Poëtische werken. Deel 10. Treur- en blijspelen. Deel 3
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
geertruida, aan een tafel gezeten: tegen over haar de Heer van brederode: voorts om, of by de tafel zittende, de Heeren van arkel, borselen, altena, en andere Edelen. Hofbedienden in 't verschiet.
geertr.
Groothartige Eed'len, die, in 't barnen der gevaren,
Aan Floris zoon uw trouw standvastig bleeft bewaren!
Die, schoon 't belang van have en erfgoed anders ried,
Nog voor geen Stichtsche gunst uw wettig vorst verliet,
Ik zag tot op deez' dag uw onbezweken harten
Gelaten en getroost al 't wee des oorlogs tarten.
Geertruida zegt u dank voor zich en voor haar zoon;
Maar, licht misbruikte zy zoo grootsch een moedbetoon.
Wy zien deez' wal eerlang van alle zijde omsloten:
Met krijg'ren is het veld, de stroom bedekt met booten:
Gering, het overschot der dapp'ren in deez' muur,
En, ik verheel 't my niet, een aanval staat ons duur.
Ik mocht, den eed getrouw, als Ruwaardes gezworen,
Naar 's Bisschops voorslag, die me onteerd had, nimmer hooren.
| |
[pagina 155]
| |
Maar, zoo ik boven schand den dood verkiezen zal,
't Ware onrecht, u met my te slepen in mijn val.
Ik verg geen langer strijd, waar vruchtloos wordt gestreden.
Gy hebt alreeds te veel voor Diedriks zaak geleden:
En, is 't uw oordeel, dat, by 's lands gesteltenis,
Geen uitzicht overblijft, geen redding mooglijk is,
Wilt dan - 'k begeer het zoo - uw dierbaar leven sparen,
Uw krachten voor een zaak, meer zegenrijk, bewaren.
'k Ontsla u van de trouw, my toegezegd weleer,
En duld, dat elk van u den Bisschop hulde zweer.
bred.
Mevrouw! zoo 't Graaflijk bloed door Breêroos borst mag vlieten,
Hoe zoû hy 't immermeer in schooner zaak vergieten?
Of, acht gy hem zoo ver verbasterd van zijn trouw,
Dat hy om vreemde gunst zijn stam verzaken zoû?
Nog meer: niet een van ons - 'k durf hier voor allen tuigen -
Die voor den Mytervorst den schedel ooit zal buigen.
Wat vyand u bedreig, aan u behoort ons zwaard,
Zoolang ge als Ruwaardes Graaf Diedriks recht bewaart.
arkel.
Gewis! Wie laf zijn dienst een nieuwen landheer wijde,
Geen Arkel, die ooit week van de eens gekozen zijde.
'k Hecht weinig aan een trouw, die praalt als 't zonlicht schijnt,
Maar voor den ramporkaan terugdeinst en verdwijnt.
Zoolang nog aan deez' vuist de krachten niet ontzinken,
Zal Arkels ridderstaal voor uw bescherming blinken.
Eens treft ons 't stervenslot: 't moog later zijn of nu:
En eerlijk is mijn dood, wanneer ik sterf voor u.
geertruida.
Moog 's Hemels milde gunst uw trouwe deugd beloonen:
Geertruida kan alleen een dankbaar hart u toonen.
Wie, die in 't hachlijkst uur geen hoop gevoelen moet,
Omgeven, als ik ben, door zulk een heldenstoet!
(Zy geeft in stilte een last aan een der Edelknapen, die zich daarop verwijdert.)
'k Dorst, by de zorgen, die mijn bange ziel bezwaarden,
| |
[pagina 156]
| |
Onzeker van uw keus, den bystand niet aanvaarden,
Dien straks, op 't onvoorzienst, een wakker bondgenoot,
Een krijgshoofd, uwer waard, my edelmoedig bood.
Hy moog voortaan zijn arm aan Hollands zaak verleenen.
breder.
Hoe nu! die vreemdeling, deez' morgen hier verschenen...
geertruida.
Hy nadert ons.
| |
Tweede tooneel.
De vorigen, robbert.
brederode,
ter zijde.
