| |
| |
| |
De betooverde viool en het bloemen-oproer.
Eerste bedrijf.
Eerste tooneel.
(Een herberg. Linke op den achtergrond een trap met een bordes. Rechts in 't schutdoek een groot kruisraam. Een groote schoorsteen rechts aan 't tweede scherm. Op den mantel een zwarte kat. Tafels en stoelen. Boeren en boerinnen zitten te drinken en kaart te spelen. Vrouw ginkel, annizette en een paar knechts en meiden bedienen hen. Een speelman slapende op een bierton).
De wijn verbant de bange zorgen,
Verdrijft en wee en smart.
Men drink, men drink van d' avond tot den morgen,
En vreugd vervulle ons hart.
(Er wordt aan de deur geklopt).
Ras, laat my in! Ik ben 't: doe spoedig open.
annizette (hem binnenlatende).
Hoe! Tulpema! dus buiten aêm geloopen?
| |
| |
Boe! - 'k Ben te recht. - Wat had ik daar een schrik!
Zeg, ruik ik niet naar zwavel en naar pik?
Heb je ook misschien je schutting nieuw doen teeren?
- Niet? - Vriendlief! zeg dan toch, wat kan je deeren?
Mijn hemel, zeg... tulp. Ja, hemel, dat 's het woord:
Hy pakt zich weg, zoo dra hy dat maar hoort.
Wie hy? tulp. De Droes, in eigen personaadje.
Loop heen: je keekt gewis te diep in 't glaasje.
Ik heb hem ginds by d' ouden wilg ontmoet,
En 'k viel bykans van schrik mijn neus aan bloed.
Hy was geheel in 't zwart. ann. Wat vreemde kuren!
Men moet je op Meerenberg in 't dolhuis sturen.
Ik ben niet dol; maar jylui weet geen zier,
Wat op de waereld omgaat. Hoort reis hier;
Vriend Joost werd lang by ons verwacht. Vr.g. 't Is zonde!
Hy reist den aardbol, als men weet, in 't ronde.
Voor twee jaar is hy in Parijs geweest,
En speelde daar verschrikkelijk den beest;
Toen liet hy 't Duitsche volk in alle hoeken -
Maar 't brak hun deerlijk op - naar de eenheid zoeken:
Ook in Savooien heeft hy wel gewoond:
Zelfs Rome bleef niet van zijn komst verschoond:
En bitter moest het arme Hongaryen -
En nu onlangs nog Sleeswijk - van hem lijen.
En denkje dan, dat hy niet ons gewest
Bezoeken zoû, zoo goed als al de rest?
Gelooft my nu of niet, 'k zeg je in vertrouwen,
't Is Belzebub, wien 'k de eer had straks te aanschouwen.
Wat wil je ons toch vertellen. Kom, je spot. -
Neen, 'k zeg dat ik het meen. Vr.g. Ei! wees niet zot.
De rust en vrede alom verstoord.
| |
| |
't Is onheil, oproer, brand en moord,
Waarvan men telkens hoort:
En als je komt te vragen,
Wie al dat leed berokk'nen kan? -
Dan is 't: ‘geen mensch heeft schuld daarvan:
Wie heeft het feit bedreven?
Men zal tot antwoord geven:
tulpema (tegen Annizette).
Zoo je aan mijn woorden geen geloof wilt slaan,
Wil dan voor 't minst mijn ruiker niet versmaên.
'k Bedank je zeer. - Foei! sta je nog te beven:
Ik mocht je wel een hartversterking geven.
(Zy schenkt hem een glas brandewijn.)
Met groot pleizier! (drinkt.) Voortreflijk, op mijn eer.
Nu voel ik my op eens my zelven weêr
Zoo flink een borst als meisjen ooit kon wenschen.
Stil! - Zedigheid betaamt aan knappe menschen.
My dunkt, dat is nu lang genoeg gepraat.
't Wordt tijd, mijn vrienden! dat je aan 't dansen gaat.
(ter zijde). Hek springen zal hen spoedig dorstig maken,
En op die wijs floreeren mijne zaken.
Kom, Tulpema! - je hand! tulp. Ik dank je zeer.
Indien ik my van avond engageer,
't Zal enkel zijn met Juffrouw Annizette.
Wees zeker vrind! dat ik je dat belette.
Hoe nu? Vr. gink. Wel foei! my zoû je laten staan,
En met zoo'n nuf, zoo'n kleuter dansen gaan?
Het dansen voegt gewis een jonge schoone
Veel meer dan u, eerwaardige Matrone!
Ondankb're! Heb je hier sints tijen niet
Gegeten en gedronken op krediet?
| |
| |
En is dit nu mijn dank? tulp. Ei wees te vrede.
Ik ben nog vlug genoeg. tulp. Behoû je rede.
Maar zie je, ik heb mijn lijf nog veel te lief.
Je bent zoo vlug als... een lokomotief:
En 't is gevaarlijk, als die raakt aan 't springen!
O schelm! ik kan mijn gramschap naauw bedwingen,
Maar heb reis 't hart, dat je Annizette vrijt,
Jou mislijke Tuinier! tulp. Het is de spijt,
Die u dus spreken doet, verbolgen anns!
Mijn tytel is Bloemist en Hortulanus.
Kom aan, ten dans! Hier Speulman! Muzykant!
Zeg, ben je doof? Ei let reis op! de kwant
Is op zijn ton waarachtig ingeslapen.
Komt aan, ten dans! gy vrijsters en gy knapen! -
(Tegen Tulp.) Neen jy gerust mijn meui, nu zy 't je vroeg.
Ik heb het met bedienen druk genoeg.
Gy wilt het dus? - Wel, zoo 't u kan behagen,
Zal ik hierin my naar uw wil gedragen.
(Dans. Met het einde daarvan eene zware donderslag, van weerlicht en stormgeloei vergezeld. Allen scheiden zich in verschillende groepen, in groote vrees. De Speelman beeft geweldig op zijn ton.)
Wat felle slag! - Wat hevig vuur!
Zoo boos een weer moet elk vervaren.
Gewis, 't zoû my geen wonder baren,
Werd al het bier in onzen kelder zuur.
Hoort! hoort den fellen wind eens razen
En dapper in den schoorsteen blazen.
En waagt u met dat weer niet buiten:
Licht kreegt gy pannen op uw kop.
Helpt my veeleer om alles wel te sluiten.
Wy helpen u, om alles dicht te sluiten.
| |
| |
Neen, met dit weer waagt geen van ons zich buiten,
Wy kregen wis de pannen op den kop.
