Poëtische werken. Deel 11. Treur- en blijspelen. Deel 4
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijTweede bedrijf.Eerste tooneel.(Een boerewerf: links de boerewoning: rechts een paviljoen met een open venster, door 't welk men Helena ziet, liggende op een rustbed. Op den achtergrond een hek. Links vooraan een tafel, waarop de vioolkast ligt.)
Wijs: Dormez chères amours.
tartini.
Slaap zacht, slaap zacht, mijn zoete lief!
Ik waak voor u, mijn hartedief!
Als u de muggen komen plagen,
Ik zal die vlijtig van u jagen.
Slaap zacht! slaap zacht!
Ik waak voor u, mijn lief!
(Boeren en boerinnen komen op met korenschoven en mandtjens met vruchten.)
koor en dans.
Hoezee! de schuur is volgelaên
De prijs rijst hoog van kaas en graan.
| |
[pagina 91]
| |
Het welzijn van den boerestand
Is 't welzijn van het Vaderland.
tartini treedt naar buiten.
Mijn beste vrienden! schoon ik hoû van zingen,
Wilt voor een wijl uw luide vreugd bedwingen:
Ginds slaapt mijn Helena, en 'k ben beducht
Dat zy ontwaken mocht door uw gerucht.
(De landlieden gaan binnen.)
Morgen zal Heleen hersteld zijn van den schrik, die haar beving,
Toen zy my zoo naauw bezet zag in dien eleganten kring.
Morgen trekken wy weêr verder in dit overdierbaar land,
Waar de vrijheid haren zetel sedert eeuwen heeft geplant.
Spijt Jan Salie en de zijnen, spijt patent en personeel,
Spijt akcijnsen en konskriptie, en wat verder ook verveel,
Spijt de nattigheid des bodems en de droogheên in de krant, -
Echter blijf ik u beminnen, o mijn dierbaar Nederland!
aria.
In uw moerassen
Woont echte vrijheid, vrede en rust.
Geen vyand komt u daar verrassen:
En, is men soms wat slecht gemutst,
De tweedrachtstoorts wordt ras gebluscht
In uw moerassen.
Voor Land en Koning
Spreekt luid het hart en kliukt het lied.
Verzaak, o volk! uw trouwbetooning,
Uw zucht tot orde en eendracht niet!
Dan opent zich een blij verschiet
Voor Land en Koning.
(Hy wil weder binnen het paviljoen gaan, wanneer Dr. pruneau hem den weg verspert. Tartini treedt verschrikt terug.)
Dr. pr.
Een enkel woord! - Je zoudt wel doorgaan willen;
Maar 'k heb met u een appeltjen te schillen.
| |
[pagina 92]
| |
Je bent verdoemd ondankbaar. - Kijk! het doet
My waarlijk leed, dat ik dus vloeken moet.
Maar is het niet om uit mijn vel te springen?
'k Zie my alom, zelfs in de beste kringen,
Belasterd en belogep. 't Geeft my pijn,
En ik moet wel een goeje duivel zijn. -
Maar tot de zaak! -
(Hy wischt zijn oogen af.)
Vergeef me - ik was bewogen:
Ik dacht, dat ik de waereld kende. - Logen!
Wel! Gy hebt thands uw doel bereikt, niet waar?
En my vergeet ge, uw helper! Nu, dat 's klaar.
tartini.
Heleen bemint my, als gy wel zult weten,
En 'k dank het u... 'k heb u dus niet vergeten.
Dr. pr.
Dat 's heel beleefd, fatsoenelijk en koel.
Maar nu heb ik ook mijn verzoek.
tart. bevende.
Ik voel
Al, waar hy heen wil.
Dr. pr.
't Is u reeds gebleken
Wie 'k ben, die de eer heb thands met u te spreken.
tartini.
Dokter Pruneau. Dr. pr. Ei kom! tart. Socialist.
Republikein... Dr.pr. Loop heen! tart. En kommunist!
Dr. pr.
