ga naar margenoot+ De maar weêrklinkt: ‘hij is geweest!
De groote Tollens gaf den geest.’
Zoo wekte hij voor 't eerst de smart
In 't Neêrlandsch hart.
| |
[pagina 114]
| |
Ook Luxemburg, welks Constitutie
(Die 't nog van acht-en-veertig hiel)
Sinds lang den Duitschen Bond misviel,
Beleefd een contra-revolutie.
Men schuift de Kamer - en daarbij
De Grondwet - een voor een op zij.
Intusschen oogst, op 't Binnenhof,
Ons Ministerie weinig lof:
Ja 't loopt er soms wat al te grof.
‘Een wet, een wet op 't Onderwijs,
Begeeren wij tot elken prijs!’
(Zoo klinkt het luid uit mond bij mond)
‘Volbrengt het, waar ge u toe verbondt.
Eerst dan, als gij die wet ons geeft,
Dan weet men wat men aan u heeft.’ -
- ‘Nu ja,’ is 't antwoord: ‘hebt geduld.
Belofte, weten wij, maakt schuld;
En wat beloofd is wordt vervuld;
Maar Rome - 't spreekwoord is al oud -
Is niet op eenen dag gebouwd.’
Ga naar margenoot+ Na den Nederlandschen dichter stierf de Nederlandsche held,
Perponcher, wiens naam en glorie Quatre-Bras vermeldt.
| |
[pagina 115]
| |
En pillen als hij kreeg,
Werd Simons ziek ter deeg.
't Gaat zeker, dat, wie heden
Zijn dagen wil besteden
Op 't veld der politiek,
Diens voorhoofd moet vereelt zijn,
En hem een maag bedeeld zijn,
Die zonder ooit te schrikken,
Verduwen kan en slikken,
Van bersten weet noch stikken -
Of anders wordt hij ziek.
Na vader Mattheus, die geen borreldrinker verschoonde,
Sterft Cabet, die de lieden naar Ikarië troonde,
En de Heilige Olifant, aan wien Siam zijn hulde betoonde.
Aan China's kust blaakt op den duur
Het tweedrachts- en het oorlogsvuur.
Nog kijken Brit en Franschman zuur
En Napels Koning strak en stuur.
Nog blijft men over Neufchâtel
Aan 't haspelen om 't recht van 't spel.
Terwijl tot heden te Amsterdam
Het cijfren nog geen einde nam,
En de Amsterdammers, bij het hooren
Van 't woord equivalent, zich krabben achter de ooren.
|
|