(Terwijl zij naar de deur en het venster gaan om die te sluiten, vliegen beide met geweld open en vertoont zich Doctor pruneau aan den ingang, leunende op zijn stok. Allen gillen en schijnen versteend. De Doctor ziet hen met een boosaardige uitdrukking aan, en, den indruk zijner verschijning bespeurende, toont hy zich vergenoegd. Hy stapt nader op de wijs van di tanti palpiti, terwijl, op elken stap, dien hy doet, de aanwezigen terugtreden en bij de laatste noot in verschillende groepen loopen).
Van waar die schrik by mijne komst? Jelui
Bent zeker angstig om die onweêrsbui?
Ja - neen - ben jy het, ouwe Heer?
(tegen de overigen) Och mannen,
Wie van jelui verstaat het duivelbannen?
Hy is het zelf. Ik weet niet waar ik blijf.
Zijn stem alleen jaagt my de koorts op 't lijf.
(het gezicht afwendende) ik durf niet naar hem henen zien. Zeg, issie
Nog niet van hier? De plaatselijke Commissie
Van Geneeskundig Toevoorzicht, o ja,
Moest hem verjagen als de cholera.
Ha! ha! 'k Ben slechts een reiziger, mijn vrinden,
Die tegen 't weer een schuilplaats wenscht te vinden.
Ik las op 't uithangbord - weest niet vervaard -
Dat hier logies te voet was en te paard.
Zet dan uw dansen voort, mijn beste kind'ren!
'k Ging liever heen, dan dat ik die zoû hind'ren.
Hoe dwaas is 't, voor een man dus vrees te voên.
Al waar' 't de Droes, wat nog kan hy ons doen?
Hoe is zijn kleeding? ann. Zwart, van top tot teenen.
Och! hy is 't zelf! wie zal ons hulp verleenen? -
| |
| |
En zijn gelaat? ann. Zoo bleek gelijk de dood.
Ziet gy geen horens, staart of paardepoot?
Komt! laat die gekheid uit zijn! Met vertrouwen
Kunt ge als een vriend en broeder my beschouwen.
En, klinkt mijn taal niet duidlijk u in 't oor,
Geeft dan, zoo bid ik, aan mijn lied gehoor.
Drinklied uit de Freischütz.
Trum, trum, trum tri trum tri. enz.
(Allen komen nader, aangemoedigd door zijn manieren.)
Hoe vaar je? - Dr. pr. Ik opperbest, en hoe je moeder?
Heel wel, en de uwe? Ik bid, maak ons wat vroeder.
Je komt van... Dr. pr. Juist. Precies geraden, vriend.
(een snuifjen nemende) Zoo wat. - Bliefje ook gediend?
Verplicht. (Hy snuift, niest en allen niezen).
Wel? wat zijn dat voor vreemde buien?
Pitcha! Pitcha! Dat bennen sterke kruien!
Zy schijnen u te pakken by de neus.
Daar zijn ze ook voor. tulp. Die snuif is dangereus.
(Dr. pruneau haalt een zwarten zakdoek uit en snuit zijn neus. Al de blaas-instrumenten maken dissonanten, deuren en vensters slaan dicht, de kaarsen gaan uit: de vrouwen vallen op de knieën en de mans roepen: moord! Op een beweging van des Doctors stok gaan al de kaarsen weder aan.
Geen vreemder volk is ooit mij voorgekomen.
Een beuzeling doet u voor onraad schroomen.
Bedaart weêr! laat u door geen angst verslaan,
En vangt uw wals of polka weder aan.
(Dans. De Doctor doet zijn mantel af, die doornat geregend schijnt, en schudt dien hevig. De kaarten vliegen
| |
| |
weg uit de handen der spelers: glazen en flesschen vallen om: even zoo de tafels en stoelen met sommigen van hen, die er op zitten: de Speelman verdwijnt in de ton en de hoed van Tulpema waait door den schoorsteen weg).
O wee! daar vliegt mijn hoed den schoorsteen binnen.
Vat maar geen koû. tulp. Wat zal ik nu beginnen?
Waar is de Speelman? tulp. Die verzonk in 't vat.
Dat ik mijn waterproef maar weder had!
(Een boer komt binnen met Tulpemaas hoed.)
Hier, Tulpema! je dekstuk, dat ik praaide,
Daar 't over 't veld gelijk een priktol draaide.
(Tulpema zet den hoed op, die tot op zijn schouders neêrzakt. Algemeen gelach).
Te deksel! Een van beiden schijnt gewis:
Of, dat mijn hoofd sints straks gekrompen is,
Of wel mijn hoed in ruimte is toegenomen.
(Tulpema waait terug en trapt vrouw Ginkel op de voeten, die 't uitschreeuwt. Hy wil haar ondersteunen en zet zijn hoed op, die hem weder op den neus valt. Groote verwarring.)
Och, wat zal ons weder overkomen?
Hy 's Mefistofeles, of Samiel,
Of Doctor Faustus. Och! ik zei het wel.
't Is hier niet pluis, en zoo dit spel moet duren,
Dan raad ik elk, als ik, zijn piek te schuren.
Trio en Koor. (Nieuwe Zangwijze.)
En sta zoo niet te heven.
Ik sta van schrik te beven.
Wees stil, Hy hoort ons praten.
Geen fluist'ren kan hier baten.
Best, dat wy 't huis verlaten.
| |
| |
Bestendig staart zijn oog ons aan.
't Is meer dan tijd van hier te gaan.
Niet een van allen blijft hier staan.
Niet een van allen blijft hier staan.
(De Boeren en Boerinnen gaan binnen: Tulpema en Annizette den trap op).
In waarheid, zy gedragen zich als gekken,
Met dus, op mijn verschijning, af te trekken,
Als had ik aan dat booze weder schuld.
(ontstelt.) Gewis: - 't is dwaze vrees, die hen vervult.
Maar 'k moet één vraag u doen, wilt gy 't gehengen,
Hoe ik uw naam moet op de nachtlijst brengen?
Doctor Pruneau. Vr. gink. Ei zoo! Dr. pr. Socialist,
Roode Republikein... Vr. g. Wee! Dr. pr. Kommunist,
En wat op ist meer uitgaat. Vr. gink. 't Is de Nikker.
En hier is mijn diploma. (vertoont een rood perkament).
Waarachtig van. Was hy maar weg! Dr. pr. Bedaar,
En maak my spoedig nu een kamer klaar.
Heeft ook meneer nog buiten dat iets noodig?
Verlang je 't bed gewarmd? Dr. pr. Dat 's overbodig.
't Zijn koelte en frischheid, waar ik prijs op stel,
Naardien ze ons onbekend zijn in... Al wel!
Breng nu wat koeldrank hier - of, by mijn zolen,
Ik leg terstond den heelen boel aan kolen.