Wel vriend... en dan, met dit pikzwart gewaad 'an,
Wie zou ik wezen als de Aartsduivel?
tart. (met ijzing)
Satan!
Dr. pr.
Juist, Asmodéus, Bertram, Samiël,
Of Pluto... my zijn alle namen wel.
'k Heb paardepoot noch staart. Ik ben te vreden,
My voor 't moment als advokaat te kleeden.
tartini.
Verschijn my slechts in die gedaante niet;
En 'k wed, dat gy my nimmer beven ziet.
Dr. pr.
'k Verlang dit ook geenszins: ik zoû niet willen
Dat ge ooit, behalve op uw viool, zoudt trillen.
Ik bood u hulp, uit deernis met uw smart.
| |
[pagina 93]
| |
Ik wist tot u, Heleens weêrbarstig hart
Te buigen: 'k deed haar weêrmin u verwerven,
Juist toen jy aan een waterkuur gingt sterven. -
Verlangje nog iets? als je 't my maar zeit,
Je vindt my tot je dienst altoos bereid. -
- Maar nu vergeet ge uw schuld. 't Heeft weinig gratie:
Ik zoû dus wel van u een akceptatie
Verlangen, zie je, een wisseltje op je ziel,
Dat drie, vier weken na je dood verviel.
tartini.
Neen! - Dr. pr. Hoe! je weigert? tart. Ja. -
Dr. pr.
'k Zal u wel spreken.
Eens in mijn schuitjen, moet je meê. - Kom! teeken!
(Hy legt hem een rood perkament voor: het tooneel wordt langzamerhand donker.)
tartini.
Doe 'k dat, dan doe ik het; maar zoo ik 't doe...
Neen. - Geene gift van u gedijt ooit. Dr. pr. Hoe!
tartini.
Ik wil uw duister pad niet verder loopen:
Een waar berouw doet my vergifnis hopen.
Dr. pr. (verwoed)
'k Zeg, teeken, of ik maak van stonden aan
Hetgeen ik voor u deed weêr ongedaan.
tartini.
Brui naar de pomp en laat u douches zetten.
Dr. pr.
Dat spotten zal ik spoedig u beletten.
(Hy zwaait met zijn staf. Een donderslag. heintjen-pik springt uit een boom, op de tafel, haalt de viool uit de kast en houdt zich gereed ze te verbrijzelen.)
Dr. pr.
Je ziet?...
tartini.
Ga vrij uw gang.
(De Dr. wenkt en Heintjen-Pik slaat de viool tegen den grond. Het instrument is vuurrood, breekt in tweeën en verdwijnt. Een vlam komt uit de plaats, waar het verdwenen is, en een blaauw licht danst er een wijl boven. Heintjen-Pik duikelt rond van blijdschap en wipt als een Harlekijn door den muur weg.)
| |
[pagina 94]
| |
Dr. pr.
Hoe smaakt u dat?
tartini.
Voeg by de tytels, die gy reeds bezat,
Ook dien van smijtersbaas. Dr. pr. 'k Zal, fel verbolgen,
U overal met mijne wraak vervolgen,
Vernietigen uw vreugde t' allen tijd.
tartini.
Ik weet wel, dat je er niet te goed toe zijt;
Maar 'k blijf: zie dat! niet om je boosheid geven.
Dr. pr.
Wie zag iets onbeschaamders in zijn leven.
Maar 'k zal u toch betrekken. Let maar op,
Wie ginter door het hek verschijnt.
(Baron ollapodrida, door heintjen-pik voorgegaan, komt door het hek, en tikt aan de deur van 't Paviljoen.)
baron.
Klop! klop!
Dr. pr.
Uw medeminnaar, wien gy zijn verloofde,
Tot zijn verdriet, door mijne hulp ontroofde.
Komt thands haar weder halen, en zy zal
Hem volgen; want zy mint hem.
tartini.
Ben je mal?
(Heintjen-Pik springt door de deur van het paviljoen)
Nieuwe Wijze.
helena, ontwakende.