Kan 't zijn! - of wordt mijn oog misleid?
Graaf Robbert in deez' wal! Werd ons een strik gespreid?
(Allen rijzen op.)
geertruida,
tegen Robbert.
Doorluchte Graaf! treê toe. 'k Ontfang u by mijn vrinden,
By hen, die voor mijn zaak zich 't uiterst onderwinden,
Bereid, het recht mijns zoons kloekmoedig voor te staan.
Ik aarzel langer niet, maar neem uw bystand aan.
brederode.
Is 't waarheid, Ruwaardes! Houdt ons geen schijn bedrogen?
Graaf Robbert...
geertruida.
... Heeft voor ons het slagzwaard aangetogen.
Wat vete ons scheiden mocht, die vete wordt geslecht,
Sints hy, met ons vereend, wil strijden voor mijn recht.
robbert.
Gewis! en 't zal den roem, waarnaar ik streef, vergrooten,
Als ik hem deelen mag met zulke bondgenooten.
'k Heb Arkel, meer dan eens, op 't veld van eer ontmoet,
En weet, dat niets op aard zijn stoutheid wank'len doet.
Van Breêroô mocht sints lang de loftrompet gewagen:
De zij, door hem gesterkt, vreest niet voor nederlagen.
'k Herken in Altena den rechtgeäarden zoon
Eens helds, die nooit den rug een vyand heeft geboôn.
| |
[pagina 157]
| |
En lang nog, Borslen! zal van uwe sabelslagen
Het pantser, dat my dekt, de teekens moeten dragen.
Thands, nu een zelfde zucht, een zelfde plichtgevoel,
Als wapenbroeders ons te saam brengt tot één doel,
Geen vroeger twist herdacht, maar met vereenigd pogen
De midd'len aangewend, die 't land behouden mogen.
geertruida,
ter zijde:
Wee my! wat stug onthaal zie ik den Graaf bereid!
Vertrouwde ik dan te veel op hun grootmoedigheid?
breder.
Graaf Robbert! Geen van ons, die niet uw krijgsroem huldigt,
Of d' eerbied hier vergeet, uw naam en rang verschuldigd.
Maar toch, 'k beken het vrij, sints ge over Zeelands grond
Verderf en oorlog bracht, en dáár ons heir weêrstond,
Mag uw verschijning hier voor 't minst verwond'ring baren:
Die plotslinge overgang laat moeilijk zich verklaren:
En nieuw luidt in ons oor de tijding, dat een zoon
Van Vlaanderen zijn hulp aan Holland heeft geboôn.
robbert.
Uw argwaan, Brederoô! kan Robbert niet beleedigen.
'k Wil door geen woordenpraal mijn handelwijs verdedigen.
De oprechtheid van mijn doel blijke uit mijn daên alleen,
En de uitkomst wettig, wat u min verklaarbaar scheen.
geertruida,
tegen de Edelen.
Kan 't zijn? zoude een van u, door honend achterdenken,
Een onbesproken Vorst, een eed'len Ridder, krenken?
Neen! 't misvertrouwen zij verbannen uit deez' kring:
Beraamt, het is mijn beê, de midd'len onderling,
Tot redding van deez' staat thands voegzaamst aan te vangen.
Bedenkt, aan uw besluit kan 't lot van Holland hangen.
(Allen zetten zich.)
breder.
Gy wilt het, Ruwaardes! en, zij 't uw Eed'len vreemd,
Dat in hun raad voor 't eerst een Vlaming zitting neemt,
Ik schroom niet, kort en rond mijn meening u te ontdekken.
't Waar vruchtloos, ons verblijf in Dordrechts wal te rekken:
| |
[pagina 158]
| |
De leeftocht is, zelfs voor ons klein getal, te kleen,
En spoedig zien wy ons den toevoer afgesneên.
Men scheep zich haastig in: nog kunt gy langs de stroomen:
Zoo 't zijn moet met geweld, naar Vlaardingen ontkomen.
Daar roep men van alom den landzaat in 't geweer,
En vorme in korten tijd een nieuw en talrijk heir.
(Al de Edelen geven teekenen van goedkeuring.)
arkel.
