succes, door my in het voorbericht opgegeven, thands tot de gevolgtrekking komen, dat mijn arbeid zelf eenige verdiensten bezat; en ik wil er tevens by onderzoeken, waarin die verdiensten bestonden. Die beschouwing kan haar nuttige zijde hebben.
Vooreerst, ik roerde snaren aan, die by het Nederlandsche volk weêrklank vonden: ik verhief in een tijd, die over 't geheel alles behalve roemrijk was, toch datgene wat werkelijk lof- en eerbiedwaardig kon genoemd worden: ik deed aan mijn landgenooten gevoelen, dat zy nog niet zoo diep gezonken waren als men in het overige Europa wel geloofde: en ik verdiende hun dank, om dat ik, even als Varro, niet aan 't behoud van 't Gemeenebest gewanhoopt had.
Ten tweede kwam ik de eerste. Dit is altijd op zich zelve een verdienste. Wie later komt moge beter doen, hy zal zelden zoo goed slagen als zijn voorganger. Dit leert de ondervinding, dit de Geschiedenis der Letterkunde, zoo wel als de Algemeene Geschiedenis. Wie 't eerst zich vertoont, heeft vóór zich hetgeen de Franschen noemen l'à-propos du moment: en wie dit voorby laat gaan, verspilt doorgaands zijn tijd en zijn talent.
Maar bovendien, in de derde plaats, het stuk bezat iets, dat in de toenmalige stukken over 't algemeen niet gevonden werd, t.w. een lossen en vrolijken dialoog, geheel afwijkende van den onnatuurlijken schoolmeesters-stijl, waarin de meeste prozastukken van die dagen geschreven werden; daarby koepletten, doorgaands vrij goed berijmd, en waarvan de toepassing of de punt door ieder gevoeld en begrepen werd, kluchtige toestanden en gekke zetten, die aan lezer of toeschouwer onwillekeurig een lach afpresten, en waarvan sommige het my nu by 't herlezen nog gedaan hebben.