Wie klopt daar aan? wie klopt daar aan?
baron.
Ik ben het, schat! ik klop hier aan.
Dr. pruneau.
Gy ziet het wel, hy klopt daar aan.
tartini.
Ja! 'k zal hem straks om de ooren slaan.
(Dr. Pruneau houdt Tartini tegen, die op den Baron wil aanvliegen. Heintjen-Pik danst voor het rustbed, doch verdwijnt op het verschijnen van bekeer, die, achter het rustbed oprijzende, zijn handen over Helena uitstrekt, waarop deze weder slapend nederzinkt. Het beschot achter Bekker wordt glansrijk verlicht, en een blaauw licht omgeeft Helena.)
bekker.
Weg! of ik zal u leeren, oude Harmen!
Ik blijf decz' maagd volijverig beschermen,
Of 'k haar kurator waar! weg, looze kwant!
| |
[pagina 95]
| |
Eer 'k, als een vleermuis, tegen gindschen wand
U spijker en tot spot laat voor de boeren.
Dr. pr woedend.
Die vlegel! dat hy juist ons moet beloeren.
aria. (Nieuwe Wijs.)
bekker.
Want ze is een aardig diefjen,
En veel te goed voor jou, Baron!
Ik woû, dat ik haar liefjen,
Haar liefjen wezen kon.
Ja, 'k wil hem zalig noemen,
Die op haar min kan roemen:
En leefde ik thands,
Ik waagde een kans:
Want ze is een aardig diefjen, enz.
(Hy verzinkt achter het rustbed en het licht verdwijnt.)
Dr. pr.
Heb ik geen macht op haar, 'k zal toch my wreken.
't Zal nooit den Duivel aan een vrouw ontbreken.
(Hy wenkt met zijn stok. Heintjen-Pik vertoont zich aan de deur van het paviljoen, en een gedaante, het evenbeeld van Helena, komt buiten, en verwijdert zich, schijnhaar zeer verheugd, met den Baron. Tartini worstelt voortdurend met Dr. Pruneau.)
Dr. pr.
Wat zeg je nu? tart. Moet ik 't gelooven! ach!
Dr. pr.
Ik geef haar u terug, zoo gy 't verdrag
Maar teekent. tart. Nooit! Dr. pr. Ei wil naar reden hooren.
- Niet? - Wel voor eeuwig hebt gy haar verloren.
(Hy zinkt weg. Heintjen-Pik duikelt om hem heen, en volgt hem met een donderslag, terwijl een vlam uit den grond opstijgt. Het tooneel wordt weder licht. Tartini, zich vrij gevoelende, snelt naar het hek en poogt vruchteteloos het te openen. Wanhopend keert hy terug en wil de deur openbreken. helena, op het geraas ontwaakt, treedt naar buiten. Hy schrikt terug.)
tartini.
Hoe! wat verschijnsel? ha! wat moet ik zien?
Welk guichelspel! wee! wee my! ik moet vliên.
| |
[pagina 96]
| |
helena.
Ei, spreek zoo niet! Wat moet ik hier van denken?
Kom binnen! 'k Zal een kopjen thee u schenken.
tartini.
Neen! 'k zie te klaar wat of dit spel beduidt.
Een spooksel nam den schijn aan mijner Bruid!
helena.
Hoe ben je toch zoo vreemd? kwelt u de Boze?
tartini, plechtig.
Geen stuk maakt opgang, zoo geen zinnelooze
Daarin een hoofdrol speelt, hel. Wel nu tart. Wel nu!
Ik ben thands zinneloos - dus groet ik u.
(Hy loopt, na een deftige buiging, met allerlei vreemde bewegingen het hek uit, waar bekker juist door binnenkomt, zonder dat hy dezen schijnt op te merken.)
helena tegen Bekker.
Och! och! Eerwaarde! wat zal ik beginnen?
Tartini is geheel beroofd van zinnen.