Ik stem uw voorslag toe. Ja! ylings opgebroken
Den smaad, dien Holland leed, in 't open veld gewroken!
Het Arkelsch bloed bevriest in vestingwal of muur.
Op 't oorlogsplein alleen hervindt het al zijn vuur.
geertruida.
Eenparig is de stem van Hollands Edellieden.
Heer Graaf! wat is uw keus, de vlucht of 't weêrstand bieden?
robbert.
't Klink zonderling, Mevrouw! doch dat het niemand stuit,
Indien ik in deez' kring een and're meening uit.
Hoe grooter krijgsgevaar u boven 't hoofd moog zweven,
Hoe meer gy schroomen moet, bewijs van vrees te geven.
't Kan zijn, dat 's vyands macht deez' vesten ras bespring:
Doch 't heeft nog tijd gewis, eer hy daarbinnen dring.
Verwijdert ge u, gy geeft den sleutel uwer landen,
En zonder slag of stoot, in 's overheerschers handen,
En 't leger, thands geheel vergaderd by deez' wal,
Spreidt over Hollands grond zijn roofziek bendental.
Nog erger! de onderzaat zal naauw uw aftocht hooren,
Of acht u reddingloos en 't gandsche land verloren.
Vergeefs dan van alom de hulp byeengehaald:
Men vormt geen legers meer, waar 't zelfvertrouwen faalt.
bred.
Slechts 't afzijn van den vorst verdooft het zelfvertrouwen.
't Herleeft, als 't hoofdloos volk hem weder mag aanschouwen.
robbert.
Zoo doet het, mits het hem als overwinnaar groet:
Niet, als het vluchtend en verwonnen hem ontmoet.
brederode.
Hoe fraai gy ook met schijn van weldoordachte reden
Den raad, dien gy ons geeft, Heer Graaf! weet in te kleeden,
| |
[pagina 159]
| |
Hebt ge ook daarby bedacht, wat naauw betoog behoeft,
Dat, zoo hier met haar zoon de Ruwaardes vertoeft,
En 's Bisschops legermacht den zege mag verwerven,
't Verlies der stad aan 't land zijn Vorsten meê doet derven?
robbert.
En gy, hebt ge overlegd, dat, zij er ook gevaar
In 't blijven, hun de vlucht nog meer gevaarlijk waar?
Nog lang kan Dordrechts wal des vyands leger stuiten:
Één man daar binnen geldt een twintigtal daar buiten.
Wie tijd wint, wint reeds veel. Terwijl gy 's Bisschops heir
Hier ophoudt en vermoeit door wakk'ren tegenweer,
Maakt Hollands moedig volk zich weêr gereed tot strijden,
En ziet ge u, eer gy 't waant, van d' oorlogslast bevrijden.
'k Weet, Putten heeft alreê zijn dapp'ren saamvergaêrd;
Ras grijpen Kennemaer en Fries het oorlogszwaard
En doen 't verdelgend vuur op Utrechts grenzen blaken.
'k Spreek van mijn volg'ren niet, die naar den krijgsdans haken.
De Ruwaardes beveel, en, eer nog de avond val
Ziet gy mijn vriendenstoet ontscheept, en in deez' wal.
breder.
Uw vrienden in deez'wal! Men kan hen hier ontbeeren.
Indien men, naar uw raad, de vesting moet verweeren,
Dan zijn wy sterk genoeg om d' aanval af te slaan.
Voer liever dan, voor volk, ons mondbehoeften aan.
Licht dat, reeds in één week, de honger hier zal woeden.
Wie worstelt met gebrek, kan schaars een vest behoeden.
robbert.
Loopt Dordrecht, als gy waant, gevaar van hongersnood,
Gy zult dien evenras zien heerschen op de vloot.
Hoe grooter 't aantal zij van 's Bisschops oorlogsgasten,
Hoe spoediger 't gebrek zijn leger aan zal tasten.
Geen voorraad vindt men meer op 't afgestroopte land,
De weiden zijn ontvolkt, de velden platgebrand,
Geen toevoer laat van Maas of Bovenrijn zich hopen.
