Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Haarlems verlossing.
Het Tooneel vertoont het binnenplein van het grafelijk jachtslot, genaamd: het Huis de Vogelesang. Aan de eene zijde ziet men het gebouw zelf: aan de andere den toegang tot den slottuin. Op den achtergrond ontdekt men den buitenmuur en den hoofdingang. Een steenen brug, met wapens en beeldwerk voorzien, geleidt naar het open veld.
| |
Eerste bedrijf.Eerste tooneel.
gerbrand, landbewoners, naderhand
agneta en bertha.
By het ophalen der gordijn komen de landbewoners over de slotbrug op, waar hen Gerbrand inwacht. Gedurende den aanhef van het Koor treden Agneta en Bertha het jachthuis uit.
No. 1.
koor van landbewoners. Wee! wee! ons Land vergaat!
Geen moed, geen weêrstand baat,
Nu de Almacht ons verlaat!
agneta.
Wat zucht ge, in 't stof gebogen?
Wat klaagt gy, droeve schaar?
| |
[pagina 194]
| |
gerbrand.
Ach! hoeve en veld ontvlogen,
Schuwt elk het krijgsgevaar!
bertha.
Mijn boezem is bewogen
Door 't luide rouwmisbaar.
koor.
Wee! wee ons, droeve schaar!
Geweldig aangetogen,
Heeft Vlaand'rens legermacht
Ons Land ten val gebracht.
gerbrand.
Ik voel mijn hart bezwijken!
Zal Floris jachtgebouw
Met Vlaand'rens wapens prijken?
O dag van leed en rouw!
bertha.
Ach! 't leed, aan hen beschoren,
Ontneemt ook my de rust.
agneta.
Is Holland dan verloren,
Mijn Floris schat en lust?
koor.
Agneta! die voorheen,
In heuchelijker dagen,
Aan Floris mocht behagen, -
Gy deelt in ons geween.
gerbrand.
Hoor naar hun klagen!
bertha.
Wie troost hen?
agneta.
God alleen!
koor.
Hoor naar ons klagen!
Langs de akkers dwaalt een plonderzieke stoet
In woesten overmoed!
Wy zijn verloren,
Zoo ons geen God behoedt.Ga naar voetnoot1
gerbrand.
Wat jamm'ren die wy hooren! }
Te samen met het Koor.
De vyand raast verwoed! }
Te samen met het Koor.
agneta.
Ach! Holland is verloren, }
Te samen met het Koor.
Zoo ons geen God behoedt }
Te samen met het Koor.
En 't opzet wil verstoren. }
Te samen met het Koor.
bertha.
Ja! Holland is verloren }
Te samen met het Koor.
En ziet zich 't juk beschoren, }
Te samen met het Koor.
Tot loon van trouw en moed! }
Te samen met het Koor.
| |
[pagina 195]
| |
agneta.
Rampzaal'ge scharen! die by Floris droeve gade
Uw toevlucht zoekt voor 's oorlogs ongenade,
In 't zoet verblijf, weleer des Graven lust.
Ach! vruchtloos hoopt gy hier het Vlaamsch geweld te ontvlieden:
Dit oord zal u geen wijkplaats bieden.
Ras zal de wapenklank de liefelijke rust
Verstoren van deez' stille dreven.
Ras ziet zich ook dit Huis, tot dezen tijd verschoond,
Door 's Vlamings komst gehoond,
En zal een vreemdeling hier wetten komen geven.
gerbrand.
Hun toestand wekk' voor 't minst uw deernis, eed'le vrouw!
De vrucht van lange en bange jaren
Werd hun ontroofd door 's vyands plonderscharen;
Hun schuren zijn verbrand, vernield hun akkerbouw.
Zy durven slechts van u op troost en bystand wachten.
bertha.
Agneta zal gewis hun droevig lot verzachten.
Hoe ook door 't lot verarmd, hoe fel de stormen woên,
Wat naamloos wee ons zij beschoren, -
Hy heeft nog alles niet verloren,
Hy is nog rijk, die aan den naaste wél kan doen.
agneta.
Nooit bleef in heuchelijker dagen
Des Graven burchtpoort toegeslagenGa naar voetnoot1
Voor hem die onderstand kwam vragen.
Ook heden, in deez' tijd van nood,
Zij, wat ik heb, vrijwillig u gegeven.