Ginds loopt hy heen, en zwaait met woest geweld
Zijn armen rond als een theaterheld.
aria.
helena.
Ginter als bezeten,
Dwalend onder 't groen,
Durft hy zich vermeten,
Hamlet na te doen.
Om met hem te vluchten
Liet ik huis en hof;
Nu laat hy my zuchten:
Dat is al te grof.
Ach! hoe lang zal dit duren?
Wie had die vreemde kuren
Van dien knaap verwacht.
Neen! Neen! Neen! ik had dit niet gedacht.?
bekker.
't Is my bekend. Maar wees gerust, mijn schatje!
Zoo alles daadlijk medeliep, dan, vat je,
Zoû 't spel voort uit zijn, en 't effekt gemist
Der laatste scène, die uw lot beslist. -
Hy liet zich door des vyands list belezen,
En volgt verdwaasd den schijn na voor het wezen.
Dus kom! 't is tijd, dat ik den Boze straf,
| |
[pagina 97]
| |
En 'k reken tevens ook met de and'ren af.
Kom, 'k moet u thands naar Tulpema geleiden,
En daar u een surprise voorbereiden.
helena.
Och! zeg my liever wat gy voorhebt! bek. Neen!
Dan wist je 't, en dan wist het iedereen.
En mijn verrassing zoû geen inensch verrassen:
Dus volg me in stilte naar de bloemenkassen.
| |
Tweede tooneel.(Een kort bosch.)
tartini, mijmerende.
Waar dwaal ik heen? Ben ik Tartini nog?
Een wezen - of een ydel droombedrog?
Een schim - of vlecsch en been? Wie zal 't my zeggen?
- Och! kwam er iemand die de kaart kon leggen,
Die uit mijn hand, of wel uit koffydik,
My aan 't verstand kon brengen, hoe of ik
My redden zal uit dien verwarden winkel.
Ha! 'k zie daar juist ter goeder uur vrouw Ginkel.
Vr. ginkel komt op.
tartini.
Voorspel my straks mijn lot: - hier is mijn hand.
Vr.gink.
'k Ben geen heidin - dan zoû je jou vergissen,
En 'k heb voorwaar wel and're muizenissen
In 't hoofd. Die Tulpema, die snoode guit -
Die my beloofd had, my tot zijne Bruid
Te nemen - dorst niet enkel my verzaken,
Om aan nicht Annizet zijn hof te maken,
Maar bovendien - 't is waar wat ik vertel -
Brengt hy een juffrouw in zijn trekkas, takt. Wel!
Wat bruit my Tulpema en wat zijn trekkas!
Vr.gink.
'k Heb haar gezien. - Ik keek puur of ik gek was.
Hoe kon het wezen? Maar het was zoo, ja!
| |
[pagina 98]
| |
Zy was het zelve, freule Helena.
tartini.
Wat Helena! - Vrouw wil je me bedriegen?
Is 't waarheid? zeg!- Vr. gink. Och! waarom zoû ik liegen?
aria. (Nieuwe Wijs.)
Vr. ginkel.
In zijn trekkas, door zijn zorgen,
Is de freule wel verborgen;
Daar verduurt zy, de arme meid,
Honderd graden Fahrenheit.
tartini.
Wat reutelt gy me aan't oor! Is't hier nog tijd van zingen?
't Is tijd en meer dan tijd, de freule by te springen.
Vr. ginkel.
Straf des booswichts onhescheid:
Honderd graden Fahrenheit!
tartini.
Niet levend, neen, ontkomt hy aan mijn handen,
'k Zal in zijn eigen kachel hem verbranden.
Vr. ginkel.
Dat hoeft niet! laat vrij
Hem over aan my.
En laten wy spoedig in alle de hoeken,
Zijn trekkas doorzoeken.
En redden wy haar
Van stikkens-gevaar.
(Zy vertrekken).
| |
Derde tooneel.(Een Oranjerie van binnen).
bekker komt op.
aria. (Nieuwe Wijs.)
