Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
koor van zangers.
De zangers, allen in het wit gekleed, met lauwerkransen op het hoofd en verschillende speeltuigen in de hand, zijn op onderscheidene wijzen op den voorgrond verspreid.
koor.
Saffo komt dit strand genaken. -
Gy, die leeft voor echte kunst,
| |
[pagina 259]
| |
Gy, die door Apolloos gunst
't Hart voor poëzy voelt blaken,
Stemt het lied! dat blijde zang
By haar aankomst haar ontfang'!
| |
Tweede tooneel.
evander, de vorigen.
koor.
Heil u, Evander!
evander.
Trouwe vrinden!
Zoo heeft de hoop my niet misleid,
Dat ik u hier vereend zoû vinden,
Opdat door u, met vlug beleid,
Het welkomstlied voor Saffo werd bereid!
koor.
Wy zijn gereed, om stem en snaren
Welluidend, lieflijk saêm te paren.
Stel u gerust: ons jubellied
Mishaagt gewis aan Saffo niet.
evander.
Ach! welk een lied, wat feest, hoe uitgelezen,
Kan schoon genoeg voor Saffo wezen? -
aria.
Als aan Meanders oeverboord
De stem der zangzwaan wordt gehoord,
Dan zwijgen in het rond der voog'len orgelkeelen; -
Dan voert het zuizend windgezucht
Alleen dien toon door 't ruim der lucht.
Geen melody der filomelen,
Hoe zilverrein en hemelzoet,
Zoû, waar die klank zich hooren doet,
Het zangzieke oor meer streelen.
Zoo ook voldoet geen feestgeluid,
Als Saffoos fiksche hand de luit,
De luit van Febus wil bespelen,
En tot eerbiedig luist'ren dwingt,
En 't onnavolgbaar loflied zingt
In zuiv're en hemelschoone akkoorden,
Zoo rein als aan Admetes hof
De maagden van Thessaalje hoorden,
Toen haar Apolloos harpzang trof. -
Doch, zijn wy ook haar gunst onwaardig,
Het voegt toch, dat met spel en lied
| |
[pagina 260]
| |
Dit eiland Saffo 't welkom bied'
Dus dat elk onzer, even vaardig,
Der eed'le zangster hulde doe:
Die hulde komt aan Saffo toe.
| |
Derde tooneel.
ilus, de vorigen.
ilus,
tegen Evander.
Ik zocht u!
evander.
Ilus! gy? wat kan u herwaarts jagen?
ilus.
Ik kom van u een blijk van trouwe vriendschap vragen.
evander.
Evander was altijd tot Ilus hulp gezind.
Doch in wat oogenblik bezoekt gy uwenGa naar voetnoot1 vrind?
Gy weet; wy staan gereed, met dansen en gezangen,
Om Lesbos eed'le maagd, zoodra zy komt, te ontfangen.
ilus,
met minachting.
't Zij ver, dat ik zoo schoon, zoo grootsch een opzet stoor'!
Ik bid slechts, voor haar komst, van u een kort gehoor.
'k Weet, is zy eenmaal hier, u zal de tijd ontbreken,
Om over zijn belang met Ilus nog te spreken.
evander.
Welaan! - Ik ben gereed!
(Tegen het Koor.)
Gy, haast u naar de reê,
En houdt een waakzaam oog op 't woelend vlak der zee:
Zoodra gy Saffoos schip ziet naar de haven wenden,
Zult gy met vluggen spoed een bode tot my zenden.
Het Koor verwijdert zich.
| |
[pagina 261]
| |
Vierde tooneel.
evander, ilus.
evander.
Spreek op: wy zijn alleen.
ilus.
Herinnert ge u den dag,
Die u, door haat vervolgd, in Teucers handen zag?
Uit fellen wrok stond u die dwingeland naar 't leven.
Herinnert ge u, hoe ik, door vriendschapstrouw gedreven,
Mijn volg'ren samenriep en tot uw redding kwam, -
Hoe ik, met eigen hand, des booswichts leven nam?
evander.