Ik deel met u wat my nog over is gebleven:
Een luttel gouds, een weinig brood.
| |
[pagina 196]
| |
Ga, Gerbrand! 't is uw taak, nooddruftigen te voeden.
'k Beveel deez' schaar uw zorgen aan.
'k Wil hun verlies zooveel 't kan zijn vergoeden.
(Gerbrand gaat met de Landbewoners in het slot.)
agneta.
Wie nadert ginds door de esschenlaan?
| |
Tweede tooneel.
agneta, bertha, de schout van Haarlem.
bertha.
't Is Haarlems wakk're Schout, die even onbezweken
In 't hart der burgery de krijgsdeugd aan blijftGa naar voetnoot1 kweeken.
de schout,
in 't opkomen.
Helaas! wie had dit ooit geloofd?
agneta.
Wat brengt gy ons, Heer Schout?
bertha.
Gy zwijgt en schudt het hoofd?
agneta.
Tracht uw gepeinzen niet te smooren:
Wy beiden zijn gereed, het uiterste aan te hooren.
de schout.
Gy weet, hoe Haarlems burgery,
Steeds vaardig, goed en bloed voor 't Hollandsch huis te wagen,
Onwillig Vlaand'rens heerschappy
En nieuwe wetten zoû verdragen!
Zy staat gereed in 't krijgsgeweer,
En zal, gesterkt door hooge muren,
Den aanval, dien zy wacht, verduren:
Ja, zoo zy zwichten moet, zy zwicht niet zonder eer.
'k Besloot deez' dag, naar Leydens wal te trekken,
Om elk tot weêrstand op te wekken:
Dan kort by Hillegom kwam my met vluggen spoed
Een bange vlucht'ling in 't gemoet,
Die my de droeve tijding meldde,
| |
[pagina 197]
| |
Dat Leydens Burggraaf reeds, door Vlaand'rens legermacht
Verrast, voor Gwy de poorten openstelde,
En dat de vyand hier licht heden wordt verwacht.
agneta,
naar binnen wijzende.
Gy ziet die droeve schaar, verzameld in deez' wallen:
Deez' morgen zagen zy hunne akkers overvallen.
de schout.
'k Besloot op d'eigen stond, te keeren naar de Stad;
Doch eerst nog wenschte ik u mijn bystand aan te bieden.
Ik bid, Mevrouw! wil 't krijgstooneel ontvlieden.
Gun, dat ik u in veiligheid
Van hier en binnen Haarlem leid':
Niet, dat ge aldaar met ons den aanval zoudt verduren; -
O neen! in schaaûw van Egmonds kloostermuren,
Is u een stille wijk bereid.
agneta.
Wy danken u, Heer Schout! voor zulk een trouwbetooning;
Maar nooit uit eigen wil verlaat ik deze woning: -
Dit huis, waar ik weleer mijn blijdste dagen sleet,
Waar Hollands Graaf my 't zoet der liefde smaken deed,
Wil ik der plonderzucht van Vlaanderens soldaten
Geenszins vrijwillig overlaten.
Licht dat ook hun verhard gemoed
Voor Floris Weduwe eerbied voedt.
Maar gy, mijn Bertha! gy, mijn Wittes welbehagen!
Gy, die, sints uw geboortedag,
Aan mijne zorg werd opgedragen!
O vlucht, zoolang men vluchten mag!
Ik treed met dubb'len moed den Vlaming onder de oogen,
Zijt ge eenmaal aan zijn macht onttogen.
bertha.
Mijn moeder! welk een taal! gy waart mijn toeverlaat,
De troost van mijn verweesden staat;
En 'k zoû, nu 't uur des lijdens slaat,
| |
[pagina 198]
| |
Lafhartig, schand'lijk u begeven?
Neen, trouwe moeder! bouw op my.
Ik wil aan uwe zijde leven,
Of 't ergst verbeiden aan uw zij.
agneta.
Bedenk! uw jeugd, uw teed're jaren!...
bertha.
'k Sproot uit een stam, die nooit beducht was in gevaren;
En 't bloed, dat door mijne aad'ren vliet,
Verloochene zijn afkomst niet.
agneta.
Gy moet voor Haemsteê u bewaren:
Gy zijt zijn bruid. O vliê, uit liefde voor mijn zoon!
bertha.