Rijst bloemen!
Rijst, Lelie, Roos en Anemoon,
Rijst, Anjelier en Duizendschoon!
Gy Dahliaas!
Cameliaas!
Auriculaas!
En Foxiaas!
En verdere aas!
En wie ik meer kon noemen!
| |
[pagina 99]
| |
Rijst op! ik maak van slaverny
Uw voeten los, uw tongen vrij.
(Hy vertrekt)
(De Bloemen beginnen teeken van leven te geven en dalen van haar potten af).
roos.
Getrouwe Bloemen! Gy, mijns zetels hoekkanteelen,
(Als FlorisGa naar voetnoot1 zegt) hoc kan me uw glansrijk byzijn streelen.
Komt, afgevaardigden van 't geurig Bloemenrijk!
Brengt voort uw grieven - maar niet allen te gelijk!
stemmen.
Laat Dahlia... neen, laat Narcis voor allen spreken.
roos.
't Zal u, Narcis! gewis aan stofte niet ontbreken;
Maar 'k bid u maak het kort: wy hebben niet lang tijd.
narcis.
Gy weet, vriendinnen! sints gy op de waereld zijt,
Waart gy den sterveling, in ieder perk zijns levens,
Een voorwerp van zijn zorg, in vreugd en ramspoed
't Poëetendom dankt u zijn beelden en zijn roem.
Geen deugd bestaat er, die niet daadlijk by een bloem tevens.
Geleken wordt... allen. Bravo! roos. Zie zoo! dat noem ik spreken!
narcis.
Maar ook geen ondeugd, die niet straks wordt vergeleken
By een van ons. allen. A bas! narc. Van ouds was
By vrouwen, kinderen en minnaars hoog geacht ons geslacht
En altijd op zijn plaats in de allerbeste kringen.
Gewis! 't zoû voegen, dat we, als and're stervelingen,
In menschelijken vorm verkeerden over de aard.
Maar ach! gesloten in een kerker, ons onwaard,
Zien we ons gesneên, geknipt, gekneld in droeve banden,
En boos gepijnigd door eens vuigen tuinmans handen.
Weêrstreven wy te saam het despotiek gezach
Des booswichts, die ons wondt en teistert dag aan dag,
| |
[pagina 100]
| |
En nimmer deernis voelt met al ons bitter lijden.
Komt! dat wy van zijn dwang kloekmoedig ons bevrijden,
En rond gaan kijken, of al wat de faam vertelt
Van 's werelds lief en leed, naar waarheid is gemeld.
roos.
Wat wilt gy, dwaze Bloem? - uw zacht en rustig leven,
Uw tooverwaereld voor een wuft gevoel begeven?
Het fluist'rend mingekoos van vlinder en zefier
Verlaten voor gewoel en onbesuisd getier?
Niet langer 't geurend hoofd met frissche paerlen tooien,
Die daauw of regenwolk verkwikkend nederstrooien?
papaver.
Onze oude Roos wordt duf! - Ik gaap van zulk een taal.
narcis.
Zefier en vlinder! Och! dat 's reeds zoo menigmaal
Door dichters uitgekraamd. Die praatjens zijn versleten!
Wie wil voortaan van die oudbakken dingen weten?
roos.
Misleide Bloemen! Ach! bedenkt, hoe zal 't voortaan,
Als ge aan mijn toezicht zijt onttrokken, u vergaan?
narcis.
Wy zaten reeds te lang gekerkerd in dees kassen,
En zijn toch groot genoeg om op ons zelf te passen.
roos.
'k Zie, als gy al de allend des levens kennen leert,
U blijde en dankbaar in uw erfland weergekeerd.
(zonnebloem met een zwart gelaat komt haastig aangeloopen).
zonn.
Daar's Massa Tulpema! Loopt, meisjens! laat niets blijken.
Pardon! 'k moet in der ijl weèr naar mijn Zon gaan kijken!
(af).
roos.
Hy, die bewerker van ons dagelijksch verdriet!
