Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijVijfde bedrijf.
Het tooneel vertoont een rotsachtige streek, aan de zee gelegen: aan de eene zijde ziet men de woning van Ifize. De grond loopt naar achteren op, en stelt aldaar den buitenrand der steilte voor, van waar men langs verschillende paden naar zee afdaalt. In 't verschiet springt het voorgebergte van Leucate uit.
| |
Eerste tooneel.
Het is avond.
koor van jagers, naderhand ilus.
koor,
behoedzaam opkomende.
Hier is de plek: spreekt stil en zacht!
't Is hier, dat Ilus ons verwacht.
| |
[pagina 290]
| |
Maakt geen gerucht! spreekt zacht en stil,
Wacht Ilus hier en hoort zijn wil.
ilus,
opkomende.
Zijt gy, mijn vrienden! hier vergaêrd?
koor.
Wy zijn vergaêrd!
ilus.
Hebt ge u voorzien met speer en zwaard?
koor.
Met speer en zwaard!
ilus.
Nooit jaagden wy op schooner buit.
koor.
Wat is die buit?
ilus.
Ginds woont ze, - Ifize, Damons spruit.
koor.
Hoe! Damons spruit!
ilus.
Gy voert, in 't donkerst uur der nacht,
Haar weg naar 't vaartuig dat u wacht.
Leidt, langs de zee, haar naar mijn slot,
En toeft aldaar op mijn gebod;
Gy hebt mijn taal, mijn last verstaan?
Zorgt, dat mijn zielswensch zij voldaan.
koor
Hy wordt voldaan.
ilus en koor.
Voort nu! van hier: spreekt stil en zacht,
En zij door ons de nacht verwacht; -
Dan keeren wy, - en zacht en stil
Voldoet gy } Ilus wensch en wil.
Voldoen wy } Ilus wensch en wil.
(De jagers klimmen de rotsen af.)
ilus.
My blijft geene and're keus. Ik moet Ifize ontvoeren:
Evander liet door naberouw
Zijn wankelbaar gemoed ontroeren.
Hy wil, den vriendschapsplicht ontrouw,
Mijns vyands vonnis doen verbreken.
Blijft Faon hier, ik durf geen hoop meer kweeken.
'k Weet, Saffo, de onverzoenb're maagd,
Heeft by den Raad, in 't avonduur vergaderd,
Van eedbreuk reeds haar minnaar aangeklaagd.
Doch 'k wantrouw ook haar hulp en zwakheid. Stil! men nadert,
De tijd spoedt voort. Ik keer naar 't waakzaam vriendental,
Dat aan mijn wraak voldoening geven zal.
(Hy daalt de rots af.)
| |
[pagina 291]
| |
Tweede tooneel.
faon,
alleen, in reisgewaad.
't Is dan bepaald: het moet geschieden:
Ik moet deez' dierb're kust ontvlieden,
En al mijn lust, mijn vreugd meteen.
Dan, eer ik 't schuimend zeevlak tarte,
Drijft de onrust van 't gefolterd harte
Naar deze plek mijn wank'le schreên.
Ifize! ja, voor 't lest moet my uw mond begroeten,
En door vergiffenis het scheidensuur verzoeten.
aria.
Vaar eeuwig wel, mijn zielsvriendin!
Alleen slechts met zijn droeve min,
Scheept zich rampzaal'ge Faon in, -
Doch immer trouw en teeder.
Klapwiekend vliegt, met blij gefluit,
Het sijsjen 's morgens 't broeinest uit,
En 's avonds keert het met zijn buit;...
Maar nooit keert Faon weder.
| |
Derde tooneel.
ifize, hare woning uitsnellende, faon.
duo.
ifize.
Mijn Faon! -
faon.
O mijn hart!
ifize.
Gy gaat dan?
faon.
Droeve smart!
ifize.
Gy moet ons dan begeven,
En nu, in 't holst der nacht......
faon.
