Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Eerste tooneel.
saffo, ismene, palaemon, slaven van Evander en slavinnen van Saffo.
palaemon.
Wees welkom, Saffo! in Evanders lustpaleis:
Geniet hier zoete rust na de afgelegde reis.
Mijn meester wil, dat elk uw wetten hier zal eeren, -
Gy kunt hier over ons als meesteres regeeren.
saffo.
Evanders gunst doet meer, veel meer, dan ik verdien...
Doch waarom heb ik hier hemzelven niet gezien?
palaemon.
Gy zult, doorluchte! zijn afwezendheid verschoonen,
Hy is verplicht den Raad der Ouden by te wonen,
Doch zal, na d' afloop, zich vervoegen in deez' zaal.
saffo.
'k Vergeld hem nooit genoeg zulk luisterrijk onthaal.
palaemon.
Gy kunt uit dit vertrek de gandsche kust ontwaren.
Het rotsig Ithaka rijst ginter uit de baren:
Hier ziet gy 't myrtenbosch, van overouden tijd
Der lieflijke eeredienst van Venus toegewijd:
En dáár bestraalt de zon de rijzige kolommen
En marm'ren gevels van Apolloos heiligdommen!
saffo.
Dat somber voorgebergt, dat ginds in 't zeevlak schiet,
Is dat Leucates rots, zoo vol vermaardheid, niet?
palaemon.
Gewis, het is die spits, beroemd in 's Lands geschichten.
saffo.
O spreek! laat verder nog uw goedheid my verlichten.Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 269]
| |
Men heeft my vaak verhaald, dat wie zijn liefdegloed
Miskend ziet, en van daar zich neêrstort in den vloed,
Voor eeuwig van zijn liefde en kwelling wordt genezen.
palaemon.
Die wonderbare kracht, door menig blijk bewezen,
Schonk God Apollo zelf aan 't gindsche stroomgeweld;
Men vindt in menig lied en volksdeun haar vermeld.
lied.
Ginter, waar 't Iönisch nat
Tegen rotsen
Aan komt klotsen,
En Leucates klip bespat, -
Daar geneest de donk're vloed
Al wie vrucht'loos liefde voedt.
Jonge maagd,
Wie liefde plaagt!
Droeve knaap, door min gedreven!
Heeft de hoop uw ziel begeven,
Zoekt uw boezem rust en vreê,
Haast u naar die bange steê!
koor.
Jonge maagd, enz.
palaemon.
Doch beproef u, eer gy waagt!
Biedt uw kwelling
Geen herstelling?
O, bedenk dit, knaap of maagd!
Denk, hoe fel de branding woedt:
Schaars ontkomt men aan den vloed.
Knaap en maagd,
Die angstig vraagt,
Of by 't hachlijk onderwinden
Ge in den stroom uw graf zult vinden!
Gy bemint niet: keert in vreê:
Vliedt, o vliedt die bange steê!
koor.
Knaap en maagd, enz.
palaemon.
Niets valt ware min te zwaar.
Liefdesmarte
Kwelt het harte
Feller nog dan doodsgevaar.
Wat is 't leven, als der ziel
De allerleste troost ontviel.
Jonge maagd,
| |
[pagina 270]
| |
Wie liefde plaagt!
Wakk're knaap, door min gedreven!
Heeft de hoop uw ziel begeven,
Op dan! in der baren schoot
Wacht genezing u of dood.
koor.
Jonge maagd, enz.
Palaemon vertrekt met het gevolg.
| |
Tweede tooneel.
saffo, ismene.
saffo,
peinzende.
Genezing, ja - of dood wacht hen, die 't proefstuk wagen...
Dood of genezing...
Met drift.
En wat zoude ik anders vragen?
ismene.
Nog evenzeer geplaagd door 't bange zielsverdriet?
O Saffo! mijn vriendin! verheel me uw smarte niet!
saffo.
Gy kent de droeve min, die rustloos my bleef kwellen.
Ach! 'k dorst my van deez' reis het zoetst gevolg voorspellen; -
En nog blijft ze ongeheeld, de zielspijn, die my moordt...
Maar zeg my, hebt gy van mijn Faon niets gehoord?
ismene.