Eer zal de felle zee dit eiland overstroomen,
Eer my van zulk een trouw de erinn'ring wordt ontnomen.
ilus.
Toen zwoert ge, Evander, by de Goden, dat altijd
Uw dank'bre vriendschap my zoû blijven toegewijd:
Dat afzijn, leed, gevaar, dat niets u zoû beletten,
Voor my, tot weêrdienst, zelfs uw leven op te zetten.
Welaan! de tijd is daar, dat ik die hulp behoef!
evander.
Stel vrij, mijn Ilus! stel Evander op de proef!
ilus.
Ifize, Damons telg, doet my in liefde blaken, -
En haar bezit alleen kan my gelukkig maken;
Dan, wulpsche Faon, die in Lesbos 't licht ontfing,
Die hier zijn woonplaats koos, die wufte vreemdeling,
Kon door gesmukte taal haar jong gemoed bekooren,
En roofde 't argloos hart, dat Ilus moest behooren.
evander.
'k Neem deel in uw verdriet, - ofschoon ik niet bevroed,
Hoe ik uw liefdevlam behulpzaam wezen moet.
ilus.
Zoo lang in dit gewest die Faon blijft vertoeven,
Zoude ik maar vruchtloos iets bij Damons telg beproeven.
Indien ik enkel naar mijn wraakzucht hooren mocht,
Reeds had mijn vlijmend staal des jong'lings hart gezocht;
Doch, 'k weet, zoo ik het bloed haars minnaars had doen vloeien,
Ifizes tegenzin zoû ras tot afkeer groeien.
Dat hy verwijderd zij, dat hy naar Lesbos keer',
| |
[pagina 262]
| |
En nooit haar wederzie, is al wat ik begeer.
Maar nimmer mag een mensch mijn heimlijk doel bewerken;
Een ander is het, die zijn afzijn moet bewerken:
Ifize mag, 'k herhaal 't, op my geen argwaan voên.
Gy kunt, en gy alleen, mijn oogmerk slagen doen.
Roep gy den raad byeen, en breng hem onder de oogen
Het uitgebreid gezach, ja 't onbepaald vermogen,
Dat, tegen recht en wet, aan heel Leucates strand
Die banneling bezit, uit Lesbos aangeland.
Tracht, door welsprekendheid en schijn van goede reden,
Uw voordracht tot des knaaps verwijdering te omkleeden,
Zorg in één woord, mijn vriend! dat - met of zonder recht -
't Verblijf aan Faon in dit eiland worde ontzegd.
evander.
Ik huiver op een taal uw grootsche ziel onwaardig:
Een vonnis, als gy wenscht, waar' snood en onrechtvaardig.
Denk, wat niet Faon voor ons eiland heeft verricht,
En verg van my geen dienst, ten koste van mijn plicht.
ilus.
Gy aarzelt, na den eed, my door uw mond gezworen?
evander.
Bedenk, dat Saffo mede in Lesbos werd geboren.
Moet op den dag, dat ze ons haar gunst en vriendschap toont,
Haar landgenoot door ons zoo gruwzaam zijnGa naar voetnoot1 gehoond?
ilus.
Indien ge, om Saffo, om een vreemde te believen,
Uw eed vergeet, en 't hart eens trouwen vriends wilt grieven,
Welaan, het staat u vrij. Ga, zoek uw Faon, - zock
Uw Saffo op; - doch wacht des meineeds gruwb'ren vloek:
Hy volgt u overal, tot wanhoop u doet sneven.
(Hy wil gaan.)
evander.
Neen, blijf!
ilus.
Weerhoû my niet!
evander.
'k Zal u voldoening geven.
ilus.
Wat vreugde! Faon, beef! 'k voldoe mijn bitt'ren haat!
| |
[pagina 263]
| |
evand.
Gy wilt het; ja, 'k zal wraak verschaffen aanuw smaad!