'k Moet my van hier begeven,
('t Getuigde zeeschip wacht,)
Om verr' van u te leven,
Waar niets dan leed my wacht.
ifize.
Helaas!
faon.
Wy moeten scheiden:
Het is des lots bestel.
| |
[pagina 292]
| |
ifize.
Dat u de goôn geleiden:
Vaar, Faon! eeuwig wel!
beiden.
Vaar eeuwig wel!
faon.
Maar wil, eer wy voor immer scheiden,
My nog een enk'le troost bereiden;
Zeg dat gy, nog tot my gezind,
Mijn schuld my hebt vergeven.
ifize.
Gy hebt dan Saffo nooit bemind?
faon.
Erkent'nis had mijn ziel verblind;
Maar slechts tot u, o leven van mijn leven!
Heeft liefde my gedreven.
ifize.
Vaarwel! Ifize haat u niet!
faon.
Ifize! hebt ge my vergeven,
My, wien gy aan uw voeten ziet?
ifize.
Wat moet Ifize toch vergeven,
Zoo Faon haar is trouw gebleven,
Haar nog dezelfde liefde biedt?
faon.
Ik zie de zoete hoop my schenken,
Dat soms Ifize aan my zal denken, -
Aan my, ten prooi aan 't grievendst leed.
ifize.
Eer zie ik, door 't geweld der golven,
Leucates hooge spits bedolven,
Eer u mijn teed're minGa naar voetnoot1 vergeet.
faon.
Ik zal dan, in mijn doelloos zwerven,
Die zoete troost voor 't minst niet derven!
ifize.
Mijn Faon!
faon.
O mijn hart! enz.
(Zy nemen afscheid en verwijderen zich van elkanderen. Het is donkere nacht. Inmiddels zijn Ilus en een gedeelte der jagers op het tooneel geklommen en naderen het huis van Ifize.)
| |
Vierde tooneel.
ilus, jagers, de vorigen.
ifize.
O rampspoed!
ilus,
ter zijde van de rots.
Heb ik niet Ifizes stem vernomen?
| |
[pagina 293]
| |
(zacht tegen de zijnen.)
Mijn vrienden! grijpt haar aan!
(De jagers vatten Ifize aan en voeren haar naar den achtergrond.)
ifize.
Help Faon! 'k word ontvoerd!
(Faon, die op het punt was van te vertrekken, maar op het gerucht was blijven staan, ontbloot het staal en begeeft zich naar den kant, waar de kreet van daan kwam.)
ilus,
halfluid.
Vergeefs de vlugge tong geroerd:
Geen Faon, die u thands ter hulp zal komen.
faon,
die, Ifize zoekende, zich juist aan zijne zijde bevindt.
Gy wordt misleid door yd'len waan:
Hier snelt hy zelf tot redding aan.
Hy ontrukt Ifize aan de jagers, die haar de rotsen af wilden voeren.)
ilus,
overluid.
Hoe! Faon! ha! mijn wraak! -
(Tegen de zijnen.)
Werpt hem de rotsen over
In 't hart der zee.
faon,
hem doorstekende.
Sterf zelf, doemwaarde maagderoover!
En zoek in d' ongestuimen vloed
Verkoeling voor uw liefdegloed.
ilus,
getroffen en ruglings in zee stortende.
Wee my!
een jager,
naar den voorgrond vluchtende.
Men vluchte en doe Evander hooren,
Wat droevig lot zijn halsvriend werd beschoren.
faon,
de jagers terugdrijvende.
Vlucht vrij, verachtlijk rot!
Of vrees uw hoofdmans lot.
(Hy keert met Ifize naar den voorgrond.)
ifize.
Gy hebt mijn eer gered en 't eedgespan doen vlieden...
Wat dank zal u Ifize bieden?
| |
[pagina 294]
| |
faon.
O! spreek my van geen dank: wat minnaar zoû als ik
Niet hand'len, in het oogenblik,
Dat hy zijn dierbaarst pand zoo schendig ziet vervoeren?
ifize.
