Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
De roem van twintig eeuwen.
Het tooneel verbeeldt een dichtbewassen bosch, door de maan verlicht. Aan de rechterzijde des aanschouwers staat het woonverblijf der Wichelaressen. De Geesten der vier hoofdstoffen vervullenGa naar voetnoot1 het tooneel.
koor van geesten.
Duik nu, Aardman! onder 't gras!
Schuil, Meirmin! in poel en plas!
Zoek de vuurkolk, Salamander!
Kies in 't ruim der dunne lucht,
Hemelgeest! een rassche vlucht,
Eer dit oord van Heer verander'.
De Wichelaressen ontmoeten elkander.
aurinia.Ga naar voetnoot2
Zuster Gauna! zeg! van waar?
| |
[pagina 76]
| |
aurinia.
En wat brengt gy? Welke maar?
gauna.
Langs de zilv'ren waterstroomen
Is, met heel zijn heldenschaar,
Wakk're Bato aangekomen.
aurinia.
En Velleda?
velleda.
Door de lucht
Voerde my een lentezucht
Naar des Yssels groene zoomen.
'k Heb er krijgsgeschal vernomen:
Tot aan 't afgelegen strand
Dekt Diotoos heir het land.
gauna.
Maar wat mocht uw oog bemerken?
Werwaarts trok Aurinia?
aurinia.
Op des stormwinds breede vlerken
Sloeg mijn oog het Westen gaê.
Om een woonverblijf te zoeken,
Toog, met uitgespannen doeken,
Langs d' onmeetb'ren oceaan,
Koning Frizo herwaart aan.
velleda.
Zullen dus in 't eind deze oorden,
Die voordezen onverdeeld
's Waerelds geesten toebehoorden,
't Erf zijn van een menschenteelt?
| |
[pagina 77]
| |
gauna.
Geesten, die in nevelwolken,
Die in meir of waterkolken,
Of in 's aardrijks diepten woont,
Of in vlammen u vertoont!
Ruimt dit oord, nu stervelingen
U de heerschappy ontwringen.
aurinia.
's Hemels altoos wijs bestier
Riep een drietal helden hier,
Heeft deez' streken hun gegeven:
Vrucht'loos waar' het tegenstreven.
velleda.
Zusters! hoort gy, in 't verschiet,
't Dreunen van hun voetstap niet?
gauna.
Herwaart wenden zy de schreden.
aurinia.
Vlug ons woonhuis ingetreden,
Eer ons 't menschlijk oog bespied'!
Zy vertrekken.
koor van geesten.
Geesten! hoort gy, in 't verschiet,
't Dreunen van hun voetstap niet?
Zilv'ren wapens zien wy blaken,
Geesten! haast u! geesten! vliedt!
't Is gedaan met ons gebied,
Nu de menschen ons genaken.
De Vorsten verschijnen: de Geesten vluchten.
bato.
Zie hier dan 't heilig oord en 't nooit bezochte woud,
Waar zich de Zust'rentrits in eenzaamheid onthoudt.
| |
[pagina 78]
| |
Gy, Vorsten! die, als ik, u naar deez' plaats dorst wagen,
Alleen en onverzeld! - wat kan u herwaarts jagen?
frizo.Ga naar voetnoot1
'k Ben Frizo: eens beroemd aan 't Aziaansche strand,
Zocht ik, als banneling, een beter vaderland,
En kom van 't Zustertal hier raad en bystand vragen.
dioto.Ga naar voetnoot2
Dioto is mijn naam. Een wakk're schaar verliet
Met my des Wezers boord en 't vaderlijk gebied.
Ik heb my naar dit woud om de eigen reên begeven. -
bato.
Ook ik, door overmacht mijn erfgrond uitgedreven,
Nam, aan de spits mijns heirs, naar dit Gewest de wijk.
Mijn naam is Bato, en mijn doel aan 't uw gelijk. -
dioto.
Doch... gun my 't onderzoek... wie was 't, die u ontdekte,
Dat aan het Zustertal dit woud tot woonplaats strekte?
bato.
