geheel ontworpen, en de Komponist, die er muzyk bygemaakt had, verdienden eenigen lof.
Zelfs al had ik dus de ‘Witte Wijven’, en ‘aêloude Helden’ enkel plat proza laten spreken, had ik nog, door het ordonneeren van fraaie tafereelen, aanspraak mogen maken op den dank der toeschouwers; maar ik geloof, dat ik meer gedaan heb, en dat de kritikus, wiens woorden ik aanhaalde, zich - op 't beleefdst gezegd - min juist uitdrukte. Zoo verre van twintig eeuwen aanschouwelijk - of, als hy zeide, mimischplastisch - voor te stellen, had ik dit alleen ten opzigte van een zevental tijdpunten uit onze geschiedenis gedaan, ja hetgeen door de wichelaressen gezegd wordt is niet een bloot verklaren van 't geen vertoond werd, maar tevens een doorloopen van 't geen niet vertoond werd: - en wie thands het stuk leest, en dus niets ziet van den theatralen toestel, leest een kort begrip van onze geheele Geschiedenis: zeer oppervlakkig, zoo men wil; maar toch uitgebreid genoeg om het bewijs te leveren, dat ten dezen geleverd moest worden.
Het is dus werkelijk het dichtstuk, meer nog dan de tafereelen, waarin de Twintig eeuwen roems worden voorgesteld.
En, in weêrwil van den kritikus, moet ik oprecht verklaren, dat het gronddenkbeeld van het stuk, even als de wijze van behandeling, my voorkomen niet ongelukkig te zijn. Even als de Sybille aan Eneas, even als Lodewijk IX aan Hendrik IV (in de Henriade) stellen