Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
assenede, maldeghem.
assenede.
Dit is hetGa naar voetnoot1 lusthof dan, waar, onder 't beukenlommer,
Graaf Floris rusten kwam van staatszorg en van kommer:
Dit is die Voog'lesang, dat wellustbarend oord,
Waar duin en bosch den toon herhalen
Der nooit vermoeide nachtegalen,
Waar ieder jaargetij weêr nieuwe zangen hoort. -
Gy hebt, naar mijn bevel, gelast aan uw soldaten
Om alles hier in d' ouden stand te laten?
maldeghem.
Gewis: en Floris Weêuw, ofschoon gedrukt van smart,
Erkent die gunst met dankbaar hart.
assen.
Zachtaardigheid en moed zijn 't merk van echte ridd'ren:
Zy doen hun vyand, ja, -Ga naar voetnoot2 geen zwakke vrouwen sidd'ren-
| |
[pagina 207]
| |
Genoeg! Men richte alhier het blijde feestmaal aan,
En zoeke een nieuwe kracht in schuimende pokalen,
Om, zoo ons Haarlem durft weêrstaan,
Nog heden aan die Stad haar trots te doen betalen.
'k Betrouw zulksGa naar voetnoot1 aan uw zorg.
maldeghem.
Ik zie, door gindsche laan
Komt schoone Agneta met uw wakk're hopliên aan.
(Hy vertrekt.)
| |
Tweede tooneel.
assenede, agneta, Vlaamsche hoplieden.
agneta.
Ik dank u voor de zorg, die my uw gunst betoonde.
Geloof, dat Floris Weêuw, in 't midden van haar leed,
Uw goedheid, die dit huis van overlast verschoonde,
Op hoogen prijs te schatten weet:Ga naar voetnoot2
En, zoo de zegepraal eens Hollands Leeuw bekroonde, Mevrouw!
Kon 't wezen, u vergelden zoû.
assenede.
'k Erken gelijk ik moet, die heusche taal,
Dan, 'k vrees, gy vindt niet licht die kans tot weêrvergelden:
De kamp heeft uit. Het heir des Vlamings dekt de velden.
Op morgen keert wellicht het slagtzwaard in de scheê,
En dankt dit Land aan Gwy den vreê.
agneta.
Nog is, mijn Heer! uw Graaf geen meester in deez' landen.
Geloof my, Floris oud gebied
Gehoorzaamt hem zoo spoedig niet!
assenede.
Gy waant dit?
| |
[pagina 208]
| |
No. 6.
RECITATIEF. Blijf, Mevrouw! geen ydel uitzicht kweeken:
Heel Holland ligt in boei. Geen hulp, geen redding meer!
Dit oud gebied erkent een nieuwen Opperheer;
't Is Gwy, die hier de wet zal spreken.
De Vlaamsche naam, zoo lang vermaard,
Zal met nog schooner glansen blinken,
Nu dit gewest verwonnen neêr moet zinken
Voor 't onweêrstaanbaar heldenzwaard.
koor.
Ja! glorie, roem en eer
Kroon' Vlaand'rens Opperheer!
aria.
assenede.
Geen macht ontrukt den zege aan Vlaand'rens heldenzonen!
Waar zy hun standerts toonen
Op 't bloedig krijgstooneel,
Komt hen de glorie kroonen.
Is de eerlaurier hun deel.
Verschoon, Mevrouw! deez' vrije taal...
Ik wil geenszins uwe eer beledigen;
Gun, dat wy ons aan 't vriendenmaal,
Hier aangerecht in deze zaal,
Zoo niet met Holland, dan voor 't minst met u bevredigen.
agneta.
Vraag geen vergunning daar, waar gy bevelen moogt.
assenede.
Wel! haast u dan, mijn wakk're knechten!
Het feestbanket hier aan te rechten,
Nu 't byzijn van Mevrouw ons blij genot verhoogt.
| |
Derde tooneel.
assenede, agneta, bertha, kildebeek, maldeghem, hoplieden, schildknapen, paadjes, jonkvrouwen, enz. Gedurende dit tooneel wordt het feestmaal aangerecht.
No. 7.
KOOR. Komt vrienden! tart de zorgen!
| |
[pagina 209]
| |
Smart verdwijn'
By den wijn:
Licht sneuv'len wy reeds morgen,
Thans voegt ons 't vrolijk zijn.
assenede,
tegen Agneta.
Mevrouw! duld dat ik u geleid
Naar 't glansrijk maal ons toebereid.
Hy plaatst zich met de beide vrouwen en de Legerhoofden aan den disch.
assenede.
Het zoet geluid der cythersnaren,
De melody van 't vrolijk lied
Ontciert de vreugd van 't feestmaal niet,
En doet wellicht, Mevrouw! een wijl uw smart bedaren.
No. 8.