Mijn Haemsteê had my nooit een laffe daad geboôn.
Zijn moed nog blijft alleen op Zeelands veege kusten
Des vyands legermacht ontrusten.
'k Wil zijner waardig zijn en toonen op deez' dag,
Wat ook een zwakke vrouw uit Hollands bloed vermag.
agneta,
tegen den Schout.
Gy hoort haar?
de schout.
Ja Mevrouw! met eerbied mocht ik 't hooren.
O! waar nog zulk een hooge moed
In 't hart der maagden wordt gevoed,
Is Holland niet geheel verloren. -
Dan 'k zie, de tijd spoedt voort! - 't Waar' vruchtloos hier getoefd,
Daar Haarlem al mijn zorg behoeft:
De algoede Hemel moog' goedgunstig zich ontfermen,
Het droeve Land en u beschermen!
Hy vertrekt.
| |
Derde tooneel.
agneta, bertha.
bertha.
Wat is uw oogmerk? wat ontwerpen durft gy voên?
agneta.
Ik weet, niets kan dit huis voor 's vyands macht behoên:
Hoe zoude ik, achter deze muren,
| |
[pagina 199]
| |
Dus onversterkt en onbemand,
Den minsten aanval slechts verduren? -
Neen, ydel waar' die wederstand.
Maar, ik verheel u niets: Roemruchtige Assenede,
Voert, naar 'k vernam, den Vlaming aan.
Hy was voorheen de vriend mijns broeders: en mijn bede
Tot reddingGa naar voetnoot1 van dit huis zal hy geenszins weêrstaan.
bertha.
Rampzaal'ge tijd! wie toch had immer kunnen denken,
Dat hier, in Floris jachtgebouw,
Een Vlaamsche ridder aan des Graven Weduwvrouw
Zijn bystand of zijn gunst zoû schenken!
agneta.
Niet immer blijft dit Land een prooi van 't vreemd geweld:
Ras zien wy de oude wet hersteld.
No. 2.
DUO RECITATIEF. Nog blijft me een uitzicht!
bertha.
Ja, schoon Gwy het Land verover'....
agneta.
Nog blijft ons Haemsteê over,
beiden.
Nog leeft Graaf Floris zoon.
andante.
bertha.
Wie zich laf in boei begaven,
Hy nog leeft, de hoop der braven,
Hy, de telg van Hollands Graven,
Groote Witte, Floris zoon.
agneta.
Schoon ook de angst mijn ziel mocht kwellen,
O! mijn hart durft mij voorspellen:
Hy zal Hollands recht herstellen,
Wreken onzen bitt'ren hoon.
beiden.
Ja, dat eens de Leeuw ontwake,
Dat de felle dag der wrake,
| |
[pagina 200]
| |
Over Vlaand'rens macht genake! -
Heerlijk blinkt weêr 's Graven kroon!
allegro.
Dan gewis, na 't droef verleden
Rijst een blij, een heuchlijk heden,
En 't vervullen onzer beden
Danken wy aan Floris zoon.
(Zy gaan binnen 't slot.)
| |
Vierde tooneel.
haemstede, beverwaert, beide in reisgewaad.
haemst.
Hoe nu! geen dienaars hier? Is Floris hof verlaten?
Of woedde hier reeds 't zwaard van Vlaanderens soldaten?
beverw.
Nog prijkt de aêloude Leeuw op torentrans en poort.
haemstede.
Daar binnen wordt gerucht gehoord.
Getrouwe vriend! o poog te ontwaren,
Of ik my veilig aan hun oog durf openbaren.
Beverwaert gaat naar binnen.
| |
Vijfde tooneel.
haemstede, alleen.
No. 3.
RECITATIEF. Ja, schoon ook de overmacht geheel dit Land deed bukken,
Men poge aan 's vyands hand den zegepalm te ontrukken.
Licht keert de wiss'lende oorlogskans. -
Wat stilte heerscht in gindsche wallen!
't Zwijgt alles, waar voorheen, by feestmuzyk en dans,
't Gezang der maagden rond bleefGa naar voetnoot1 schallen.
| |
[pagina 201]
| |
Helaas! hy, die voorheen de lust was van ons allen,
Hy leeft niet meer! Hoe doodsch is alles thands!
aria.