Een droomverbeelding was 't, die, in 't holst der nacht,
De heil'ge Wichelares my heeft voor 't oog gebracht.
Zoek, sprak zy, zoek een wijk langs 't zilvernat der stroomen,
En volg den breeden Rijn, tot u zijn groene zoomen
| |
[pagina 79]
| |
Een rijk en vruchtbaar land, bestemd voor 't zuivelvee,
Vertoonen. Hoû daar stand, vest daar uw vaste steê.
Kom dan, doch onverzeld, het verder welbehagen
Der heil'ge Zust'rentrits - met-één haar bystand - vragen
In 't donker eikenwoud, dat oord, door ons bewoond,
Waar nimmer zich, voor u, een sterv'ling heeft vertoond.
Daar zult ge aan d'ingang reeds een tweetal helden vinden,
Uit vorstenbloed geteeld, en u met hen verbinden.
Verdeeld vermoogt gy niets: vereenigd zal uw macht
Altijd vermeerd'ren tot aan 't verste nageslacht.
Zoo sprak haar zilv'ren stem; 'k ontwaakte, en aan mijn oogen
Was tot mijn smart op eens het nachtgezicht onttogen. -
dioto.
Zoû 't waarheid kunnen zijn? - 'k heb aan des Wezers boord
Gelijke maagd gezien, gelijk bevel gehoord.
frizo.
'k Heb, waar de Tigervloed mijn erfland door komt stroomen,
Uit d'eigen schoonen mond denzelfden last vernomen!
dioto.
Wel! volgen wy dien last! Ons binde vriendschaps band,
En deelen we onderling dit vet en grasrijk land.
frizo.
'k Voldoe aan zulk een wensch met wellust.
De drie Vorsten geven elkander de hand.
bato.
Dan, mijn vrinden!
Het voegt ons thands, vereend, de zust'ren uit te vinden.
frizo.
Zoû hier hun woning zijn, 't betooverd woudpaleis?
dioto.
Gewis! hier rijst de poort, het doeleind onzer reis.
| |
[pagina 80]
| |
bato.
Wel! dat men d'Ga naar voetnoot1 ingang vraag' met diepe smeekgebeden
En heilig tooverrijm, geschikt om te overreden.
De Vorsten buigen zich.
bato.
Heil'ge Zust'ren, die deez' oorden
Eeuwen lang beschermen mocht!
Afgereisd van verre boorden
Hebben wy dit bosch gezocht.
't Is uw gunst daar wy op hopen,
Die ons heil bewerken zal.
Sluit nu d' ingang voor ons open,
Nooit volprezen Zustertal! -
dioto.
't Plechtig uur is reeds gekomen.
Ziet! de maan staat hoog in top.
Boven 't loof der eikenboomen,
Steekt ze beî de horens op. -
Gy, die 't heden en 't verleden
Kent en 't geen gebeuren zal!
Hoort naar onze smeekgebeden,
Nooit volprezen Zustertal!
frizo.
Zust'ren, die ons zijt verschenen,
Die ons noodlot hebt beslecht!
Wilt ons thands de gunst verleenen,
Ons zoo plechtig toegezegd!
'k Heb om u Darius staten
En oud Babels hoogen wal
| |
[pagina 81]
| |
Met mijn vriendenstoet verlaten.
Helpt ons, edel Zustertal!
koor van binnen.
Menschenzonen, die zoo stout
D'ingang zocht van 't heilig woud,
Door geen sterv'ling ooit genoten!
't Zustertal heeft u verhoord:
Ziet! reeds opent zich de poort:
't Woudpaleis is u ontsloten. -
Het paleis opent zich: de Wichelaressen verschijnen.
velleda.
Gy die deez' grond betreedt, doorluchte Vorstenzonen!
Vermetel was uw daad, maar de uitslag zal u loonen.
Doet uw verlangen ons verstaan,
En ziet door ons uw wensch voldaan. -
dioto.
o! Mocht uw gunst ons openbaren
Wat lot ons nakroost zal weêrvaren!