KOOR. 't Is zoet voor hen, die lauw'ren kroonen,
Aan 't welbereidde vriendenmaal
De gulle vreugde by te wonen,
By bekerklank en blijde taal,
Terwijl de blanke hand der schoonen,
Den wijn ons biedt op gouden schaal.
quatuor.
kildebeek, tegen Agneta.
O! laat uw leed bedaren,
Geen druk moet u bezwaren
By 't zoet geluid der snaren,
Wijl vreugde heerscht in 't rond.
Zie, nu wy zegepralen,
Uit 's Hemels hooge zalen
Den vrede nederdalen
Op Hollands zoeten grond.
assenede.
Laat ons, hier neêrgezeten,
Van twist noch onrust weten;
De tweedracht zij vergeten,
De krijgstoorts uitgebluscht!
Vereenigd zijn deez' Landen
En Vlaand'rens blijde stranden
| |
[pagina 210]
| |
Door onverbreekb're banden.
De vrede schenkt u rust.
kildebeek.
O! mocht, na 't zegevieren,
Ons schoonheids hand vercieren
Met groenende eerlaurieren,
Den braven toegelegd!
O neen! geen and're kroonen,
Die voor zijn moedbetoonen
Den krijgsheld meer beloonen
Dan die de schoonheid vlecht.
agneta en bertha.
Alleen aan Hollands helden,
Wanneer zy de oorlogsvelden
Hun namen doen vermelden
By 't strijden voor ons recht,
Wordt, om voor 't moedbetoonen
Naar waarde hen te loonen,
Door 't hart van Hollands schoonen
De lauwer toegezegd!
koor.
Bezweken zijn die helden,
Gevloden langs de velden,
Toen wy ten zege snelden
In 't glorierijkst gevecht!
Ons moet de hand der schoonen,
Voor 't eervol moedbetoonen,
Met de eerlaurier bekroonen,
Des Vlamings billijk recht.
maldeghem,
met bitsheid.
Gewis! verdwenen is die trotsche heldenstoet.
De Vlaming kent in 't eind den moed
Van Hollands wijd vermaarde ridd'ren...
De bloote naam van Gwy doet reeds hun boezem sidd'ren.
assenede,
tegen Agneta.
Verschoon de ruwe taal eens krijgsmans, opgevoed
In 't leger, by de klank van 't dreunend oorlogswapen.
maldeghem.
't Is waar, my walgt een laffe vleiery:
Voor 't bloedig slagveld, niet voor 't hofsalet geschapen,
Zal nimmer Maldeghem - tot gunst van wie het zij -
Zijn onuitdoofb'ren haat voor Hollands ras verbloemen.
| |
[pagina 211]
| |
agneta.
Doe voor het minst hun recht: schoon Vlaand'rens oorlogsheir
Zich op den zege moog' beroemen,
Zoo Hollands kroost bezweek, het was met heldeneer.
maldeghem.
Met heldeneer? - Ik zag die oorlogslieden,
Als lamm'ren voor den wolf, voor mijn banieren vlieden,
Verzakend laf hun eens verworven faam.
Die Zuylens,Ga naar voetnoot1 Vorens, Wassenaren,
Zy vloden met hun legerscharen...
Die trotsche Haemsteê zelf...
agneta.
Wat durft gy?...
maldeghem.
Heeft zijn naam
Bezwalkt met onuitwischb'ren blaam,
Toen hy, van Duiveland by duist're nacht gevloden,
De stranden liet bezaaid met dooden.
agneta,
oprijzende.
Wat laster!
bertha,
oprijzende.
Staak die snoode logentaal!
Allen staan op.
assenede.
Stel, Maldeghem! stel aan uw reed'nen perk en paal.
Bedenk, het is haar zoon, wien ge onbesuisd durft hoonen.
maldeghem.
'k Zal t' allen tijd, wat ik gezegd heb, waar betoonen:
Die Haemsteê vluchtte voor mijn staal.
bertha.
Indien hem snood verraad en overmacht deed bukken,
Hij zal den zegepraal u, eer gy 't waant, ontrukken.
Beef! zoo hy immer u ontmoet,
Straft hy gewis uw overmoed.Ga naar voetnoot2
maldeghem.
Hy zal zich nooit zoo roekloos wagen...
| |
[pagina 212]
| |
bertha.
o! Gy durft nimmermeer hem dagen tot den strijd.
maldeghem.
Wel hoort dan, Ridders! gy, die hier vergaderd zijt!
Ik, Piers van Maldeghem, zeg, spijt wie 't moog' mishagen,
Dat Witte Floriszoon zich in den Pinxternacht,
Op Duiveland, lafhartig heeft gedragen:
En, wie mijn taal als laster houdt verdacht,
Dien blijfGa naar voetnoot1 ik tot een kamp op dood en leven dagen.
Hy werpt zijnen handschoen neder.
bertha.