Vereenigt u met my, en spaart den booswicht niet!
(Allen hernemen haar standplaats. De baron en tulpema komen op.)
baron.
Gy hebt toch elke voorzorg wel genomen.
tulp.
Uw schoone Bruid kan niet van hier ontkomen.
Gy hebt den sleutel van de kas. baron. Ik ga
Haar vader halen en ik keer weldra.
| |
[pagina 101]
| |
tulp.
Verlangt gy ook een ruiker meê te dragen?
baron.
Ja, dat is goed, ik woû er juist om vragen,
Dewijl ik in de drukte mijn flacon
Vergeten heb.
(Tulpema snijdt verscheiden bloemen af, die op verschillende wijzen de smart, die zy gevoelen, te kennen geven).
tulp.
Hier 's uw bouquet, Baron!
baron.
Dat is er eentjen! Recht exquise geuren!
(geeft hem geld) Zie, dat 's voor u.(af).
tulp.
'k Win, naar ik kan bespeuren,
Mijn geld met snijen, als een chirurgijn.
(narcis is langzaam van haar pot gedaald).
narcis.
En evenmin als hy, telt gy de pijn,
Die gy veroorzaakt, tulp. Boe! Wat zal dat geven?
Een bloem, die spreekt! Wel heb ik van mijn leven!
narcis.
En wel een bloem van 't vrouwelijk geslacht;
Dus vrees mijn tong - en tevens - vrees mijn macht.
tulp.
Van 't vrouwelijk geslacht! - Ik word bewogen:
'k Zie vleesch en bloed en twee recht heldere oogen,
Die... maar hoe komt het, dat gy nooit voorheen,
Als heden, van uw vaas zijt afgetreên?
azal.
Verwonder u des niet. Eerst heden zagen
Wy voor ons ras het licht der vrijheid dagen.
tulp.
Dat wonder - demokraatjen dat ge zijt -
Dient met een kus te worden ingewijd
azal.
Neen neen, sinjeur! dat zal u niet gelukken.
tulp.
'k Zal op uw mond, ik zweer 't, een kusjen plukken.
narcis.
Helpt zusters! helpt!
roos.
Op Bloemen! Bloemen op!
En slaat, met my, dien kinkel voor zijn kop.
tulp.
Praatje ook al meê? Ik zal u...
roos.
Wapen! wapen!
| |
[pagina 102]
| |
(Al de Bloemen vallen op Tulpema aan).
tulp.
O wee! o wee! hoe staat het hier geschapen?
'k Word in mijn hof baldadig aangerand.
roos.
Leg af uw schaar, Tuinier! gy zijt vermand.
tulp.
Moord! moord! genâe! Wat kan u zoo vertoornen?
(De Roos prikt hem).
Gewis! daar zijn geen rozen zonder doornen.
Vrouw Ginkel en Tartini komen op.
Vr.gink.
Daar is de schelm! Hier jonkman! grijp hem aan.
tart.
'k Zal hem terstond het hoofd aan stukken slaan.
De graaf en baron verschijnen.
graaf.
Mijn dochter! waar 's mijn dochter? 'k eisch mijn Leentjen!
baron.
Hier bleef zy, in decs kas.
(Hy ontsluit de kas, waar heintjen-pik uit komt, die door den kuchel verdwijnt).
Dat is er eentjen!
graaf.
Hoe nu! baron. Surprise zonder wederga!
'k Sloot haar toch in die kas, met Tulpema.
tartini (tegen Tulpema).
Geef, booswicht! geef mijn Helena my weder.
graaf.
Die speelman hier! ik stoot hem daadlijk neder.
(bekker komt op met Dr. pr., wiens neus hy tusschen een tang houdt vastgeknepen. De bloemen verwijderen zich).
bekker.
Stil dan! Hier hoû ik den onguren gast,
Die al dit onheil wrocht, ter degen vast.
Probeer maar niet, o schelm! u los te rukken:
Gy raakt uw neus kwijt, eer 't u zal gelukken.