Meldt ons, of tegen overval
Zijn moed dit grondgebied bewaren,
Of wel in 't eind verliezen zal. -
aurinia.
Eensgezindheid doet uw zonen
t' Allen tijd dit Land bewonen,
En aan Dollert, Vlie of Rijn
Wijd geducht en machtig zijn.
gauna.
Eeuwige eer zal 't kroost vercieren,
Dat zich Bato schenken ziet.
Sterft de naam der Batavieren,
o! Hun glorie mindert niet.
| |
[pagina 82]
| |
velleda.
Held Diotoos machtige erven
Zullen, aan des Yssels boord,
De eer, die braven toebehoort,
Tot aan 's aardrijks eind verwerven.
aurinia.
Alle volk'ren op deze aard
Zien wy eens hun naam verliezen;
Maar de grootsche naam van Friezen
Blijft in eeuwigheid vermaard.
gauna.
't Oppermachtig volk van Romen
Moog' zijn legers saêm doen komen
Over Batoos grondgebied:
Batoos nakroost vreest hen niet.
velleda.
Open, Toekomst! uw gordijnen:
Doe de helden ons verschijnen,
Wier beleid en trouw en moed
Deez' Gewesten eens behoedt.
aurinia.
Wil de bloem van Batoos zonen,
Held Civilis, ons vertoonen, -
Hem, wiens arm den Romer sloeg,
Die hem roekloos kwam bespringen,
HemGa naar voetnoot1 uit Batoos erf verjoeg
En den vreê wist af te dwingen.
| |
[pagina 83]
| |
Eerste voorstelling.
De achtergrond opent zich en vertoont de afgebroken brug, waarop de vrede tusschen de Romeinen en Batavieren door cerialis en civilis gesloten wordt.
koor van binnen.
Zinsbegooch'lend spel! verdwijn!
Dat een volgende eeuw verschijn'.
velleda.
Als geweldige onweêrswolken,
Die de naad'ring van d' orkaan
Melden aan den oceaan,
Zoo, zoo rukken woeste volken
Dreigend op uw erfgrond aan.
aurinia.
Noren, Finnen, fiere Deenen,
Die hun overmacht vereenen,
Landen op de Friesche kust.
Meer nog dan de woeste dieren,
Dan de wolven, raven, gieren,
Die hun krijgsstandaardenGa naar voetnoot1 cieren,
Zijn ze op roof en buit belust.
gauna.
Maar geen vloot, geen krijgsgevaren,
Maar geen plonderzieke scharen,
Zullen immer sidd'ring baren
| |
[pagina 84]
| |
In der Friezen fier gemoed,
De ijz'ren knods blinkt in hun handen:
Wie hen driftig aan durft randen,
Heeft zijn stoutheid ras geboet. -
velleda.
Eeuwen zijn voorbygevlogen,
En de helle waarheidsgloor
Breekt de neveldampen door.
Ongeloof verdwijnt en logen,
En in Utrechts trotsch gesticht
Wordt de BisschopsstoelGa naar voetnoot1 gericht. -
gauna.
Hy verschijn', de Vorst der Franken,
Groote Karel, aan wiens macht
Eens een later nageslacht
Onderwijs en wet zal danken.
| |
Tweede voorstelling.
De achtergrond opent zich en vertoont karel den groote, aan zijn hof te Nymegen, de Vorsten der Friezen ontfangende.
koor van binnen.
Zinsbegooch'lend spel! verdwijn!
Dat een volgende eeuw verschijn'.
frizo.
O! mocht ge ons reeds nu verblijden,
Zaal'ge en nooit volprezen tijden! -
Wijd verheven en vermaard
| |
[pagina 85]
| |
Zij de roem van 't oorlogszwaard;
Maar nog boven krijgsviktorie
Stelt mijn ziel de stille glorie,
Die verlichtings invloed baart.Ga naar voetnoot1
aurinia.
Ja! wat schitt'rende eerlaurieren
Ooit uw nageslacht vercieren,
Forsch behaald in 't oorlogsveld, -
o! By ieder volk op aarde
Rijst het Neêrlandsch volk in waarde
Waar het godsvrucht, vroomheid geldt. -
velleda.