(Terwijl zy verschrikt weg wil loopen komt tartini door de buitendeur op, gevolgd door rozambeau, die zijn vioolkast draagt.)
| |
| |
Mejuffrouw! zeg my spoedig, 'k bid u, zeg,
Kwam niet een schoone schoonheid langs dees weg,
Met haar papa? Ik bid u, doe my weten,
Hebben zij hier verspannen of gegeten?
Ik ben de knecht mijns meesters, en ik zoû,
Graag weten, weetje, wat hy weten wou.
Neen, zulke menschen heb ik niet vernomen.
Ik woû in waarheid, dat ik hen zag komen.
(tegen roz.) Hoe! hebt ge my misleid? O! by mijn baard!
't Waar beter, dat gy nooit geboren waart.
(Hy werpt hem op den grond, à la Othello.)
Is dat manier! - En in een land van vrijheid!
Foei meester! 'k wil dat gy de zaak straks byleit:
Ik ben getroffen in mijn eergevoel.
Zwijg, of 'k breek u den hals, - en geef m' een stoel
Ik ben te vreên; kan 'k geen voldoening krijgen,
't Vredeskongres heeft my geleerd te zwijgen.
Mijn liefste woont hier - daarmeê alles wel.
Dr. pruneau staat op en buigt zich diep voor Tartini.
Zeg eens, jong mensch! licht reisdet ge al te snel,
En hebt gy, door die snelheid, toen gy heden
Uw vrijster najoegt, haar voorbygereden...
Maar wees gerust, gy ziet haar spoedig weêr.
'k Heb om geen naricht u gevraagd, mijn Heer!
Je woudt hier visschen man! maar 't zal niet lukken.
(tegen Tart.) Wat zoekt ge uw wenschen te onderdrukken?
Gy zijt verliefd op Jonkvrouw Helena,
Die met Graaf Rondrondom, haar Heer Papa,
Is uit Itaalje onlangs teruggekomen.
Is 't u bekend, wat koers zy heeft genomen?
Ze is schoon: - verleidlijk als verboden vrucht;
Maar zy versmaadt uw teeder mingezucht.
| |
| |
Wie zegt, dat ik ooit op haar min dorst hopen?
En wie, dat ik een blaauwtjen heb geloopen?
'k Sluit mijn geheimen in mijn hart op, man!
Kupido, vriend! heeft daar den sleutel van;
En wat gy ook daar binnen moogt verheelen,
Dat vorscht hy uit, om 't my straks meê te deelen.
Maar luister: hoort gy daar dien zweepslag wel,
Als by een grooten toer in 't paardespel?
'k Verzeker u, zy komt, (ter zijde) Ha! dat wordt gekker
Daar komt mijn vyand aan, Balthazar Bekker.
(Hy verdwijnt door den schoorsteen, terwijl bekker met het Koor binnenkomt).
Ras zal zich 't puik van alle schoonen
De Freule Helena vertoonen.
Men zorg, dat alles vaardig zij.
Op vrienden, op! niet lang te dralen,
Zorgt, naar verdiensten haar te onthalen,
Ik kom vooruit. - Dus volgt ze my.
Ha! zie ik daar mijn jongen vriend Tartini,
Die op zijn vedel krast als Paginini?
Omhels my, ei omhels my, jonge vrind!
Schrik niet - zy is naby, die gy bemint.
Is 't mooglijk! En zijt gy met haar gekomen?
Zy had my tot gezelschap meêgenomen.
't Is thands de smaak, ja de allereerste trant,
Dat dames reizen met een predikant.
Maar vriend! wil my toch eenmaal iets verklaren:
Gy zijt al dood sints honderdvijftig jaren,
Hoe komt het dan, dat gy nog spreekt en reist?
Och! 'k wil u dat wel zeggen, zoo gy 't eischt.
Vooreerst, is 't klaar - wat elk my toe moet geven -
Dat een genie ook na zijn dood blijft leven:
| |
| |
Ten tweeden, waar de Satan, (als je weet
Dat nu de mode is) op de planken treedt,
Daar mag, om elk te hoeden voor zijn streken,
Geen duivelbanner, als ik ben, ontbreken:
Ten derde, 't komt, ter plaatse waar wy staan,
Op zulke anakronismen weinig aan;
En 'k zie u zelf - 'k zoû ook de reden vragen -
Het hofkostuum van Louis Quinze dragen.
Och man! dat wil men op 't theater zoo.
't Is alles renaissance en rococo.
Maar stil! zy komt, wier schoonheid my in liefde
Ontstak! wier smaad mijn hart zoo bitter griefde.
Eilieve! vlei u niet met yd'len waan:
Zy ziet u steeds met konden weêrzin aan.
O! woû haar oog my vriendlijk tegenglansen,
Hoe vrolijk zoû mijn hart de polka dansen!
(Graaf rondrondom komt binnen met helena: zy worden door Vrouw ginkel, annizette, tulpema enz. verwelkomd. Tartini nadert Helena met beschroomdheid, zy trekt de wenkbraauwen samen en gaat naar de andere zijde; hy wendt zich wanhopig om en leunt op de schouders van Bekker. Vrouw Ginkel biedt Helena ververschingen aan. Annizette neemt haar mantel af en Tulpema biedt haar een ruiker aan.)
Wijs: De Hond van 't Kasteet.
Zie zoo, dat is de laatste nacht,
Die buiten 's huis wordt doorgebracht.
En morgen slaap ik - welk een pret -
Ik dank u voor de attenties, my betoond;
Maar 'k wensch voortaan daarvan te zijn verschoond.
Niets, dat beschaafde lieden zoo moet hinderen,
Als lastige beleefdheên van hun minderen.
| |
| |
Ei lieve! hoor me zoo'n madam reis aan.
Die hooge toon zal haar weldra vergaan.
Wel Dominé! Wat mag die knaap begeeren?
Komt gy voor hem een gunst solliciteeren?
Tartini is zijn naam: en hy verkoos
Reeds van jonks af het vak van virtuoos.
Ja, steeds getrouw aan de inspraak mijnes herten
Volgde ik als kind de bals reeds en koneerten.
Wel, 'k heb van u gehoord, mijn jonge vrind!
Gy zijt alreeds bekend als Jenny Lind.
Die lof, Heer Graaf! hoe streelend in mijn ooren,
Zoû me uit den mond der freule meer bekooren.
- Geen woord. - Helaas! hoe bruischt en kookt my 't bloed!
'k Geloof, dat ik gelaten worden moet.
(Hy werpt zich in de armen van Bekker.)
Die arme ziel! hy raakt er ganschlijk onder.
Eén woord van troost! hy is een achtste wonder.
Hoe wilt gy, dat ik my zoo ongehoord
Vernedere! en mijn adel en geboort'
Onteere, door een schepsel lof te geven,
Dat op den vedel krast om van te leven?