Verblijf van lust en weelde,
Waar Haemsteê 't levenslicht genoot!
Waar is de tijd, toen my uw aanblik streelde,
Toen Floris my in de armen sloot!
Helaas! vergeefs treê ik u nader,
Vergeefs ontvangt gy Haemsteê weêr.
Ach! Hollands Graaf, mijn dierb're vader,
Verwelkomt me op zijn jachtverblijf niet meer.
Verblijf van lust en weelde,
Waar Haamsteê 't levenslicht genoot,
Waar my de liefde eens vaders streelde, -
Gy zijt voor my van al uw schoon ontbloot.
| |
Zesde tooneel.
haemstede, beverwaert, landbewoners.
(Het koor nog binnen.) O rampspoed!
haemstede.
Welk een kreet dreunt me onverwachts in de ooren?
Wat deerniswaarde stoet verschijnt van gindschen kant?
Het koor opkomende.
Ja dood en ondergang zijn ons gewis beschoren;
En erf en schuren zijn verbrand.
Verloren, verloren
Is 't droeve Vaderland!
haemstede.
Ik kom uw droevig noodlot keeren.
Een uitzicht wordt u aangeboôn;
Niet t' allen tijde zal de Vlaming triomfeeren.
'k Ben Witte, Floris zoon!
koor.
Hoe? Witte, Floris zoon!
haemstede.
Staakt vrij dat vruchtloos klagen:
Wilt gy mijn opzet schragen,
Zoo zien wy 't Land gered.
Sterkt elk van u naar zijn vermogen
Het doel, dat Haemsteê durft beöogen,
Zoo wordt den vyand perk gezet.
| |
[pagina 202]
| |
koor.
Spreek op en doe ons hooren,
Wat gy van onze trouw verwacht!
haemstede.
Welaan! leent my aandachtige ooren!
Ik heb een moedige oorlogsmacht,
Daartoe bestemd en uitverkoren,
Niet ver van hier aan wal gebracht.
'k Zal aan hun hoofd voor Haarlems wallen
Den vyand ijlings overvallen.
Gaat gy intusschen heinde en veer
Met spoed in stad en dorp en velden
Mijn aankomst aan den landzaat melden,
En roept een ieder in 't geweer.
koor.
O ja, in stad en dorp en velden
Gaan wij uw komst den landzaat melden
En alles roepen in 't geweer.
(De Landbewoners vertrekken over de slotbrug.)
| |
Zevende tooneel.
haemstede, agneta, bertha, beverwaert, gerbrand.
No. 4.
trio.
agneta, tegen Gerbrand in 't opkomen.
Hoe! wat zegt gy?
haemstede.
Deze vrouwen......
bertha.
God! wien mag mijn oog aanschouwen?
haemstede.
O mijn moeder!
agneta.
Dierb're zoon!
Nimmer was een dag zoo schoon!
alle drie.
Dank! o hemel! die ons lijden,
In deze onrustvolle tijden,
Door een weêrzien, eindloos zoet,
Ons een wijl vergeten doet.
haemst.
Welk een heil komt mijn lijden verzoeten!
'k Mag mijn moeder en Bertha ontmoeten.
O gezegende en zalige stond!
agneta en bertha.
Welk een heil komt mijn smarte verzoeten!
| |
[pagina 203]
| |
'k Mag mijn Witte, mijn { zoon } weêr ontmoeten.
'k Mag mijn Witte, mijn { held } weêr ontmoeten.
O gezegende en zalige stond!
te samen.
Ja, ik mag { u, mijn zoon! weêr } aanschouwen!
Ja, ik mag { u, mijn held! weêr } aanschouwen!
Ja, ik mag { weêr u beiden } aanschouwen!
O! de hemel beloont mijn vertrouwen:
Zijn bestier was 't, dat herwaart { u } zond.
Zijn bestier was 't, dat herwaart { my } zond.
agneta.
Dan, door wat gunst van 't liefd'rijk Alvermogen
Staat gy, dus onverwacht, mijn Witte! voor onze oogen?
haemst.
'k Snelde over 't zandduin herwaart heen.
't Is u bewust, Mevrouw! hoe beî de Graaflijkheên
Gevallen zijn in 's vyands handen.