Ook de lof van wijs beleid,
Van volharding, nijverheid,
Zal uw zonen
Eenmaal kroonen:
En de voortgespoedde tijd
Zal hun onvermoeide vlijt
Aan geheel de waereld toonen,
Als hun macht de golven dwingt,
En den vloed, die hen bespringt,
Tusschen dijk en dammen dringt:
Of als zy,Ga naar voetnoot2 de felle baren
Met hun vlooten opgevaren,
Handel drijven heinde en veer
Over 't ongestuime meir.
| |
[pagina 86]
| |
gauna.
Maar niet slechts van handelsvlooten waait hun wijdgeduchte vaan: -
Ook om roem en lof te winnen, bouwt uw nazaat d' Oceaan.
Lisbon tuige van de daden, door hun heldenarm verricht,
Als de Moorsche legerscharen vlieden voor hun aangezicht.
Damiate, heel de Nijlstroom, spreke van hun fieren moed,
Die Egyptes halve manen voor de kruisvaan zwichten doet. -
| |
Derde voorstelling.
De achtergrond opent zich. Men ziet den Nijlstroom en een gedeelte der stad Damiate: de Hollandsche en Friesche kruisvaarders bestormen en vermeesteren een kasteel, in de rivier gelegen.
koor.
Zinsbegooch'lend spel! verdwijn!
Dat een volgende eeuw verschijn'.
aurinia.
Alles wisselt op deez' waereld: hoe verheven, hoe vermaard,
Blijven niet dezelfde namen door deez' landen steeds bewaard.
't Weeld'rig oord, waar fiere Bato thands den standert heeft geplant,
Trotsch op Hertogskroon en wapen, voert den naam van Gelderland:
Utrecht zwaait den Bisschopskromstaf, meer gevreesd dan speer of zwaard:
't Volk van Aa- en Ysselboorden toont Diotoos heldenaart.
Maar den roem der wakk're Zeeuwen, maar zoet Hollands grootschen naam
Zie ik, tot aan 't eind der zeeën, rondgedragen door de faam. -
| |
[pagina 87]
| |
bato.
Kunt ge ons van de brave helden,
In wier moed en trouw en deugd
Zich de landzaat eens verheugt,
Ook de namen niet vermelden?
velleda.
Nimmer, hadde ik duizend tongen, zoude ik 't edel heldental
U naar waarde kunnen prijzen, waar dit land op bogen zal;
't Voegt ons, slechts van hen te wagen, door wier onbezweken moed
't Land, in tijden van ellende, voor vernieling wordt behoed.
gauna.
Gelijk een watervloed, geweldig losgelaten,
Dekt Vlaand'ren Hollands grond en Zeeland met soldaten,
Wijl Brabants opperhoofd zijn drommen herwaart zendt
En tot in 't hart van 't land zijn oorlogsfakkel wendt.
Heel Holland is verheerd; slechts Haarlems burgerscharen
Zijn nog bevrijd van 't zwaard der woeste plonderaren.
Dan ach! de dag genaakt, die ook hun vasten wal,
Ten zij 't Gods arm verhoede, aan Vlaand'ren leev'ren zal. -
aurinia.
Maar, al stijgt de nood in top,
De Almacht wekt een redder op:
De eed'le Witte, schoon en fier,
Voert weêr de oude krijgsbanier; -
En geweken is de smart:
Moed herleeft in aller hart.
's Vorsten zoon gebiedt aan 't heir:
Holland kent geen vreeze meer.
velleda.
Op de komst van Hollands held
Ruimt de Vlaming 't oorlogsveld.
| |
[pagina 88]
| |
Angstig vlieden 's vyands ruiters,
Angstig Brabants landvrijbuiters.
Klink' nu blij de loftrompet:
Holland, Holland is gered!
| |
Vierde voorstelling.
De achtergrond opent zich en vertoont een landschap buiten Haarlem. witte van haemstede komt in zegepraal terug van zijn krijgstocht tegen de Vlamingen en vertoont aan de Burgery van Haarlem de banier van Holland, wier gezicht den moed aan de verslagene landzaten hergeven had.
koor.