Vergeeft, vergeeft het my, gerechte Hemelgoden,
Die 't onrecht straft, hetgeen ik durf bestaan:
't Is vriendschap die het heeft geboden:
De wil van 't noodlot drijft my aan. -
Dan, hoor ik niet een juichtoon slaken...
Zoû Saffo reeds het strand genaken?
Gewis... zy komt...
ilus.
Wat gaat u aan?
evander.
't Is tijd, den heuvel af te gaan.
ilus.
Vaarwel! gy zult mijn wraak gedenken?
evander.
Gy eischt het... en ik vraag niets meer.
ilus.
Wat vreugd! 'k Zie my voldoening schenken!
evander.
Helaas! ten koste van mijn eer.Ga naar voetnoot1
| |
Vijfde tooneel.
een bode, de vorigen.
de bode.
Door stroom en wind de haven ingedreven,
Zeilt Saffoos vaartuig herwaart aan.
Met vluggen spoed heb ik my hier begeven,
Om u die maar te doen verstaan!
evander,
tegen Ilus.
't Is meer dan tijd: - wy moeten scheiden.
ilus.
Vaarwel! denk aan uw eed!
evander.
Moog' my het godendom de felste straf bereiden,
Eer ik dien immermeer vergeet.
| |
[pagina 264]
| |
Zesde tooneel.
ilus,
alleen.
Ga lafaart! Zang en spel en wufte dansvermaken,
Ziedaar wat u bekoort, waarnaar uw hart blijft haken;
Doch ga, geniet in vreê: dat heil is u vergund,
Indien gy slechts mijn haat voldoening geven kunt.
Beef, vuige Faon! beef! 't verderf is u beschoren!
Alleen aan Ilus zal Ifize toebehooren.
FINALE.
aria.
Ja, Ifize wordt de mijne:
Ze is door 't noodlot my beloofd:
Niets, dat haar mijn liefde ontrooft.
Faon! dat uw hoop verdwijne:
My wacht op deez' blijde kust,
In Ifizes arm de rust:
U moge, aan uitheemsche boorden,
't Zielsverdriet, de spijt vermoorden. -
Dan wat hoor ik? welk gerucht?
't Vreugdgeschal vervult de lucht!
Saffo kwam! - De maagdenreien
Dansen vrolijk hand aan hand,
Zingen, dekken 't oeverzand.
Met gestrooide palmenmeien.
Allen juichen daar beneên:
'k Zie hen woelen
En krioelen
Ondereen.
'k Wil hun onbesuisde spelen,
'k Wil hun vreugdegalm nietGa naar voetnoot1 deelen:
Wraak en liefde, zij alleen
Kunnen Ilus boezem streelen.
't Woest gedruisch vermeerdert steeds,
| |
[pagina 265]
| |
Ja, gewis, ik hoor hen reeds
Aan den voet des bergs vergaad'ren,
Om Apolloos koor te naad'ren.
Wat vertoeft gy, Ilus! vlied!
By hun feestzang voegt gy niet.
Hij verwijdert zich.
| |
Zevende tooneel.
saffo, door evander geleid, ismene, ifize, kooren, dansende en zingende opkomende.
De binnendeur des tempels gaat open. De Priester van Apollo vertoonen zich op den drempel.
koor.
Saffo! Saffo! wees gegroet!
Dansers! rept den vluggen voet!
Dart'lend gaat de maagdenrei,
Tripp'lend, trapp'lend u vooruit.
Klink' nog eens, met blij geluid,
Ruispijp, lier en veldschalmei,
Harp en sister, trom en fluit!
Saffo! Saffo! wees gegroet!
Eed'le maagd, zoo wijd beroemd!
Zie! wij strooien voor uw voet
Groene palm en frisch gebloemt!
Dans en zing nu, vlugge stoet!
Saffo! Saffo! wees gegroet! -
saffo.
O! dat mijn tong de erkent'nis af kon malen,
Die my vervult voor 't gul onthalen:
't Genoegen, dat mijn ziel verrukt,
Wordt door geen woorden uitgedrukt.