't Is u bewust, sints gy, door godsdienstplicht gedreven,
Apolloos koor bezocht, heb ik u niet begeven:
'k Sprak dus met niemand hier. Doch waarom, eed'le maagd!
Evanders dienaars naar den jong'ling niet gevraagd?
Gewis is hun bekend...
saffo.
Toen ik van hem zoû spreken,
Werd my de keel beklemd, scheen de adem my te ontbreken.
My dacht, dat elk van hen, eer ik die vraag kon doen,
De vlam bespeuren zoû, die in mijn ziel blijftGa naar voetnoot1 woên.
Zoek gy ('k vermag het niet) berichten in te winnen.
Ach! licht bedriegt op nieuw een yd'le hoop mijn zinnen.
| |
[pagina 271]
| |
Licht kent hem niemand hier, en heeft het my misleid,
't Gerucht, dat zijn verblijf in dit gewest verbreidt.
Zou Faon niet terstond, indien hy hier mochtGa naar voetnoot1 wonen,
En mijne komst vernam, zich aan mijn oog vertoonen?
ismene.
Licht dat zijn afzijn uit een andere oorzaak sproot.
Denk alles na, vriendin! De jongeling ontvlood
(Ondanks de liefde en trouw, zoo plechtig u gezworen)
En Lesbos en 't geluk, hem door uw echt beschoren.
Gy zocht hem zonder vrucht: nooit deed hy u verstaan,
Naar welk een oord hy was als balling heengegaan.
Een toeval, anders niet, deed u zijn woonplaats weten.
Gy komt. - Hy houdt zich schuil. - Hy heeft zijn eed vergeten!
saffo.
Wat zegt gy? O herroep dat woord,
Dat woord, dat my de ziel doorboort!
Verkondig my de droefste ellenden,
Die Jovis gramschap af kan zenden, -
Voorspel my, dat mijn roem voortaan
Verkwijnen, ja te niet zal gaan,
Dat ik in 's Tarters jammerpoelen
De felste folt'ring zal gevoelen,
Die ooit een booswicht heeft gepijnd, -
Dat hy, voor wien uw Saffo kwijnt,
Dat Crantors dierb're zoon moest sneven,
Ten prooi aan 't hartverscheurendst leed, -
Uw taal zal Saffo niet doen beven;
Maar o zeg my, zeg my nimmer, dat mijn Faon my vergeet!
ismene.
Zoudt gy op yd'le hoop nog bouwen?
Geloof my, Faon vlucht uw min.
saffo.
Laat my voor 't minst mijn hoop behoûen:
't Is alles wat my rest, vriendin!
ismene.
Uw teerheid kan slechts kwelling baren;
| |
[pagina 272]
| |
Versmoor een dwazen liefdegloed!
saffo.
Het afzijn moest hem doen bedaren:
't Heeft hem met nieuwe kracht gevoed.
ismene.
De hulp van 't edel kunstvermogen
Biedt u gewis vertroosting aan.
saffo.
Gevoel en kunstmin zijn vervlogen:
Mijn hand kan geen akkoord meer slaan.
ismene.
Bedenk! wanneer de jaren klimmen
En de ouderdom ons aan komt grimmen,
Verkwijnt en sterft de liefdebloem,
Maar nooit vergaat des dichters roem.
saffo.
Verga mijn roem, mijn zegepralen,
Zoo Faon slechts mijn liefde kroont.
ismene.
Denk, dat uw taal Apollo hoont,
Die u dien roem heeft doen behalen:
Herneem, herneem de Aeoolsche luit,
En lok er de eigen toonen uit
Als eens in Ennaas lustvalleien,
Toen door Sicieljes maagdenreien,
Betooverd door het zoet akkoord,
Uw melody werd aangehoord.
'k Zoek midlerwijl, naar uw verlangen,
Omtrent uw vriend bericht te erlangen.
| |
Derde tooneel.
saffo,
alleen.
Zy zet zich aan de tafel, waar Ismene haar luit op heeft nedergezet, en ziet deze eenige oogenblikken zwijgende aan.
recitatief.
O zilv'ren luit! mijn lust, mijn troost weleer!