Zinsbegooch'lend spel, enz.
bato.
Hoe juichen we in den roem van 't edel nageslacht! -
Gelukkig is het land, dat zulke telgen wacht.
gauna.
'k Besef, o helden! uw verrukking;
Dan ach! die tijden gaan voorby,
En, na een schoone vorstenrij,
Vertoont zich priesterdwang, verdrukking,
Geloofsvervolging, tiranny.
Nu weeren Zeven Landgewesten
Den vyand af uit burcht en vesten
En geven van hun vroomheid blijk:
Hoe klein in aanzien en vermogen,
Zy tarten, door 't groothartigst pogen,
Europaas machtigst Koninkrijk.
frizo.
Maar zegt ons, welke bondgenooten
| |
[pagina 89]
| |
Het lemmer voor hun zaak ontblooten,
Hen sterken tegen de overmacht?
aurinia.
Vergeefs hun bystand afgebeden:
Wee hem, die ooit van Mogendheden,
Van bondgenooten hulp verwacht!
velleda.
Neen! vruchtloos rijst des landzaats klacht
Tot Frankrijk en Brittanje.
frizo.
Wie heeft dan bystand aangebracht?
gauna.
De Hemel en Oranje.
velleda.
Oranje! nimmer meldt de faam
Een meer geliefden, schooner naam:
Die naam brengt meerderGa naar voetnoot1 wond'ren voort
Dan immer rijm of tooverwoord,
Schoon 't geesten uit het peilloos diep
Of sterren uit heur luchtbaan riep.
Wie aan dien grooten naam slechts denkt,
Heeft helden voor zijn geest gewenkt,
Zoo rijk in deugd, zoo rijk in tal,
Als ooit één Stamhuis baren zal.
Geen echte telg van uw geslacht,
| |
[pagina 90]
| |
Die niet van hen zijn heil verwacht.
Geen staatsman is hy, wien het beeld
Van Willem niet voor oogen speelt:
Geen krijgsman is hy, die vergeet,
Wat Maurits, wat zijn broeder deed.
De grijzaart voelt, als hy hun daên
Herdenkt, den boezem jeugdig slaan:
De jong'ling, wien hun grootheid boeit,
Voelt, hoe zijn hart van eerzucht gloeit:
En staam'lend spreekt, met blij geluid,
Het teeder kind hun namen uit. -
gauna.
Ja, waar 't fel benarde Neêrland and'ren bystand heeft gezocht,
Nimmer werd die, dan voor tranen, dan voor leed en bloed gekocht. -
Eng'land zoude ons hulp verleenen, maar verdrukking, hoogmoed, waan
Brengt, in steê van troost en vrijheid, brengt LeycesterGa naar voetnoot1 met zich aan. -
Wat vraagt hy naar Hollands welzijn? - nieuwe kluisters, anders niet,
Schoon zijn list die moog' vergulden, zijn het, die zijn trotschheid biedt;
Maar Oranje volgt het voorbeeld, dat hem eens zijn Vader gaf -
Maurits neemt het roer in handen: Eng'lands zendeling deinst af!
| |
Vijfde voorstelling.
De achtergrond opent zich en vertoont een zaal aan het Hof van Prins maurits in 's Gravenhage. Sonoy zoekt
| |
[pagina 91]
| |
den jeugdigen Vorst over te halen, om zich geheel aan de leiding van leycester over te geven.Ga naar voetnoot1 Doch maurits, wien de Gekommitteerden der Staten van vijf Gewesten het Stadhouderschap komen aanbieden, verwerpt den raad van
sonoy en belooft aan de Afgevaardigden, dat hy, en na hem zijn broeder frederik hendrik, de voetstappen zullen drukken huns doorluchtigen Vaders, wiens beeltenis den wand verciert.
koor als voren.
Zinsbegooch'lend spel, enz.
aurinia.
Tachtig jaren duurt de strijd,
Eer zich Neêrland ziet bevrijd.