Al wel! de tijd zal leeren, of in 't kort
Die trotschheid niet voor goed gebogen wordt.
(Baron ollapodrida treedt binnen.)
Wat heuchlijk toeval! kijk! dat is er centjen!
Vind ik hier den Heer Graaf en Freule Leentjen?
helena, van haar verveeling bekomende.
O welk geluk, Baron! dat ik u zie.
Want in deez' herberg stierf ik van ennui.
Wat goede wind heeft u hierheen gedreven,
Om door uw komst de vreugd te doen herleven?
Ik ben op weg naar huis, waar 'k word verwacht,
| |
| |
En meende hier te pleist'ren deze nacht.
Charmant! Dan reist gy met ons, en, en route,
Kort ge ons den tijd met zoet gesnap?
Ik heb een schat bons-mots voor u gereed.
tegen Bekker. Ik bid u, zeg my, hoe die windbuil heet.
Baron Ollapodrida: 't is haar vrijer,
Die zijn verdienste alleen dankt aan zijn snijer.
Haar vrijer! en ik moet gelaten zien,
Dat haar die gek zijn diensten aan durft biên!
(Legt de hand aan 't hoofd.)
Wat scheelt er aan? Wil u als man gedragen!
Wel doe ik dat dan niet, zoû 'k u haast vragen.
(Werpt zich in een stoel.)
Vr. gink (binnenkomende).
Uw kamers zijn gereed, de kachel aan,
En uw soupé in forma opgedaan.
Ik ga naar bed: ik heb geen trek tot eten.
Slaap rustig, Leentje! en wil toch niet vergeten,
Dat gy uw kamerdeur op 't nachtslot doet.
'k Hoop 't waar te nemen. Nu, papa! slaap goed.
Vergun my u naar boven te eskorteeren.
Ha, zoo'n prinses zoû 'k niet voor my begeeren
(bespeurende, dat Annizette vertrouwlijk spreekt met Rozambeau.)
Wat doe je daar? schei met die gekheid uit:
Denk, Annizette, ik nam jon tot mijn bruid,
(tegen Rozambeau). Kom! jy hebt hier geen boodschap
Was ik geen lid van 't Harmonic-Genootschap,
Ik sloeg je dood - kom, nu naar bed gegaan.
(tegen Annizette). 'k Zal met de scheemring voor uw kamer staan.
helena en koor. (Nieuwe Wijs.)
| |
| |
De Graaf, Baron en Helena gaan de trap op, voorgelicht door vrouw Ginkel. Tulpema geleidt Annizette naar hare kamer, links, en vertrekt rechts af. De Boeren enz. vertrekken. Tartini verbergt wanhopend zijn gelaat in beide handen. Bekker ziet hem mededoogend aan, nadert hem en legt hem de hand op den schouder. Tartini schrikt en ziet hem starend aan.
Ik ben 't, mijn jongen! - Lustig op; word wakker!
Wat doe je zoo te kniezen, arme stakker!
Licht dat Fortuin u spoedig rozen baart.
Mijn leven is geen Kossuths banknoot waard.
Wat raas je toch, als wild en uitgelaten?
Mijn lieve vriend! het klagen kan niet baten.
'k Wil hopen steeds, al hoop ik zonder hoop,
En, hooploos hopende,... bekker. Loop, jongen! loop! -
Uw Helena zal nooit uw beê verhooren,
Bedenk, ze is rijk en trotsch en hooggeboren:
Nooit huwt zy aan een zwerver, zonder naam,
En enkel in het solo-werk bekwaam.
Is dat je nieuws? 'k moet zeggen, dat het groot is.
Vertel my liever, dat Malbroek al dood is.
Wie 't dwaallicht volgt der min, stikt in 't moeras.
Ik woû, mijn jongen, dat je wijzer was.
Waar reken je op? tartini. Op u heb ik gerekend.
O! pleit by haar voor my - gy zijt welsprekend -
Als een Minister voor zijn budget pleit:
Het helpt gewis. bekker. Verdoemde malligheid!
Niets: je zoudt my schier doen vloeken!
| |
| |
Kom, jy moest elders je fortuin gaan zoeken,
Vergeet haar. tart. Nooit! Al heeft liet weinig schijn,
Nog zegt my iets: ‘Gy zult gelukkig zijn.’ -
Weg! weg! Gy moet - geen tegenspraak kan baten -
Het is uw plicht - terstond dit huis verlaten.
Helaas! 'k gevoel, gy spreekt gezonde reên:
En wat het my moog kosten, ik ga heen.
Best. Hoû uw woord, laat uw karakter blijken.
Ik ga naar bed. tartini. Mag ik niet even kijken?...
Slechts door het sleutelgat... bekk. 't Zal niet geschiên.
Gy moet van hier naar and're streken vliên:
't Geluk is elders: - hier is niets dan lijden:
Reis weg, mijn zoon! en hoop op beter tijden. (af.)
Hy zal haar zien - haar spreken zelfs, en ik
Rampzalige, moet vlieden voor haar blik.
Hy denkt, de dwaas - zelf kan hy niets gevoelen -
Dat ooit mijn min door d' afstand zoû verkoelen.
Neen! de afstand vuurt mijn minnebrand slechts aan.
Waarheen toch zal ik, arme balling, gaan?
Verwijd'ring is de dood! - de dood! om 't even:
Wie leeft als ik heeft toch niets aan zijn leven.
In gindschen stroom spoel ik mijn kwelling af,
En neem de maat daar van een watergraf.
(Muzyk. Hy wil de deur uitsnellen, wanneer Dr. pruneau, die onder de laatste tirade met een glimlach van zegepraal is binnengekomen, hem ternghoudt.)
Wat woû je, beste maat? Wat is je plan?
Zei ik je dat, dan wist je 't. Dr. pr. Luister, man!
Ik kom... tart. Neen! mijn besluit is vast genomen.
Ei wat! 'k Ben tot uw bystand hier gekomen,
'k Lig op het rad.. maar, wie heeft u verteld?...
Och! 'k raad het wel van zelfs. - Mijn jonge held!
Woû jy zoo maar van 't leven afscheid nemen,
| |
| |
Omdat die Dominé u met zijn teemen
Het hoofd op hol bracht? Welk een zotheid! Loop!
Zoo lang hier leven is, is hier nog hoop.
Wil slechts naar my, niet naar dien domkop, hooren:
Al zijt gy nog zoo arm en laag geboren,
Spreek maar één woord, en 'k voer u - niet ter dood,
Neen! - haar in d'arm, aan wie ge uw liefde boodt.
Indien ik haar met woorden kon belezen,
Zy zoû gewis al lang de mijne wezen.