Niets bleef, van de uitgestrekte landen,
Waar Floris eens zijn wetten eeren deê,
Tot nog van 't juk bevrijd, dan drie getrouwe Steden,
Die altijd voor haar Graven streden:
't Zijn Dordrecht, Haarlem, Zierikzee.
Groothartige Oostervant is met zijn strijdgenooten
In Zierikzee tot heden ingesloten,
Doch weert den vyand af van wallen en van reê;
Terwijl de brave Heer van Putten,
Een held, van wien ik alles wacht,
Voor Brabants aangerukte macht
Oud Dordrechts eiland zal beschutten.
Wat my betreft, 'k besloot, in Haarlems vasten wal
By Hollands Leeuwbanier en 't oude krijgsgeschal
En Kennemaer en Waterlander
En Fries te brengen by elkander.
'k Verliet dus Schouwen, met een vaartuig, wel bemand,
En kwam deez' morgen reeds in 't aanzicht van dit strand.
Van driftig ongeduld, om u te zien, gedreven,
Heb ik mijn krijgsvolk, dat den vloed
| |
[pagina 204]
| |
Verbeiden blijft, met vluggen tred begeven,Ga naar voetnoot1
En straks my naar het slot gespoed.
agneta.
Een blijde morgen wordt herboren!
Geloof, dat Haarlem als haarGa naar voetnoot2 redder u begroet!
Trompetgeschal in de verte.
haemstede.
Dan welk een krijgstoon doet naby dit slot zich hooren?
bertha.
Trompetgeschal klinkt dreunend my in de ooren.
haemstede.
't Is Vlaand'rens aanvalmarsch!
agneta.
Vlied! of gy zijt verloren.
haemstede.
Ik vlieden!
gerbrand.
't Vlaamsche volk genaakt door de esschenlaan.
haemstede.
Hoe!
bertha.
Holland roept u!
beverwaert.
Op! naar Zandvoort heen!
haemstede.
Welaan! -
agneta.
Nog eens! omhels my eer wy scheiden.
Tegen Gerbrand.
Wil uit het slot hun schreden leiden!
gerbrand.
Door de achterpoort met spoed gevloôn!
agneta.
Vaarwel! vaarwel, mijn dierb're zoon!
bertha.
Vaarwel! de Hemel zie genadig op u neder.
haemstede.
Gy ziet my nimmermeer, of als verwinnaar weder!
Hy vertrekt met Beverwaert en Gerbrand.
| |
[pagina 205]
| |
Achtste tooneel.
agneta, bertha, kildebeek met zijn gevolg; naderhand gerbrand.
No. 5.
FINALE. QUATUOR.
kildebeek.
Op gy knapen, op gy helden!
Ziet uw moeite u hier vergelden!
Na den kamp op de oorlogsvelden
Is de rust ons dubbel zoet.
agneta en bertha.
Ach! wie zal ons leed vermelden?
't Moet Graaf Floris lustplaats gelden!
Rood van 't bloed van Hollands helden,
Zet de Vlaming hier den voet.
gerbrand, terugkomende.
Wie, die hier den voet durft zetten
In der Graven jachtgebouw?
kildebeek, tegen agneta.
O vergun, naar krijgsmans wetten,
Ons een wijkplaats, eed'le Vrouw!
agneta, bertha en gerbrand.
Geen weêrstand die ons baten
Of redding brengen zoû.
Ach! eenzaam en verlaten
Is Floris jachtgebouw.
kildebeek.
Vergun aan mijn soldaten
't Verblijf in dit gebouw,
En draag gelaten
Uw noodlot, eed'le Vrouw! -
Trekt in, soldaten!
agneta.
O bitt're ramp!
gerbrand.
O rouw
Ach! welke dagen moet ik zien!
kildebeek.
Ras komt, om u zijn groet te biên,
De Veldheer hier, Mevrouw!
agneta en bertha.
Helaas! wat smart treft my 't gemoed!
't Moet Floris lustplaats gelden!
| |
[pagina 206]
| |
Wie zal ons leed vermelden!
De Vlaming zet alhier den voet!
kildebeek.
Op gy knapen! op gy helden!
Ziet uw moeite u hier vergelden!
Na den kamp op de oorlogsvelden
Is de rust ons dubbel zoet.
Het krijgsvolk trekt het slot binnen.
|
|