Gy die, eer my de liefde ontgloeide,
Het eenigst voorwerp waart, dat my aan de aarde boeide, -
| |
[pagina 273]
| |
O zilv'ren luit! mijn lust, mijn troost weleer!
Maar thands mijn lust, mijn troost niet meer!
Vermoogt gy, onder 't eindloos treuren,
Mijn boezem op te beuren?
Helaas! helaas! uw zuiv're toon
Klinkt in mijn oor niet langer schoon!
Nochthands gy kunt my 't zoet herdenken
Aan eens vervlogen uren schenken.
Herroep dien tijd my voor den geest,
Toen ik, vervuld van zoete weelde,
Mijn Faons blonde vlechten streelde, -
Dien tijd...... helaas! hij is geweest!
aria.
O Lesbos! oord van weelde en lust!
Mijn vaderland! 't was aan uw kust,
Dat Faon werd geboren.
De trits bevalligheên,
Ja Venus zelf verscheen,
En dartelde om uw wiegjen heen,
En deed u 't wieglied hooren.
Door haar gestreeld,
Gesust, gekoesterd,
Gelaafd, gevoedsterd,
Zaagt ge u met gaven mild bedeeld.
Ik zag der kindsheid u ontgroeien:
Gelijk een frissche rozenknop
Ontlookt en wiest ge in schoonheid op.
Met blijde vreugd
Deed ik uw jeugd
Voor 't schoone en goede ontgloeien.
O zoete lessen, vol geneucht!
De zorg mocht slagen,
U opgedragen,
Mijn onderwijs kon u behagen!
O Zaal'ge tijd! o blijde dagen!......
Dan, liefde sloop mijn boezem in,
En, Faon, ach! de kracht der min
Maakte uw meest'res tot uw slavin!
In 't eind kwam, bevend, op mijn lippen
| |
[pagina 274]
| |
De erkent'nis van dien gloed me ontglippen.
'k Bood u mijn hand: gy zwoert my trouw:
Uw liefde werd my opgedragen......
Ach! waarom volgt slechts leed en rouw
Die blijde en wellustvolle dagen! -
(Oprijzende.)
Neen, macht'loos speeltuig! neen gij kunt geen troost my biên.
De erinn'ring van de vreugd, weleer genoten,
Kan slechts dit uur mijn smart vergrooten.
Zy gaat eenige oogenblikken peinzende op en neder.
Te lang reeds bleef de slaap mijn matte leên ontvliên;
Het lichaam, afgetobd, verlangt de rust te smaken...
(Zy zet zich.)
De rust...ach! slechts in 't graf...zal zy...mijn ziel...genaken.
(Zy sluimert in.)
saffoos droom. De achtergrond opent zich, en vertoont een landschap, met een tempel in 't verschiet. Saffo verschijnt, Faon vervolgende, wien zy zijn onverschilligheid schijnt te verwijten. Faon vlucht in den tempel, Saffo valt wanhopend aan de voeten van een marmeren Liefdebeeld neder. De ritournelle van het eerste koor des eersten bedrijfs doet zich uit den tempel hooren. Saffo snelt derwaart. De tempel opent zich. Faon en Ifize, van knapen en meisjens omringd, staan voor het outer: Venus legt hunne handen in een: minnegoden omkransen hen met bloemen. Saffo staart een oogenblik dit schouwspel aan. Zy vlucht terug naar het beeld van Cupido; doch, in de plaats van dezen, staat de Jaloezy op het voetstuk, haar met hare slangen bedreigende. De donder rolt: Saffo wordt door den bliksem getroffen, en valt zielloos neder; terwijl de muzyk haar toestand schijnt te bespotten. Alles verdwijnt.
saffo,
met een gil ontwakende.
O Goôn!
| |
[pagina 275]
| |
Vierde tooneel.
saffo, ismene, palaemon, slaven en slavinnen, van alle kanten toeschietende.
ismene.
Wat naar geluid, wat kreet heb ik gehoord!
saffo.
Wat droom vol ijslijkheên!
ismene.
Een droom!...
saffo.
Gy hier, vriendinnen?
Ziedaar dan 't vreeslijk loon voor 't al te teeder minnen.
Hoe! Faon!...
ismene.
Hy bewoont dit oord...