Muzyk beweegt en wint een hart van staal.
Slechts 't hare niet: dat was nooit muzykaal.
En wat ik deed, nooit mocht het my gelukken,
Haar door mijn spel een bravo slechts te ontrukken.
En toch zal ze aan dat spel geen weêrstand biên,
Zoo ge uw viool slechts even my laat zien.
tartini (de viool uit de kast halende.)
Hier is zy. - Och! ik raak nog mijn verstand kwijt -
Licht, dat ge een instrumenten-fabrikant zijt.
Neen! - 'k Ben een Kommunistische Bankier.
'k Neem schelmen beet en gekken: - voor pleizier.
Maar gy zijt geen van beide. - 'k Moet u vragen,
Of ge alles voor uw Helena zult wagen? -
Al wat met de eer niet strijdt. - O zoo ik kon,
'k Versloeg zoo graag dien wind'rigen Baron
In tweegevecht. Dr. pr. Hoe jammer, dat de wetten
Die schoone mode van 't duel beletten:
Zy bracht voorheen my vrij wat klanten aan.
Doch tot de zaak! 'k moet eer wy verder gaan,
Vernemen, of, om tot uw doel te komen,
Gy ook de hulp der zwarte kunst zoudt schroomen?
Wat voorslag! Weg! Dr. pr. Gy hebt haar nooit bemind.
Zoo doe ik - ja - tot alles ben 'k gezind.
Uw hand! tart. Ik geef my aan mijn noodlot over.
| |
| |
Dr. preneau, zijn hand vattende.
Zoo zijt gy mijn. - Geef acht op mijn getoover.
(Muzyk uit de Freischütz. Donder en weerlicht. De Dr. beschrijft met zijn stok een vlammenden cirkel op den vloer, binnen welken ky Tartini sleurt, die hem vruchteloos poogt te ontworstelen. De Dr. wenkt de geesten, die in lichtkleurig gewaad uit den muur komen. De oogen en mond der zwarte kat gaan open en dicht op de muzyk en worden verlicht.)
Meester! wat wilt gy? (ter).
Een roos, die teed're liefdebloem:
Een lauwer, zinnebeeld van roem:
Een slang, die alles voor 't vermogen
Doet zwichten van zijn starende oogen.
(Muzyk. De Geesten, na eenige mystische gebaren en kringen gevormd te hebben, wijzen op het venster, dat open gaat. Drie Geesten in 't rood gekleed, dalen langs een hellend vlak naar binnen, de een met een roos, de tweede met een lauwertak, de derde met een slang. De Dr. slaat met zijn stok op het middelpunt van den cirkel, en een vlammende ketel rijst op. De Geesten bewegen zich langzaam daarom heen. De Eerste Roode Geest werpt er de roos, de Tweede den lauwertak, de Derde den slang in, waarby telkens een vlam uit den ketel stijgt. De Dr. heft de viool op.)
Mijn Stradivarius! Wilt gy dien gaan verbranden?
Fiddel di! di! weg met je handen.
(Hy werpt de viool in den ketel: hevige vlammen stijgen op.)
| |
| |
(Gedurende dit koor dansen de geesten om den ketel, en eindigen met een groep om Tartini en den Dr. te vormen. De Dr. beschrijft met zijn stok drie kringen in de lucht, en onder een zwaren don derslag springt heintjen-pik met de viool en strijkstok uit den ketel en houdt beiden boven zijn hoofd.)
Hier 's uw viool: 'k wil hangen, als te Londen
Een beetre op de expositie wordt gevonden.
(Hy geeft de viool aan Tartini terug. De ketel verdwijnt.)
't Kan zijn. Dr. pr. (tegen Heintjen-Pik.) En gy, mijn
Gy moogt dit volkjen op een Turksche schonk,
Gesneden met een Russisch mes, trakteeren.
En by provizie allen afmarcheeren.
(Muzyk: Robert le Diable. De geesten verstrooien zich en verdwijnen als zy gekomen zijn. Heintjen-Pik, na allerlei bokkesprongen en buitelingen, duikelt door het zinkluik weg. De storm bedaart.)
Nu! dat noem ik een herrie! Dr. pk. Is 't niet waar?
Hoû slechts, als ik, je zinnen by mekaêr.
(Tartini blijft als versteend hem aanstaren.)
Wees wakker! - toe, speel op! ei wees geen suffer!
Laat u niet bidden als een jonge juffer.
(Muzyk. Als zwichtende onder des Doctors stok, strijkt Tartini werktuiglijk over de viool; doch wordt, op het hooren der toonen, meer levendig, en speelt met groote opgewektheid, vooral wanneer hy Helena door het geluid ziet aangetrokken. De Doctor stelt zich nevens hem en strekt zijn hand over hem uit.)
Daar komt ze al aan, niet waar? - ik zei 't u wel -
| |
| |
Getrokken door 't getoover van uw spel.
Maar zeg, haar hart kon ik daar plaats verwerven?
Speel rustig door: - wil je alles weêr bederven?
(Muzyk: la Sonnambule, Helena, in 't wit gekleed, en met een nachtblaker in de hand, staat op 't bordes te luisteren. Zy daalt af onder den invloed der betoovering en nadert Tartini met een krachtige uitdrukking van liefde en vreugd, doch als in weerwil van zichzelve voorttredende. Tartini houdt met spelen op, overmeesterd door zijn verrukking, als zy hare hand op de zijne plaatst.
Is dit een droom, dat nooit die droom verdwijn'.
Zeg! - zoudt gy voor mijn min gevoelig zijn?
Ja - neen - neen - ja of neen - ja - wacht een beetje:
't Is my zoo zonderling: ik weet niet - weetje;
Maar zoo je 't weet, dan weetje dat je 't weet.
Dat ik myzelf zoo verre dus vergeet,
Om en déshabillé, en zonder schroomen,
Mijn kamer uit, en naar u toe te komen,
Dat is me een raadsel. - Maar je bent een bol,
En brengt gewis elk meisjenshoofd op hol.
Mijn halve ziel! kan u mijn spel behagen,
Dan hoû ik heel den dag niet op met zagen.
Zijn mijn liefdes-melodieën,
Zijn zy streelend in uw oor?
Dringen my het harte door.
't Is de vraag wie van ons drieën
De and'ren 't eerste brengt van 't spoor.
Wie zag vreemder ooit geschieên?
Is 't betoov'ring? Dr. pr. 't Kon geschieên.
O dat niets haar immer stoor'!
(Onder den zang is bekker op het bordes gekomen.)
| |
| |
Hei! wat is dat? wat moet nu die viool?
Hoe! - de Ouwe hier! - stooft hy ons deze kool?
Vervloekt! - Die duivelbanner weêr! - wat hamer!