Helaas! op 't felst voel ik mijn hart ontroeren.
O! meer dan ooit gevoelt het nu,
Mijn Faon! dat ik niet kan leven zonder u. -
Indien ik ooit mocht op uw liefde bogen...
faon.
Ifize! twijfelt gy? -
ifize.
Welaan! heb mededogen!
Trek waar gy wilt, langs berg of zee;
Doch neem, o neem Ifize meê!
DUO.
faon. Gy, in mijn rampen deelen!
Ach! zoete dankbaarheid
Heeft u van 't spoor geleid.
ifize.
Niets kan op aard my streelen,
Te duldloos is mijn staat,
Zoo Faon my verlaat.
faon.
O, denk slechts, wat gevaren
U toeven op de baren...
ifize.
Ik vrees geen zeegeweld,
Aan Faons hart gekneld.
faon.
Hoe zult ge uw noodlot dragen,
Verwijderd van dit oord,
Het land van uw geboort'?
ifize.
'k Zal nooit mijn lot beklagen;
Waar Faons land zal zijn,
Daar vind ik ook het mijn'.
faon.
Gy wilt dan 't voorbeeld wezen
Van trouwe en reine min?
ifize.
Niets doet my immer vreezen.
faon.
Welaan! men scheep' zich in!
| |
[pagina 295]
| |
Vijfde tooneel.
evander, door den ontvluchten jager geleid, raadsheeren, palaemon, gevolg, de vorigen.
de jager,
tegen Evander, in 't opkomen.
Hier viel hy!
evander,
naderende, tegen Faon.
Faon! hoe! wat maar heb ik gehoord?
Uw staal heeft Ilus borst doorboord?
ifize.
Ach! 't was tot mijn behoud. Door woestaarts aangegrepen
Deed Ilus last my strandwaart slepen.
Hy redde my, alleen, grootmoedig van 't gevaar.
evander,
tegen den jager.
Hoe nu!...
de jager.
'k Beken, 't geen zy verhaalt is waar...
evander.
Helaas! hy heeft de straf van 't schuldig feit gedragen!
Palaemon! snel naar 't strand, en tracht er 't overschot
Te ontdekken van den held.
palaemon.
Ik vlieg op uw gebod.
evander,
tegen Faon.
Toen my deez' knaap, vol angst, om hulp kwam vragen,
Waart gy het, Faon! wien ik zocht,
Opdat ik u 't besluit des Raads ontvouwen mocht.
Ik was het, en beken 't met schande,
Die 't vonnis dreef, dat u verbande.
Dan, 't folt'rend naberouw beknelde my. Ik sprak
Voor uw belang, tot weêr de Raad dat vonnis brak.
faon,
tegen Ifize.
Ach! slechts om u kan my die tijding wellust baren.
(Tegen Evander.)
Zy stemde reeds, met my in rampen en gevaren
Te deelen.
| |
[pagina 296]
| |
evander.
't Is vergeefs, u met haar hand gevleid:
Een andere echt wordt u bereid.
Gy hadt voordezen trouw aan Saffo toegezworen...
De schoone Lesbiaansche maagd
Heeft by den Raad u aangeklaagd:
Gy moogt, naar zijn besluit, geene and're toebehooren.
faon.
O Goôn!
evander.
Ifize heeft noch ouders noch verwant;...
(Tegen de Raadsheeren.)
Ik stel haar in uw schuts, gy Overheên van 't Land!
(Tegen Faon.)
Gy moet een yd'le hoop verlaten,
Die u niet langer zoude baten:
Zie! ginds verschijnt, by 't jub'lend vreugdgeluid
Des volks, uw rijkbegaafde bruid.
| |
Laatste tooneel.
saffo, als bruid getooid, met aen myrtenkrans op het hoofd, doch doodsbleek en wankelend, ismene, dansende en zingende
kooren met fakkels, bloemen en speeltuigen, de vorigen.