Doch welk een ramp ontroert uw zinnen?
saffo.
Wel! Faon?...
ismene.
Ja, bewoont deez' kust!
Wil vrij uw boezemsmart verwinnen:
Gy zult hem zien. Stel u gerust!
| |
Vijfde tooneel.
ifize, haastig opkomende, de vorigen.
ifize.
O Saffo! 'k buig me in 't stof: ik werp my voor u neder;
Ik wacht mijn heil van u alleen!
ismene.
Van waar deez' maagd, zoo jong en teeder?
Haar boezem schijnt van angst bestreên!
saffo,
zonder Ifize aan te zien.
Wie zoû van my nog heil verwachten?
Van my, wie 't godendom verlaat!
Ga heen, breng elders vrij uw klachten:
Ik ben tot bystand niet in staat.
ifize.
Van u alleen moet ik mijn heil verwerven:
'k Moet zonder u van smart en wanhoop sterven.
Ik ken uw invloed op Evander. - Niet voor my
Verg ik hulp, uw medelij,
Maar voor uw landgenoot, in Lesbos zelf geboren:
| |
[pagina 276]
| |
Hem werd by raadsbesluit de ballingschap beschoren.
saffo,
opziende.
Wat zegt ge? Een landgenoot!
Ifize beschouwende.
O Goôn! ziedaar het beeld,
Dat me in dien schrikb'ren droom heeft voor den geest gespeeld..
Dezelfde leest, dezelfde trekken...
Ên o! doe alles my verstaan...
Wat gaat mijn landgenoot u aan?
Wat zoet belang kan hy by u verwekken?
ifize,
de oogen neêrslaande.
Hy is mijn bruîgom!
saffo.
Groote Goôn!
'k Verlang, en 'k sidder, meer te ontdekken.
Zijn naam...
ifize.
Is Faon, Crantors zoon!
FINALE.
saffo.
Faon noemt gy uw beminde,
ifize.
Faon mint my eindloos teêr:
En Ifize mint hem weêr!
saffo.
Faon mint u - zwijg ontzinde!
Ach! ik heb genoeg verstaan!
Met mijn uitzicht is 't gedaan!
ifize.
Goôn! van waar die felle ontroering?
ismene,
tegen Saffo.
O! hedwing uw driftvervoering!
Tegen Ifize.
Wreede! was 't u onbewust?
Gy ontrooft haar al haar rust.
saffo.
Ziedaar den laatsten slag, dien 't noodlot my bewaarde:
Voor my geen heil meer op deze aarde!
ifize en palaemon.
Wat toch wekt in Saffoos hart
Op { mijn } taal die wreede smart?
op { haar } taal die wreede smart?
koor.
Wat toch wekt in Saffoos hart
Op Ifizes taal die smart?
saffo.
Hemel, die mijn lijden ziet!
O weêrhoud uw bliksems niet!
ifize en palaemon.
Wat toch wekt haar zielsverdriet?
| |
[pagina 277]
| |
koor.
Wat toch wekt haar zielsverdriet?
ismene,
tegen Saffo.
Matig toch uw bang verdriet,
Denk dat u elk oog bespiedt!
saffo.
Haast u, dood! kom van mijn lijden
My bevrijden!
ifize.
Wat toch deert u, eed'le maagd?
saffo.
Ha! by al des noodlots slagen,
Zoû ik dezen nog verdragen,
Dat uw deernis my beklaagt.
Ga, vermetele! uit mijn oogen,
Vlucht voor eeuwig mijn gelaat!
ifize.
Ach! alleen tot mededogen
Achtte ik Saffoos ziel in staat.
palaemon,
tegen Saffo.
Spreek! gebied! zoo hulp u baat.....
saffo,
op Ifize wijzende.
Doe haar uit mijn oog vertrekken,
Die mijn gramschap op dorst wekken:
Doe haar vertrekken!
palaemon.
Straks ziet ge uw bevel voldaan.
Tegen Ifize.
Haast u, dit paleis te ontgaan!
ifize,
tegen Saffo.
Wat verwoedheid grijpt u aan?......
Heeft Ifize u dan misdaan?
palaemon en koor.
Wil ons langer niet weêrstreven!