Gy zult in korten tijd die benden zien verloopen.
Gelooft my, 'k spreek hier niet op ongewissen grond:
| |
[pagina 160]
| |
Wat ik vermoed had, heeft des Steêvoogds eigen mond
Bevestigd: ja, hy dorst, spijt meerderheid van krachten,
Zich nog zoo zeker niet van de overwinning achten.
breder.
De Steêvoogd had met u een heimlijk onderhoud? -
(Ik voed geen twijfel meer of hy ons onheil brouwt;
Doch 'k zal, het ga hoe 't wil, zijn listig doel voorkomen). -
Wy hebben allen, Graaf! uw meening thands vernomen.
Doch geen van ons tot nog, die in de zijne wankt. -
't Is thands aan u, Mevrouw! dat de eindbeslissing hangt.
geertr.
Aan my? - Getrouwen, ach! wat zal die keus bepalen?
Waar 't oorlogshandel geldt, moet vrouwenoordeel dwalen.
Gave ik alleen gehoor aan de inspraak van mijn hart,
Nooit zoude ik stemmen, dat de vest verlaten werd.
Doch 's Graven taal kon my, geen ander, overtuigen:
En 't voegt my, voor den wil der meerderheid te buigen.
robbert.
Het zij zoo! uwen wil te volgen is mijn plicht;
En 't zwichten wordt verzoet wanneer ik met u zwicht.
Maar waarom, zoo gy zelve ook uit deez' wal moet vlieden,
Dien weerloos ingeruimd aan 's Bisschops oorlogslieden?
Waarom niet en uzelve, en Dordrecht meê, gered?
Wijk naar een veil'ger oord; maar blijf de stad bezet.
Zoo toch voorkomt ge alleen, dat 's vyands legerbenden,
Na 't winnen van deez' vest, hun wapens elders wenden.
brederode.
En wie, die, zoo wy gaan, hier verd'ren tegenweer
Zal bieden? Wie de stad bewaken?
robbert.
Ik, mijn Heer!
Wordt my de vest betrouwd, dan zal, naar 'k my durf streelen,
't Bisschoplijk leger niet zoo ras den meester spelen.
brederode.
'k Zorg, dat voor's lands belang het luttel maar verscheelt,
Of hier de Bisschop dan of gy den meester speelt.
robbert,
oprijzende.
Wat meent gy?
(Allen staan op.)
geertruida.
Breêrô! zwijg! Wat durft gy u vermeten?
| |
[pagina 161]
| |
brederode.
Waar ik bedrog ontdek, het by zijn naam te heeten:
't Mom-aanzicht, opgezet tot dekking van 't verraad,
Hem, nu ik 't heb doorschouwd, te rukken van 't gelaat. -
(tegen Robbert:)
Dit was uw oogmerk dan? In Dordrecht voet te erlangen:
Den Graaf, de Ruwaardes, te houden als gevangen:
Hier, als in Zeeland, te gebieden, en wellicht
Graaf Floris heerschappy te deelen met het Sticht.
robbert.
Wat spooreloos verwijt! Ga, onderzoek mijn daden.
Heb ik my ooit verlaagd tot veinzen en verraden?
Vrijwillig kwam ik hier. 'k Bood u mijn hulpbetoon,
En vind geen and'ren dank dan achterdocht en hoon!
Slechts de algemeene nood doet my een smaad verachten,
Dien 'k van geen stervling, minst van Breêroô, kon verwachten.
Is Holland eens gered, dat de uitkomst dan beslis,
Wie best het heeft gediend, wie hier verrader is.
(tegen Geertruida:)
Gy ziet het, Ruwaardes! de hulp, die ik zoû bieden,
Die hulp, door u aanvaard, mishaagt uw Edellieden:
Mijn plicht, mijn eer gebiedt, dat ik teruggetreê.
geertr.
Toef nog een oogenblik. Voldoe eens moeders beê. -
'k Ben, Breêroô, over u, en billijk, ontevrede.
'k Weet, dat die achterdocht, die onbedachte rede,
Waardoor gy 't gastrecht schondt, mijn byzijn gands vergat,
Slechts in gehechtheid aan mijn zoon haar oorsprong had.