Eind'lijk wordt de vreê gesloten,
Maar, helaas! te kort gesmaakt.
Frankrijks oorlogsdrom genaakt;
Eng'land nadert met zijn vlooten. -
Op den bodem van dit land
Wordt de lelievaan geplant. -
Britsche schepen dreigen 't strand.
Maar, al stijgen ook gevaren,
Met de Ruyter op de baren,
Met Oranje in 't oorlogsveld,
Tarten Hollands burgerscharen
Britsche list en Fransch geweld.
| |
Zesde voorstelling.
De achtergrond opent zich, de nederlandsche maagd
is in strijd met Frankrijk en Engeland; tegen wier vereenigd
| |
[pagina 92]
| |
geweld zy door de Land- en Zeemacht, vertegenwoordigd door Prins willem den derde en de ruyter, beschermd wordt.
koor als voren.
Zinsbegooch'lend spel, enz.
dioto.
Heil den grond, die telgen baart,
Zoo roemruchtig, zoo vermaard!
Wie toch zoû, na zulke daên,
Grootscher feiten nog bestaan?
gauna.
Ach! een reeks van droeve dagen,
Vol van leed en bitt're plagen,
Teistert nu deez' dierb'ren grond.
De oorlogsbliksem, uitgeborsten
Over Natiën en Vorsten,
Flikkert heel de waereld rond.
Harp en luit en zangtoon zwijgen;
Wijl naar 's hemels throon alleen
Droeve akkoorden opwaart stijgen,
Jammervolle smeekgebeên. -
aurinia.
De Almacht ziet ontfermend neder:
Vrede keert op 't aardrijk weder,
En Euroop, van band ontslagen, zingt verheugd zijns redders lof
Maar, wat volk, op dankb're wijzen,
Voor zijn redding God moog' prijzen,
Neêrland boven alle volken heeft de ruimste dankensstof.
velleda.
o Ja! van allen tegenspoed
Schijnt Nederland ontheven:
Een Koning uit Oranjes bloed
| |
[pagina 93]
| |
Is hun van God gegeven.
De vrede-olijf, weleer besproeid
Door 't bloed van Willems zoon,
Is rijk en welig opgegroeid
In schaaûw van Willems throon.
Verlichting spreidt haar glans in 't rond,
Wijl orde en wet regeert:
Beschaving bloeit op Neêrlands grond
En domheid wordt geweerd:
En, zoo gevaar of leed genaakt,
Wie vreest er? Neêrlands Koning waakt!
gauna.
Ook de Zuider-Nederlanden deelen in hetzelfde lot.
De oude welvaart, lang verloren,
Wordt voor Belgiën herboren;
Maar slechts ondank, laster, spot
Zijn het loon, den Vorst beschoren.
Vergt niet, dat zelfs onze taal
Zoo veel gruw'len, zoo veel snoodheid -
Maar met-één oud Neêrlands grootheid
En Oranjes daên - verhaal':
Neen, dat hier verbeelding spreke: dat haar spel u 't verd're maal'. -
| |
Zevende voorstelling.
De achtergrond opent zich. Men ziet de nederlandsche maagd met belgiën onder de schaduw des Oranjebooms gezeten. Nijd, laster en bedrog halen belgiën over om haar te verlaten. De nederlandsche maagd, overal verstooten, vindt alleen heul by de wijsheid en de
rechtvaardigheid, die haar het zwaard ter hand stellen en in den Oranjeboom het woord voorwaarts lezen doen.
| |
[pagina 94]
| |
Men hoort een donderslag. Belgiën en haarGa naar voetnoot1 medestanders worden verwonnen. Het geheele Tooneel verandert en vertoont den Tempel des Roems, in welken de Borstbeelden des Konings en van zijn Doorluchte Zonen door de overwinning bekranst worden, terwijl toepasselijke trofeën, eereteekenen en zinnebeelden den zege kenschetsen, in den jongsten veldtocht door Oranje en Nederland verworven. -
frizo
Wat zinsbegooch'lend schouwspel boeit
Mijn oog en heeft mijn hart ontgloeid?