't Voegt aan ons, gehoor te geven
Aan 't bevel, ons voorgeschreven,
Gy, Ifize! gy moet gaan!
ifize verwijdert zich. Aan de deur echter keert zy terug, en zegt, op een smeekenden toon, tegen Saffo:
Moet dan Faon gaan verloren?
saffo.
Hoe! zal uw gehate mond
Nogmaals my dien naam doen hooren,
Die mijn gandsche ziel doorwondt?
ifize.
Kon dan Faon u mishagen?
saffo.
Ach! zy moordt my door haar vragen.
(Zy werpt zich in een armstoel neder.)
| |
[pagina 278]
| |
Zesde tooneel.
de vorigen, evander.
evander.
Wat toch wil dat woest rumoer?
Saffo! zeg, wat u weêrvoer!
Wie vermeet zich u te hoonen?
ifize.
Ha! Evander! welk een vreugd!
Mag by haar geen deernis wonen,
Hy gewis, hy zal die toonen,
Want ik ken zijn trouw en deugd.
Tegen Evander.
Wat heeft Faon toch bedreven?
Waarom bant een wreed besluit
Crantors zoon dit eiland uit?
evander,
ter zijde.
Goôn! ik voel mijn leden beven.
'k Zie my, op haar blik alleen,
Reeds door 't naberouw bestreên.
ifize.
Waarom zoude ik Faon derven?
Waarom moet, langs vreemde kust,
Hy als balling rond gaan zwerven,
Hy, mijn glorie, hy, mijn lust?
O Evander! heb erbarmen!
Voer weêr Faon in mijn armen!
saffo,
driftig oprijzende en zich tusschen hen plaatsende.
In haar armen!
't Is te veel! dit lijde ik niet!
Gy, die Faon voor komt spreken,
Die voor Faon min durft kweeken, -
Weet gy, wie gy voor u ziet?
ifize.
'k Weet alleen, dat, fel verborgen,
My uw gramschap blijft vervolgen......
De oorzaak echter ken ik niet.
saffo.
'k Zal ze u kennen doen, die reden: -
Weet ge, ontzinde! om wie alleen
Ik dit eiland heb betreden?
Faon zocht ik, anders geen.
allen.
Faon zocht zy!
saffo.
Hem alleen!
Faon, hy, mijn uitverkoren,
Die zijn trouw my heeft gezworen,
Zal geene andere ooit behooren.
| |
[pagina 279]
| |
ifize.
Goôn! ik ijs op zulke reên.
Zucht vrij, deerniswaarde Ifize!
Uw heil vlood heen!
saffo.
Weet, dat, eer ik hem verlieze,
Ik veeleer den dood verkieze.
ifize.
Zucht vrij deerniswaarde Ifize!
Uw heil vlood heen!
evander en koor.
Wat vreemde tijding doet ze ons hooren!
Hoe! Faon is 't, wien zy bemint,
Wien ze in dit eiland op komt sporen...
Wien zy, en trouwloos, wedervindt.
evander,
zacht tegen Palaemon.
Draag zorg, om Ilus te onderrichten
Van alles wat hier is geschied.
ifize.
Niets zal mijn jammer ooit verlichten,
Mijn hart bezwijkt voor 't fel verdriet.
saffo.
Zeg, waar is Faon - waar de ontrouwe?
Evander! dat ik hem aanschouwe!
Nog eenmaal zie mijn oog hem weêr,
Nog eenmaal - en dan nimmer meer.
evander.
'k Zal naar deez' plaats hem doen ontbieden....
saffo.
Opdat hy verder weg zoû vlieden? -
Evander! neen!
Ik zelve zal hem tegentreên.
Ifize! kom! verzel mijn schreên.
koor.
Zy zelve wil hem tegentreên!
saffo.
Ifize zal my derwaart leiden.
ifize.
Wat voel ik my al leeds bereiden!
saffo.
De tijd spoedt aan!
Komt, laat ons gaan!
Ismene! hoor!
(Zy fluistert haar iets in 't oor.)
ismene.
'k Heb u verstaan.
koor.
De tijd spoedt aan.
Hem, die haar schendig dorst vergeten,
Hem zij die ontrouw fel verweten!
Komt! laat ons gaan. -
|
|