FINALE.
koor.
Morgen beminne, wie nimmer weleer, enz.
FAKKELDANS.
Komt meisjens, knapen! sluit uw rang!
Geleidt de schoone bruid!
Dat haar, by dans en blijden zang,
De bruidegom verrukt ontfang',
En blij in de armen sluit'!
saffo,
tegen Faon.
Gy ziet op nieuw my tot u komen;
Doch thands getooid in 't vreugdgewaad,
Met bloemen, feestkrans en cieraad. -
Gy hebt den wil des Raads vernomen?
ifize.
O goôn! zie neder, hoe ik lij!
O, doet my 't leven derven!
| |
[pagina 297]
| |
faon,
tegen Saffo, op de Raadsheeren wijzende.
Gy wilt my door hun dwing'landy,
Ondanks my zelf, tot gaê verwerven?
O Saffo! Faons ziel blijft vrij:
(Naar Ifize gaande.)
'k Bemin slechts haar.
ifize.
Hy redde my.
saffo.
Voor eeuwig heeft u 't lot gescheiden!
faon en ifize.
De teed're min vereent ons beiden.
saffo.
Hun raadsbesluit
Moet u doen bukken.
't Ontrukt u haar, die gy in de armen sluit.
faon en ifize.
't Kan my { haar } liefde nooit ontrukken.
't Kan my { zijn } liefde nooit ontrukken.
saffo,
ter zijde,
Hun liefdesmart
Ontroert mijn hart.
Ach! ware ik 't voorwerp van een trouw,
Dien ik in droeve smart aanschouw.
evander,
ter zijde.
'k Bewonder 't alvermogen,
Dat op hun ziel de liefde voert.
Ach! trof ook Saffo 't mededogen,
Dat mijn gemoed zoo diep ontroert!
faon en ifize.
Helaas! helaas! geen mededogen
Heeft immer Saffoos ziel ontroerd!
saffo,
ter zijde.
Ik voel mijn ziel door 't mededogen,
Ondanks my zelve, diep ontroerd.
koor.
O Saffo! Saffo! wees bewogen!
Uw hart zij door hun trouw geroerd!
saffo,
in zich zelve.
Wat zal ik doen? - Hun hart gelukkig maken?
Maar o! te diep greep wanhoop me in de ziel,
Indien ik ooit haar 't heilgenot zag smaken,
Dat my, rampzaal'ge, ontviel.
koor,
zacht.
Zy schijnt aan 't overdenken.
saffo,
peinzende.
Wie, die my uitkomst biedt?
Wie, die my raad zal schenken?
koor.
Zwijgt allen! stoort haar niet!
palaemon,
van verre, buiten het tooneel.
| |
[pagina 298]
| |
Jonge maagd,
Wie liefde plaagt!
Droeve knaap, door min gedreven!
Heeft de hoop uw ziel begeven,
Op dan! in der baren schoot
Wacht genezing u, of dood.
saffo.
Wat maatzang treft mijn ooren?
Wie is 't, die my zijn raad doet hooren?
evander.
Palaemon is 't, die langs de kust
Vast zoekt naar Ilus lijk.
saffo,
in zich zelve.
Ja, in den vloed, daar vinde ik rust,
Eer ik door 't leed bezwijk.
(Overluid.)
Hoe! Ilus viel?
evander.
Door Faons hand verslagen,
Wien hy Ifize wilde ontdragen.
Hy stortte van de rotsspits af,
En vond in 't stroomgeweld zijn graf,
saffo.
O! zy de plek my aangewezen!
(Zy gaat met Evander raar het rotspunt van waar Ilus werd afgeworpen, en hetwelk hun door den jager wordt aangewezen.)
koor.
Wat denkbeeld is by haar gerezen?
't Is of haar Ilus dood het leed,
Dat Faon treft, vergeten deed.
saffo.