Maar 't voegde u voor het minst, uw blinde drift te smooren,
Tot ik, als Ruwaardes, mijn antwoord had doen hooren.
'k Had nog me op 't voorstel van Graaf Robbert niet verklaard:
En 't zij hem thans bekend, dat ik het blij aanvaard.
(tegen Robbert.)
Vergeet, wat hier gebeurde, en blijf me uw vriendschap schenken.
Wie ooit uw trouw misken, 'k zal nimmer die verdenken.
breder.
Doe meer nog! Stel, Mevrouw! het opperste bestuur,
| |
[pagina 162]
| |
Stel 't lot van Holland in zijn handen van dit uur:
Doe langbeproefde trouw voor nieuwe vriendschap wijken.
De wijsheid uwer keus zal best by d' uitslag blijken.
Maar wacht nooit van een telg uit Hollands vorstenbloed,
Dat hy ten speelbal strekke aan vreemden overmoed.
geertruida.
Ge onttrekt me uw diensten, gy?
brederode.
Zie om u, zie uw vrinden.
Gy zult hen, nevens my, van één gedachte vinden.
Niet een, die in uw Raad een Vlaamschen balling duldt:
Beraad u wel, Mevrouw! wat zij gy kiezen zult.
geertr.
Ontzinde! is dit uw trouw? Zijn 't vrienden, die me omringen?
Wier trots zich niet ontziet hun Ruwaardes te dwingen!
Wie Geertrui kent, mijn Heer, vergete niet zoo licht,
Dat nooit het Saxisch bloed voor dreigen heeft gezwicht.
arkel.
Mevrouw! wat Breêroô spreek', hy tuige voor zich zelven,
Maar zoek niet uit mijn hart een antwoord op te delven.
'k Ben Leenman: 'k weet mijn plicht en volg wat gy gebiedt,
Wie omsla, Arkel speelt met zijn getrouwheid niet.
geertruida
(tegen Brederode en de overigen:)
En gy?
robbert.
Verwijt hun niets. 'k Heb my te veel vermeten,
Toen ik d' aelouden wrok verzoend waande en vergeten.
'k Had willig u gediend ten koste van mijn bloed;
Maar, zoo ge om Robberts wil de liefde derven moet
Van vrienden, op wier trouw gy jaren lang mocht bogen,
Is 't voegzaam, dat ik wijke en afzie van mijn pogen,
Voor 't minst nog met de hoop getroost, dat mijn vertrek
Hen weêr met u verzoene en u tot zegen strek.
geertruida
(tegen Brederode met een verwijtenden blik):
Gy hoort het?
(tegen Robbert:)
Graaf, vaarwel! en moogt gy, 't is mijn smeken;
Den smaad, u aangedaan, op Holland nimmer wreken.
| |
[pagina 163]
| |
robbert.
Het onrecht, hier geleên, wordt eenmaal duur betaald,
Maar op geen schuldloos volk eens woestaarts hoon verhaald.
Vaarwel! dat u Gods gunst een beter lot bereide!
geertruida.
Ga, Arkel! schaf den Graaf een veilig uitgeleide.
| |
Derde tooneel.
De vorigen, uitgenomen Robbert en Arkel.
geertruida,
tegen Brederode.
Welnu! gy hebt uw wil! -
brederode.
Mijn hart beseft uw spijt:
Nog meer, het billijkt dien; maar eenmaal komt de tijd,
Waarin gy jegends ons erkentenis zult voeden,
Dat we u, den Graaf en 't land voor 's Vlamings list behoedden.
En dat wy... maar gy leent geen ooren aan mijn taal.
geertruida,
tot een van 't gevolg.
Mijn hofknaap! lei terstond Graaf Diedrik naar deez' zaal.
(De hofknaap vertrekt.)
brederode.
Wat kan uw oogmerk zijn?
geertruida.
Durft Breêroô dit nog vragen? -
Sints 't recht der Ruwaardy, Geertruida opgedragen,
Door de Edelsten des lands zich schendig ziet verkort,
't Gezach in mijne hand een ydel speeltuig wordt,
En de eerbied, aan mijn rang verschuldigd, gands vergeten,
Wil ik, tot zulk een prijs, geen Ruwaardes meer heeten.