De taal, hoe machtig, heeft geen klanken,
Om u voor zooveel eerGa naar voetnoot1 te danken.
(Rondziende, ter zijde.)
Waar mijn oog zich wendt of ziet,Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 266]
| |
Nog ontdekt het Faon niet.
ifize,
ter zijde.
Waar mijn oog zich wendt of ziet,
Nog ontdekt het Faon niet.
evander,
tegen Saffo.
O! versmâ de hulde niet,
Die u hier onze achting biedt.
Aan haar, wier onvergeetb're naam,
Van waar Sicieljes golven bruischen
Tot waar de Strymon neêr komt ruischen,
Vermeld wordt door de vlugge faam, -
Aan Saffo, door heel de aard geprezen,
Wordt nimmer eers genoeg bewezen.
saffo.
Apolloos naam alleen moet hier gehuldigd wezen.
Aan hem, die in geheiligd vuur
Mijn boezem wist te ontfonken,
Aan hem alleen zij in dit uur
Verdiende lof geschonken!
Ter zijde.
Waar mijn oog zich wendt of ziet, enz.
ifize,
ter zijde.
Waar mijn oog, enz.
evander.
O versmâ, enz.
saffo.
Als de heil'ge dicht'rengloed
Rondwaart door mijn bruischend bloed,
My bevangt, my zwichten doet
Voor zijn hemelsch alvermogen, -
Als, met onweêrstaanb'ren drang,
't Dichtvuur vonkelt uit mijn oogen,
En mijn ziel zich, fel bewogen,
Uit moet storten in gezang, -
O dan is 't niet langer Saffo, 't is Apollo, die door my
Aan de scharen zich doet hooren in verheven melody.
koor.
't Is Apol, die 't zangvuur kweekt,
Dat haar borst in gloed ontsteekt:
't Is Apol, die door haar spreekt!
saffo.
Hem dan, die my op de vloeden
Voor gevaren woû behoeden,
Hem, mijn hulp en steun altijd,
Zij mijn lied, mijn dank gewijd.
Ja, Apol! voor uw altaren
Breng' weêr Saffoos hand,
Voor het oog der blijde scharen,
Dank en offerand!
koor.
O Apol! ontsluit uw tempel!
| |
[pagina 267]
| |
Saffo toeft hier op den drempel.
saffo.
Eer ik nog het heilig koor,
U gewijd, mag binnentreden,
Stort ik need'rig mijn gebeden:
Leen, o leen me een gunstig oor!
koor.
Leen haar bede een gunstig oor!
saffo.
Gy, die Python, 't wangedrocht,
Neêrvelde in zijn gruwb're krocht,
Die uw slapen op moogt cieren
Met steeds groenende eerlaurieren,
Die, wanneer de dageraad
U den slagboom openslaat,
Op uw gouden zonnewagen,
't Blaauwe luchtzwerk omgedragen,
De aarde licht en leven geeft,
Die op al wat leven heeft
Grooter weldaên nog doet vlieten,
Die ons 't leven leert genieten,
't Hart verlicht, den geest bezielt!
Zie my voor u neêrgeknield!
Wat my naar deez' plaats kwam jagen,
Wat ik van uw gunst kom vragen, -
Groote Apol! 't is u bekend.
(Met een gesmoorde stem.)
Eindig, eindig mijn ellend!
koor.
Laat u haar smeekgebed behagen;
Apol! voldoe aan Saffoos vragen! -
koor van priesters.
Zie, Saffo! zie den tempel u ontsloten!
Apollo hoorde uw smeekend lied;
Hy zal gewis uw bede niet verstooten:
Hy sluit voor u zijn heiligdommen niet.
koor.
Saffo! treê den tempel binnen!
't Feestlijk offer gaat beginnen.
Zie reeds tot de plechtigheid
't Prachtig outer toebereid.
saffo, en ifize.
Ach! nog zie ik Faon niet,
Waar mijn oog zich wendt of ziet!
koor.
Saffo! enz.
Zy treden den tempel binnen.
|
|