Pardon! - 'k Ben ongesteld - 'k ga naar mijn kamer.
(Hy verdwijnt door den schoorsteen, terwijl Bekker den trap afkomt.)
O! dat ik eens hem bij zijn staart gevat,
Of met den tang zijn neus geknepen had! -
Wel Freule! 't geeft al vrij wat stof tot denken...
Eerwaarde Heer! wil my vergeving schenken;
Maar 'k werd gewekt door noten, wonderschoon,
En snelde heen, betooverd door dien toon.
Wat noot, die dus een mensch kan tot zich trekken?
Zoo 't nog een banknoot waar!... 't lijkt hier wel gekken.
Kom! naar uw kamer, Freule!
(tegen Tartini) En gy, snij uit! Of 'k acht voortaan uw woord geen rooien duit.
Het is nog nacht! - laat eerst het zonlicht dagen.
Neen vriend! ik moet u straks van hier verjagen.
Wees maar gerust. Wy volgen uw bevel.
Een polka nog tot afscheid: dan, vaar wel!
Gewis! de zon rijst binnen 't nur op.
Uw dienaar gaapt: de dag breekt aan.
rozamb., gapende ingekomen.
Gaat dit zoo voort, ik zeg mijn huur op.
'k Zoû haast, als hy, aan 't gapen gaan.
Gewis! 't is tijd om uit te slapen.
Wij doen hier anders niet dan gapen.
't Is meer dan tijd, dat elk naar bed toe ga.
Rozambeau heeft inmiddels de viool geborgen. De muzyk wordt levendig. Tartini en. Helena galoppeeren samen. Bekker doet moeite om hen te scheiden, 't geen hem eindelijk
| |
| |
gelukt. Helena galoppeert den trap op en weg, gevolgd door Bekker. Tartini galoppeert de deur uit, gevolgd door Rozambeau, die met de vioolkast galoppeert. Dr. pruneau komt op).
Tot dus ver goed; - de snoek is in het net,
Nu ook de platvisch aan de lijn gezet.
(Hy zwaait met zijn stok: het wordt duister).
'k Voel my wat duf, en om my te genezen,
Zal Annizette zeker 't beste wezen.
(Hy galoppeert en klopt aan de deur van Annizette, die niet haar reisgoed, paraplui enz. verschijnt. Zy galoppeeren samen het tooneel rond en de voordeur uit. Vr. ginkel komt in een kluchtig nachtgewaad den trap af.)
'k Heb straks verstaan, dat Tulpema van nacht
Onze Annizette stil te ontvoeren dacht.
(Zy klopt aan de deur van Annizette).
Hoor Annie! hoor! - Hoe nu! wat zien mijn oogen!
De kamer leêg! de vogel weggevlogen!
Maar 't zij hoe 't zij, ze is niet met hem gegaan.
En, zoo hy iemand schaken wil - Welaan! -
(Tulpema komt vermomd binnen op de muzyk van het Beeld in Don Juan, en schrikt by elke zware noot).
Hier ben ik! - Nu voorzichtig opgewandeld!
Ik weet het, hoe een schoone dient behandeld,
Zy moet de mijne wezen. - Niet voor lang:
Want wie bemint altijd denzelfden zang?
Neen, wie my hier ook prijzen moog of laken,
Verscheidenheid zal op den duur my smaken.
- 'k Zal haar verstoppen in mijn warme kas. -
Boe! 'k woû maar, dat het niet zoo donker was.
Wat kon ik slim mijn plan ten uitvoer brengen,
| |
| |
Door in haar thee papaverzaad te mengen:
Nu slaapt zy als een roos. De zaak is klaar.
(Hy gaat de kamer van Annizette binnen. De Doctor zwaait met zijn stok. Een der Bedienden komt den trap af. Tulpema komt terug met vrouw Ginkel in zijn armen).
Zoo 'k oordeel naar 't gewicht, dan slaapt ze zwaar.
(Muzyk. heintjen-pik springt uit den grond en neemt de plaats van Vr. G. juist als Tulpema haar op wil tillen. Vr. ginkel gilt.)
Wie drommel heb ik daar? - Weg! 't is de Drommel!
(Hy wil 't ontloopen; doch wordt door den Bediende vastgehouden.)
Hei! hei! wie maakt hier zulk gestommel?
Waar 's Annizette? zeg, wat dit beduidt?
Ginds staat zy. Neem haar weder, ik snij uit.
(Van alle kanten komen halfgekleede gasten met blakers en nachtlichten op).
Vrouw Ginkel! - En die vogelenverschrikker.
(Men rukt Tulpema zijn vermomming af.
(Het tooneel wordt stikdonker. Het raam vliegt open en vertoont Dr. Pruneau, luid lachende, van rood vuur omringd in een regen van goud.
(Allen vallen op hunne knieën, gillende en bevende. Heintjen-Pik duikelt het tooneel rond.)
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
(Een Oranjerie van buiten.)
tulpema, peinzend voorttredende.
Te zijn of niet te zijn! Wat best gedaan?
Een brief geschreven, of op reis gegaan?
De Tante wil volstrekt, ik zal haar trouwen,
En ik woû met het Nichtjen huis gaan houên.
De jonge bloem wensch ik tot tijdverdrijf,
En de oude distel komt my op het lijf.
Verbruid! - zy moest veel liever op haar jaren
Van hier, en naar Amerika gaan varen.
Och! nam haar 't eerste vrachtschip derwaarts meê!
Zy smolt er weg als suiker in de thee.
Vrouw ginkel komt op in hevige woede en weenende.
Als smeekeling kom ik u need'rig vragen,
Wanneer het u, verleider! zal behagen,
My te herstellen in mijn goeden naam?
Weg! weg! Mei en December gaan niet saam.
Hier is mijn hand, ik zal ze u willig schenken.
'k Heb aan dees twee genoeg, naar ik zoû denken,
Je weigert? - wel! zoo daag ik u voor 't recht.
Ga vrij uw gang, zoo gy daar iets aan hecht.
Mijn reputatie is door u verloren.
Zorg, dat je ze om laat roepen naar behooren.
'k Zal je vergiftigen met rottekruid,
En overal je zitten op de huid.
Nu! wees maar stil, ik zal u straks bezoeken.
Op mijn woord. (Vr. ginkel af.)
Hoe raak ik van dat wijf ontslagen? Ja,
Ik moet volstrekt naar Kalifornia!
| |
| |
Juist! dat 's de plaats. Daar zie ik alle dagen
Mijn Rijk vermeerderd, sints die plaag der plagen,
Een groote goudmijn, dwazen derwaarts troont.
Door de een vervolgd, door de and're wreed gehoond,
Wil ik, zoodra ik kan, uit landverhuizen.