Geen tytel, die my streelt, waar ik de macht verlies.
Gaat, dat zich de Adel straks een and'ren Ruwaard kies:
En daar, al krimp van wee het moederharte samen,
Geen zorgen voor mijn zoon my langer meer betamen,
Is 't voegzaam, dat ik u Graaf Diedrik toevertrouw,
Tot dat een voogd zijn lot moog reeg'len.
brederode.
Ach Mevrouw!
| |
[pagina 164]
| |
Volvoer het opzet niet, dus overijld genomen.
Straf Breêroôs onbescheid. Gy kunt zijn bloed doen stroomen;
Maar laat geen lijdend volk hier boeten voor zijn schuld:
De maat van Hollands ramp werd door dien stap gevuld.
Ik moet, in 't stof geknield, u smeken, u vermanen....
geertruida.
Niets meer! De Graaf verschijnt.
| |
Vierde tooneel.
De vorigen, machteld, naderhand arkel.
geertruida.
Hoe Machteld, en in tranen?
Wat 's dit? - Waar is mijn zoon?
machteld.
O onheilvolle dag!
geertruida.
O God! waar is mijn zoon?
machteld.
Rampzaal'ge moeder! ach!
Naauw durf ik 't melden.... Wil, wil al uw moed vereenen!....
geertruida.
Wat mart'ling! Spreek! Mijn zoon...
machteld.
Is uit deez' wal verdwenen,
geertruida,
bezwijmende:
Verdwenen!
brederode.
Uit deez' wal, bewaakt aan allen kant?
Herstel u, Ruwaardes! 't is licht een misverstand.
machteld.
Ach! zijn verdwijning is te duid'lijk ons gebleken.
Zijn voedster nevens hem is buiten 't slot geweken.
brederode.
Onmoog'lijk! Zoeken wy...
arkel,
opkomende.
't Is al vergeefs gezocht:
Des Steêvoogds vloek'bre list heeft ons dat leed gewrocht.
Hy heeft - zoo luidt voor 't minst de maar, door my vernomen -
Zich met zijn kostb're prooi verwijderd langs de stroomen.
Twee wachters, aan wier zorg de hoofdpoort was betrouwd,
Begunstigden zijn vlucht, verleid door 't Stichtsche goud.
brederode.
Wat onherstelb're ramp!
geertruida,
oprijzende:
Mijn Diedrik my onttogen!
En nog is geen van u den roover nagevlogen?
| |
[pagina 165]
| |
Vazallen! Hoort gy 't niet? Uw Graaf is u ontroofd,
Een moeder derft haar zoon, het Land zijn wettig Hoofd.
ark.
Hier blijft geen and're keus. Men moet een uittocht wagen,
Den Bisschop met geweld zoo dier een buit ontdragen.
Mijn volg'ren staan gereed. Verloren waar het Land,
Bleef in dit tijdsgewricht de Graaf in 's vyands hand.
brederode.
Bedroefde moeder! ja, zoo Breêroô u mocht honen,
Thands voegt het hem, zijn trouw aan Hollands bloed te toonen.
Te wapen, Edelliên! Vaarwel Mevrouw! ik keer
Van 't strijdperk met uw zoon, of nimmer, tot u weêr.
Wapenknechten vertoonen zich in 't voorportaal.
arkel.
Zie toe! Reeds daagt alom ons oorlogsvolk in 't wapen.
Op! Arkel!
brederode.
Holland op! - Op Ridderen en Knapen!
Hoe luttel ons getal, hoe hachlijk ook de strijd,
Denkt, dat gy Holland redt, zoo gy den Graaf bevrijdt.
geert.
Ja, wie hem my hergeeft - hoort, hoort Geertruida zweren -
Zijn vraag wordt toegestaan, hy noeme zijn begeeren:
De dienstman, die 't volbrengt, eischt vrijheid, goud en land,
De vrije al wat ik heb... mijn erfgoed... ja mijn hand.
|
|