Ik, Bertha van der Woude, ik zeg als Haemsteês bruid:
Wat gy van hem vermeldt is valschelijk gelogen;
Ik neem uw handschoen op voor dezer ridd'ren oogen,
En tart, in Haemsteês naam, u tot den kampstrijd uit.
Zy werpt haren handschoen neder, en laat dien van Maldeghem door een hofknaap oprapen.
maldegh.
Hoe! gy, een zwakke vrouw!... En kunt gy my doen weten,
Wat held zich in dien kamp met Maldeghem zal meten?
bertha.
Zoo my de Veldheer gunt, dat ik naar Haarlems wal
Een enkel uur my moog begeven,Ga naar voetnoot2
Beloof ik, dat ik u dien kamper vinden zal.Ga naar voetnoot3
assenede.
'k Eerbiedig 't edel doel, waardoor gy wordt gedreven,
En stem in uw verzoek. Dat wakk're Kildebeek
Met zijn Heraut u vergezelle,
En tevens Haarlems Vroedschap spreek',Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 213]
| |
En eische dat de Stad zich in mijn handen stelle,
Of afwacht', dat mijn heir haar trotsche wallen slecht'.
maldeghem,
wien intusschen zijn schildknaap Berthaas handschoen heeft ter hand gesteld.
'k Zal op mijn helm deez' handschoen steken:
Hy diene, in 't heetste van 't gevecht,
Uw kamper tot herkenningsteeken.
bertha.
Niet lang behoudt gy hem...
agneta.
Sterk, hemel! sterk ons recht!
No. 9.
FINALE. QUATUOR.
assenede,
tegen Kildebeek.
Spoed u heen! naar Haarlems wallen!
Laat de krijgstrompetten schallen;
Bied genade en vrede aan allen,
Zoo de Stad haar poort ontsluit.
agneta en bertha.
Laat de krijgstrompetten schallen!
Roept bijeen uw heldentallen:
O! voor Haarlems sterke wallen
Ziet de Vlaming zich gestuit!
kildebeek.
Spoedig ziet ge, in Haarlem, allen
Aan uw wapens toegevallen.
Ras herklinkt in gindsche wallen
Vlaand'rens blij triomfgeluid.
kildebeek,
tegen Assenede.
Ik versta u. -
assenede,
tegen Kildebeek.
Doe hun hooren,
Welk een leed hem is beschoren,
Die vermetel weêrstand biedt.
kildebeek.
Vrees, o vrees hun weêrstand niet!
Tegen Bertha.
'k Zal u geleiden.
assenede.
'k Blijf u verbeiden.
agneta.
Door angst gedreven,
Voel ik my beven
| |
[pagina 214]
| |
Als pop'lend riet.
bertha.
O wil niet beven.
Uw zoon blijft leven,
En 'k wanhoop niet.
koor.
Neen! Haarlems veege wal weêrstaat den Vlaming niet.
kildeb.
Welaan! ik ga den vrede aan Haarlem bieden.
assenede.
En, zoo hun trots durft weêrstand bieden,
Verkeert mijn wraak de Stad tot puin,
En overstelp' haar 't stuivend duin.
assenede, kildebeek, agneta en bertha.
Deez' dag zal { hun } leeren,
Deez' dag zal { ons } leeren,
Wie Holland regeeren,
Wiens wapens, wiens wetten men huldigen moet!
agneta, tegen Bertha.
't Is tijd om te scheiden;
God moge u geleiden!
O werd door den zege ons het weêrzien verzoet!
agneta en bertha.
Vaarwel dan!
kildebeek.
Kom! gaan wy!
bertha.
'k Verschaf ons voorzeker
In Haarlem een wreker.
kildebeek.
't Is tijd dat wy gaan:
Vaarwel dan!
bertha.
Welaan!
(Tegen Assenede.)
Dan, 'k verklaar u, zonder schroomen,
'k Spoor, in Haarlems wal gekomen,
Volk en Raad tot strijden aan.
assenede.
Ga! ik zal uw taal niet schroomen:
Veilig kunt gy derwaart gaan.
agneta.
Ja, in Haarlems wal gekomen,
Spoort zy elk tot kampen aan.
O! mocht Berthaas moedig spreken
Heldendrift by allen kweeken,
Onbedwingh'ren moed ontsteken
In der onderzaten borst, -
Dan zag ik het juk verbreken,
Dat mijn dierbaar Holland torscht.
assenede en koor.
Laat haar vrij van afweer spreken,
Beev' wie zich verzetten dorst!
| |
[pagina 215]
| |
bertha.
'k Zal tot Haarlems burg'ren spreken,
In elks ziel de zucht ontsteken,
Om 't verachtlijk juk te breken,
Dat ons dierbaar Holland torscht.
koor.
Laat haar vrij in Haarlem spreken:
Niets toch kan het juk verbreken,
Dat haar dierbaar Holland torscht.
|
|