En laat uw eer hier ongestraft verguizen.
Mijn goeje vrind, je schijnt my bijster groen.
Hoe groen! wat meenje dan, dat ik moest doen?
't Is Annizette, die u in de steek liet,
En om wier ontrouw je in dit uur zoo bleek ziet?
Straks was ik groen, nu bleek.. wat meen je, vent?
Heeft haar die speelmansknecht voorheen gekend?
Die speelmansknecht! Dr. pr. Ha! 'k zie, gy zijt bewogen?
Neen! 'k ben zoo week niet.
'k Zag met mijn eigen oogen,
Hoe, deze nacht - de storm dreef me uit mijn bed -
Die knaap verdween met juffrouw Annizet.
Zy droeg haar nachtgoed in een zijden doekje
Byeengeknoopt. tulp. Wel duivels!
Die doek! - 't was een cadeau,
Dat ik haar gaf. Ha! schelmsche Rozambeau!
Daar is mijn snoeimes. Blijf niet in gebreken,
Het hem, zoodra j'em ziet, in 't hart te steken.
'k Bedank je wel: al zijn ook by de wet
De beulen onlangs op zwart zaad gezet,
'k Wil evenmin om zulk een bagatelletjen,
Dat my niet raakt, my wagen aan een celletjen
Hierover by de poort; 't geldt uwe wraak, -
En wat zoû ik daarin voor uw vermaak
My steken? - 'k meen er zalig op te passen:
En gy dient zelf dat varken wel te wasschen.
| |
| |
Ik zal haar hier doen komen, zoo terstond.
Zorg dan, dat ge u niet enkel met den mond
Een kaerel toont. tulp. Ha! valt hy in mijn handen!...
Het vuurtjen, straks gestookt, raakt fiks aan 't branden.
En niets kan hem verlossen uit mijn klaauw. (af.)
Ha! - Ben ik groen, ik sla hem bont en blaauw.
En - heeft zy my gefopt, als 'k moet gelooven,
Vaart wel dan, o mijn bloemen! o mijn hoven!
Vaart wel dan hortus en oranjerie,
Met gieter, spade en mesthoop! - want ik zie
Dan nooit u weder! ik tuinier niet langer,
Maar engageer me aan de Opera als zanger.
annizette komt hard aanloopen.
Wat roepje my, mijn schat! - (Tulpema ziende.)
Ik ben 't! - voor 't minst, wat van my overbleef.
- Het is dan waar! Gy hebt my snood bedrogen:
Een ander oogst de vrucht in van mijn pogen!
- Maar 'k sta zoo licht u aan den schelm niet af.
Kies een van twee: ons huwlijk, of ons graf.
Eer ik aan u mijn vrijheid zoû verkoopen,
Ging 'k liever langs de straat met bezems loopen.
Zwijg stil: en weet, dat ik als een tiran
Van 't melodrama spreken, hand'len kan.
Gy zult - ik weet van deernis hier noch vreezen -
Goedschiks, of door geweld, de mijne wezen.
Jon schelm! indien je 't onderstaat, de hand
Aan my te slaan, dan roep ik moord en brand.
rozambeau opkomende, met de vioolkast.
Wat stem treft mijn gehoor?
Geen weêrstand baat: ik sleep u met my mede.
| |
| |
De vent is my te sterk. Beproeven wy
De tooverkracht der vedelmelody.
(Hy speelt eerst langzaam, daarna met versnelde beweging, en valt eindelijk in den spoorweg-galop. Tulpema laat Annizette los.)
Hei! wat is dat? Piano wat. - Hou op!
Ik ben zoo waar een stoommachine. - Stop!
Stooker! - doof uit het vuur! Ik blijf al stoomen.
Daar mocht nog reis een ongeluk van komen.
De ketel zal nog bersten. - Ik ga deur!
Help hemel! help! is hier geen ingenieur?
(Rozambeau gaat spelende weg, terwijl Annizette rondom hem danst, Tulpema uitlachende, die half uitgeput wegdanst).
| |
Derde tooneel.
(Een paviljoen, van 't slot Pierlepomp, behoorende aan Graaf Rondrondom. Een venster rechts aan het derde scherm. Stoelen aan weêrszijden, knechts in livrei.
graaf rondrondom en helena komen op en worden door den hofmeester verwelkomd.
't Is wel, voortreflijk wat door u verricht is.
Heer Graaf! ik deed alleen maar wat mijn plicht is.
't Is heden, dochter! uw geboortefeest.
Ik ben daarom in tijds bedacht geweest,
Al d'adel uit den omtrek hier te vragen.
Men zal - naar 'k hoop - van deez' party gewagen.
Ter mijner eer dit feest? Dat 's eerst royaal.
Ja! 'k heb het aan doen nemen. Ik betaal
.... 'k Beloofde althands... par tête zeven gulden.
Steekt ge u om mijnentwil aldus in schulden?
Dat is, Papa! in waarheid al te lief.
Ja, met uw huwelijk in perspectief.
Zoo'n feest laat best zich by een markt gelijken,
| |
| |
Waar ouderen hun dochters laten kijken,
Gelijk de boer zijn koeien, om te zien,
Wie al te met een goeden prijs wil biên.
Verplicht voor die galante komparatie.
Daar komen onze gasten aan in statie,
En met geschenken in de hand. Kom aan:
Wy zullen met hen naar de voorzaal gaan.
Ja! (Tartini aan 't venster ziende.)
Neen! Ik volg in weinig oogenblikken,
Ik moet nog iets aan mijn toilet verschikken.
(De gasten komen binnen, door den Hofmeester geleid:) zy groeten Helena, en volgen daarna den Graaf.)
Wy komen, blij van geest,
En twijf'len niet, of wy,
Wy zullen ons, op dees party,
(Wanneer allen vertrokken zijn, komt tartini door het venster in.)
Tartini-lief! Wat ben je dom! Indien
Papa je eens aan dat venster hadt gezien,
Hy had u als een spreeuw van 't dak geschoten.
't Gevaar kan slechts mijn heldenmoed vergrooten;
Ik acht uws vaders gramschap enkel lak,
En 't leven zonder u geen pijp tabak.
Papa verlangde een kunst'naar op te sporen,
Die gratis zijn talent op 't feest liet hooren.
Ik dacht om u, en zei, gy zoudt gewis
Niet weig'ren. Dus, haal uw viool! Hier is
't Entreebillet. - De dans zal ras beginnen:
Treê dan met opgeheven hoofde binnen.
| |
| |
(Muzyk: Le Cheval de Bronze. Hy overdekt hare handen met kussen.)
Is 't kussen van uw handen reeds zoo zoet,
Hoe zalig hy, die 't uwe lippen doet.