Dit is de plek, die hem zag sneven! -
Ismene! wil mijn luit my geven.
(Ismene stelt haar de luit ter hand.)
koor.
Wat is haar wil?
saffo.
'k Vervul mijn plicht,
En zing aan Ilus 't lijkgedicht.
O Ilus! schoon we u derven,
Toch zaagt gy, door uw sterven,
Voor kwelling u behoed!
Gelukkig moogt gy wezen,
Van liefdes koorts genezen
Door d' ongestuimen vloed!
koor.
Gelukkig mag hy wezen,
Van liefdes koorts enz.
saffo.
Maar ach! ik deerniswaarde,
'k Gevoel nog hier op aarde
Mijn onherstelb're smart:
| |
[pagina 299]
| |
Niets biedt my, sints de liefde
Zoo fel mijn boezem griefde,
Genezing voor mijn hart.
koor.
Niets biedt haar, sints de liefde
Zoo fel haar boezem griefde,
Genezing voor haar smart!
saffo,
haar bloemkrans aan Evander gevende.
Geen bloemkrans past by rouwgebaren.
Ga! vlecht dien in Ifizes hairen:
Beminn' zy Faon als ik deed,
En laat' zy af, van Saffoos naam te vloeken!
evander en de overigen.
Wat is { uw } wil? -
Wat is { haar } wil? -
saffo.
Vaarwel, mijn Faon! - Voor mijn leed
Ga ik genezing zoeken.
(Zy stort zich in zee. Algemeene schrik.)
allen.
Zij werpt zich in den schoot der zee!
O ramp! o onherstelbaar wee!
evander,
naar beneden roepende.
Palaemon! vlieg! dat ieder helpe,
Eer haar de golfslag overstelpe!
faon.
Zij stortte om my zich in den vloed:
Ik ben het, die haar redden moet.
Hy snelt de rots af met een gedeelte der aanwezigen.
ifize.
O droeve ramp!
ismene.
O bitt're ellende!
koor.
Goôn! dat uw hulp haar redding zende!
Beschermt, behoedt in 't doodsgevaar,
Gerechte goôn! hergeeft ons haar!
evander,
van de rotsspits.
'k Zie van de stroomen
Palaemon komen....
Hy brengt haar weêr.
koor.
Juicht allen! juicht! hy brengt haar weêr!
evander.
Neen treurt, - o treurt! zy is niet meer.
koor.
Zy is niet meer!
(Faon en Palaemon verschijnen met Saffoos lijk.)
evander.
Ach! Hellas moet zijn pronkstuk derven!
faon.
En ik ben de oorzaak van haar sterven!
evander,
met den myrtenkrans naar Ifize tredende.
Haar laatsten wil vervul ik thands....
| |
[pagina 300]
| |
Deez' myrtenkroon moet u vercieren.
(Op Saffo wijzende.)
Haar schedel voegt alleen de krans
Van onverwelkbare eerlaurieren.
Treurt! treurt met my om Griekens roem,
Ons wreed ontrukt in 's levens bloem.
koor.
Beweent de maagd, aan Griekenland ontscheurd!
Nooit zullen wy haar stem, haar luit meer hooren.
Treurt, maagdenrei! treurt, droeve zangers! treurt!
Want Saffo is voor u verloren!
Maar, ofschoon ze ons heeft begeven,
Nooit begeeft ons Saffoos faam; -
Eeuwigdurend zal haar naam
By Apolloos zonen leven.
De eerkrans is haar weggeleid,
Die haar 't Muzenkoor bewaarde;
En haar laatste schrede op aarde
Bracht haar in de onsterflijkheid.Ga naar voetnoot1
(Gedurende de laatste regels van den slotzang, zet Evander de lauwerkroon op Saffoos hoofd, hetwelk door de eerste stralen der rijzende zon verlicht wordt. De jonge meisjens omringen haar met bloemkransen; de zangers leggen hunne speeltuigen aan haar voeten, enz. De gordijn.)
|