Verbeeldings spel! ei! wijk nog niet!
Duld, dat ik u een wijl geniet'.
Betoov'ring! o, hoe eind'loos zoet
En dierbaar zijt ge mijn gemoed!
Wat hooggestemde zang de ziel
Des echten dichters ooit ontviel,
Wat ooit met grootsche woordenpraal
Werd voortgebracht in keur van taal,
Wat zoete en wellustvolle traan
Het fijnst gevoel ooit deed ontstaan,
Ach! traan, noch taal, noch heilig lied
Maalde u mijn zielsverrukking niet.
dioto.
Genoeg wist gy door schijntafreelen,
o Zust'ren! ons gevoel te streelen.
Dan o! wy vergen van uw kunstGa naar voetnoot2
Geen nieuw bewijs, geen verd're gunst:
| |
[pagina 95]
| |
Wat toch, wat zoû ze ons kunnen malen,
Dat by den grootschen roem kon halen
Van zulk een glansrijk zegepralen?
bato.
Door verbeelding voortgedragen op de wieken van den tijd,
Zien wy ons in uw geheimen, zaal'ge Toekomst! ingewijd.
Ja! wy leven by ons nakroost: onze boezem bleef niet koel
Voor hun glorie, maar ontsloot zich voor een ongekend gevoel.
Ja! in maatklank vloei een heilwensch uit mijn diep getroffen borst
Voor het dierbaar volk van Neêrland en voor Neêrlands dierb'ren Vorst! -
dioto.
Zalig zijt ge, o Nederlanden,
Die op zulke helden bouwt!
Die aan zoo volwaarde handen
't Heil des onderdaans betrouwt!
De eerkroon, die u blijft omgeven,
Ziet, ook by de laatste neven,
d'Ouden luister nooit verdoofd,
Als uw trouwe burgerscharen
Zich, in 't barnen der gevaren,
Om den throon huns Konings scharen,
En Oranje staat aan 't hoofd.
bato.
Driewerf heil den wijzen Koning,
Die, by 't woeden van d' orkaan,
Als een vaste rots blijft staan!
Strekk' der volk'ren dankbetooning
Hem de zaligste belooning,
Voor geheel een levenstijd
Aan hun welzijn toegewijd!
| |
[pagina 96]
| |
frizo.
Heil den eed'len Vorstenloten,
's Vaders trouwe roemgenooten!
Heil den onwaardeerb'ren held,
Die, waar 't de eer van Neêrland geldt,
Zegevierend voorwaarts snelt,
En den lauwer weg mag dragen
In een strijd, die minder dagen
Dan verwonnen steden telt. -
dioto.
Heil hem, die, aan 's broeders zijde,
Onverschrokken toog ten strijde:
Heil aan Freed'rik, wiens beleid
't Heir tot kampen heeft bereid!
bato.
Heil aan Neêrlands eerste vrouwe!
Heil der vroome Koningin!
Dat men lang in haar aanschouwe
't Beeld van teed're moedertrouwe,
Christendeugd en huwlijksmin:
Haar, die thans door zulke zonen
Vroeger zorgen ziet beloonen!
frizo.
Heil aan grooten Peters nanicht en aan Pruissens Koningsspruit!
Dat heur ziel, van zorg ontslagen, voor de vreugde zich ontsluit'.
Dat heur hand door de eerlaurieren,
Die der Princen slapen cieren,
Onder 't vrolijk jubelvieren
Myrt en rozen heen doe zwieren.
Dat zy hun doorluchte telgen, by 't ontluiken hunner jeugd,
Wijzen op der vaad'ren voorbeeld, op hun moed en vorstendeugd! -
| |
[pagina 97]
| |
Dat zy recht hun doen beseffen wat van hen de nazaat wacht:
Dan zal 't Neêrland eeuwig welgaan tot in 't verste nageslacht! -
koor.
Ja! wat en tijd en ramp vermogen,
Verydeld blijft hun machtloos pogen,
Zoolang een onverbreekb're band
Oranje hecht aan Nederland.
|
|