(De Muzyk versnelt en hy vertrekt door het raam.)
Wat zag ik daar? gy liet uw hand
Weêr kussen door dien Muziekant,
Vergeet uw adel en geboort'!
Dat is voorwaar niet als 't behoort.
Och Dominé! wees niet verstoord.
Waar bleef de trotschheid, die voordezen
Een ieder voor uw oog deed vreezen?
Helaas! gy ziet, mijn goede man!
Hoe ras de mensch verand'ren kan.
Ach! ik besef het al te wel:
Het is de tooverkracht der hel.
Neen, liefde is hier alleen in 't spel:
Zy doet my voor Tartini blaken;
Maar gy verstaat niets van die zaken.
'k Zal voor uw heil toch blijven waken.
Maar zie! de gasten komen aan:
't Is tijd {voor u voor my} van hier te gaan.
(De gasten komen vier aan vier op, met het hoofd beurtelings rechts en links draaiende, Als allen plaats hebben genomen, verschijnt Baron ollapodrida.)
Ha, waarde neef! gy komt hier juist ter snede.
'k Bracht voor haar feest een geestig lofdicht mede.
Ik ben een schrijver en niet zonder roem;
'k Put, als de honigby, uit elke bloem:
'k Weet by mijn werk - en naar den smaak der tijden -
Als Hassenpflug, met vreemde hulp te strijden.
Den vrijen invoer sta ik voor, en ga
| |
| |
By vreemden liefst te markt. Gy ziet weldra
Van my in 't licht verschijnen heel een bondel,
Naar 't Fransch en Duitsch gevolgd. 'k Heb Joost van
En al wie, zoo als hy, oorspronklijk bleef (Vondel
Reeds van 't tooneel verbannen, hel. Waarlijk neef!
En ons publiek vereert nu sans mélange
Het genre van Birch-Pfeiffer of Ducange.
(tartini komt op met rozambeau.)
Die lieve man! graaf. Denk, Freule! wat gy zegt.
Wel foei Papa! hoe zijt gy zonder reden
Op mijn geboortedag aldus te onvreden?
Signor Tartini! ons gezelschap wacht
De laatste danswijs, die ge uit Frankrijk bracht.
(Rozambeau geeft aan Tartini zijn viool. Dr. Pruneau verschijnt aan het venster. Heintjen-Pik boven hem. Tartini speelt een adagio. Dans, aan het slot waarvan een groep wordt gevormd om Helena, die Tartini nadert met een uitdrukking van liefde en blijdschap.)
Wat wil die gekheid? - zeg! 'k moet my verzetten...
Wel Vaderlief! je weet, dat in balletten
Het dansen wordt besloten met een groep:
En dan volgt doorgaands een theaterkoep.
Ja... maar 'k verkies niet...
'k Ga een flaauwte krijgen.
Zorg, dat gy me opvangt in het nederzijgen.
(Hy opent zijn armen: zy valt er in; Heintjen-Pik vliegt over het tooneel heen. Dr. Pruneau verdwijnt.)
Dat is er eentjen! - Hei! waar 's mijn flakon?
(Haar willende ondersteunen.)
Ik zal haar wel...
(Zy geeft hem een klap.)
| |
| |
Zy komt my veel te hevig by, zoû 'k zweeren.
't Bewijst u, dat haar krachten wederkeeren.
Zie op! mijn waardste! hel. Dankje. Waar's papa!
Hier staat hy, paerel zonder wedergaê!
(Zy geeft hem hare hand te kussen.)
Zeg zie je 't? Dat 's er eentjen...
Ik zie 't. rozambeau. De Graaf ruikt lont.
(ter zijde). Ontdekken we, of dit wezen is dan schijn.
Ik noode u ras weêr hier op een festijn,
Om 't echtverbond van Helena te vieren
(Helena en Tartini staan versteld. Na een oogenblik weifelens vat zy moed.)
Eer nam ik Joost, baron. Zy weigert!
Zoo 'k hem moet nemen, sterf ik liever maagd.
Ik gaf mijn woord, dat gy met hem zoudt trouwen.
Zoo'n woord wordt niet gegeven om te houên.
'k Bemin u niet en daarmeê is het uit.
Gy mint een ander? helena. Net zoo!
Dat is er eentje, graaf. En wien?
'k Zeg 't, zonder blozen;
Tartini is 't, dat puik der virtuozen.
graaf (woedend tegen Tartini.)
Ja ik zelf. Kom, toon u thands, papa!
Voor onze min gevoelig, en zeg: ja!
Wat! 'k zou maar zoo terstond uw min beloonen?
| |
| |
Dat zag men op geen Schouwburg ooit vertoonen,
't Stuk is nog niet aan 't end.
(Tegen Helena op den Baron wijzende.)
Nooit! -
De hand des Barons wegwerpende.)
Neem' hy mijn juweelen, geld en land:
Mijn hart behoort Tartini en geen ander.
Ik berst van spijt. - Men scheur' hen van elkander.
(tulpema komt binnen met een tuinschaar en poogt, met den Baron en de Bedienden, de gelieven te scheiden.)
Terug!
(tegen Tulp.)
Terug! eer ik u nederbons.
Men knipt geen kunstenaars gelijk koepons.
Dat is er eentje! helena. Ik zal u nooit verlaten
Tartini, pronkjuweel der obligaten!
Wat stoutheid! Zet hem aanstonds aan de poort!
(een beurs nederwerpende.)
Hier vlegel! Neem uw loon en scheer u voort.
Beleedigd! - 'k eisch omnidlijk satisfaktie.
Dat is er eentjen! Denkje, dat ik aktie
Wil maken met een vedelaar? Ik pas.
Zijn bloed is eedler dan het uwe ooit was.
Weêrhoû my niet hem aan het lijf te komen.
Ik wil zijn bloed doen stroomen.
Werpt hem de voordeur uit en smijt hem in
Het paardewed: het water koel zijn min.
helena (tegen de Dienaars.)
Die dwing'landy zal u berouwen:
Gy zult uw dochter nimmer weêr aanschouwen,
Wat ook zijn lot moog' wezen, 'k volg hem na,
En geef om huis of land meer noch papa.
Trap hem de werf... ik meen: werp hem de trap af.
| |
| |
Neen vriendtjen! daartoe ben ik u te knap af.
(Onder het zingen van dit koor worden Tartini en Helena gescheiden: zy vliegen weder in elkanders armen. Op nieuw gescheiden, snelt Helena de trappen op en zegt allen vaarwel. Tartini rukt zich los uit de handen der Dienaars en maakt zich meester van des Barons degen, waarmede hy zijn vervolgers van zich afweert en door het venster ontsnapt, gevolgd door Rozambeau met de vioolkast.)
|
|