Dr. pr.
Ontsluit uw tang maar, en 'k zal nimmer weêr
Dit zoet gezelschap kwellen. bekker. Op uw eer?
Dr. pr.
En die van mijn mama. bekker. Ik ben te vreden.
(Hy laat hem los. Pruneau opent de kacheldeur der Oranjerie en gaat binnen).
graaf.
Maar waar 's Heleen? - tartini. Waar is zy?
| |
[pagina 103]
| |
bekker.
Hoort mijn reden.
Zy, Heer Baron, die gy hier henen bracht,
Was geenszins Helena, gelijk gy dacht,
Was Heintjen-Pik! baron. Ja! die is fluks verdwenen.
bekker, tegen Tartini.
'k Woû vroeger u mijn bystand niet verleenen;
Maar sints gy Joost, toen hy u dat kontrakt
Ter teek'ning bood, zoo dapper hebt verlakt,
Kunt gy voortaan op mijnen bystand bouwen,
En, als Robert, zult gy uw liefste trouwen.
En, brak de Duivel uw viool, - zie daar!
Ik heb er hier een beet'ren voor u klaar,
En niet uit zijn fabriek. graaf. Maar, mag ik weten...
Mijn Helena? - Die schijn je te vergeten.
baron.
Ontzeg haar hand Tartini langer niet,
En 'k sta u borg, dat gy haar wederziet.
graaf.
Mijn dochter een gemeenen speelman geven!
Neen, dominé! dat zal je nooit beleven.
bek. (Ter zijde.)
Hoe toch vermurw ik best dien stijven kop?
Waar schommel ik voor hem een stamhuis op?
Wacht! 'k weet al wat!
(tegen Tartini.) 'k Zal u een moeder schenken,Zoo deftig als gy immer durfdet denken.
Zie! dit 's geenszins vrouw Ginkel, een boerin,
Gelijk gy dacht. allen. Wat dan? bek. Een rijksvorstin.
Vr.gink.
Dat 's meer dan 'k wist. bek. En - 'k wil de klucht volmaken -
Tartini is haar zoon. Vr. gink. Wat vreemde zaken!
bekker.
Herneem uw rang, uw staatsiekleed en kroon,
Wees moeder en omhels uw teed'ren zoon.
(Het boerinnepak van vr. Ginkel valt af. Zy staat als vorstin gekleed. Tartini stort zich in haar armen).
| |
[pagina 104]
| |
graaf.
Een rijksvorstin! Hoe zeer 't my moog bevremen,
(tegen Tartini.)
Kom aan mijn hart! 'k zal u tot schoonzoon nemen.
tulp.
't Komt my vrij onwaarschijnlijk voor en dom.
bekker.
Wel! daar, mijn vriend! is 't juist te mooier om,
En thands zal Helena, om 't werk te kroonen,
Als Bloemenkoningin zich hier vertoonen.
(Muzyk. De achtergrond opent zich. Men ziet het Bloemenrijk. Na een dans van Bloemen vertoont zich een bloeiende Aloë, wier stengel zich tot aan de friezen verheft. De bloesem ontsluit zich en ontdekt helena).
helena.
Tartini-lief! Nu heb je maar te kiezen.
Blijf jy in Holland, ik woon by de friezen.
tartini.
Ik kom! ik kom! och! wie my een ballon,
Al waar' het maar een leêr, verschaffen kon.
tulpema brengt een tuinladder.
Hier is er een; maar 'k zoû er tegen schrikken,
Draag zorg, je niet aan haar japon te prikken:
Die zit zoo vol met stekels als een klit.
'k Zag nimmermeer piquanter slot dan dit.
(Terwijl Tartini den ladder opstijgt, zingt het)
koor. (Brama en Zoloë.)
Nu rammelen we allerlei dingen
En schreeuwen maar wat voor pleizier:
Want van hetgeen dat wy zingen,
Verstaat toch geen stervling een zier.
|