Poëtische werken. Deel 8. Treur- en blijspelen. Deel 1
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Fiësko. Eerste bedrijf.Eerste tooneel.
Het tooneel stelt een vertrek voor in het paleis van Fiësko: de middeldeur opent in een feestzaal: de rechter zijdeur leidt buiten af: het is nacht: het vertrek is prachtig verlicht.
verrina, bertha: zy komen door de middeldeur op.
verrina.
Mijn dochter, volgt mijn schreên: ontwijken wy een feest
Dat enkel wrevel wekt in mijn ontstemden geest:
Laat and'ren, 't staat hun vrij, in woeste dansvermaken,
In 't schel muzykgeluid, in 't brassen, vreugde smaken:
Geen vreugde bleef er voor Verrinaas droeve ziel,
Nu 't zinkend vaderland zoo eindloos diep verviel.
bertha.
Een nieuwe smart ligt in mijns vaders taal verborgen:
't Vervallen vaderland wekt niet alleen uw zorgen:
Uw eed'le boezem treurt om 't missen van een vrind:
Fiësko slaat, verdoold, uw lessen in den wind.
verrina.
'k Beken het, Bertha, ja, hy is voor ons verloren!
'k Dacht eertijds, dat in hem de wreker was geboren,
Die, aan den ouden roem gedachtig van zijn stam,
Voor Genua ontgloeid in fiere vrijheidsvlam,
Gesterkt door mijnen raad, de tiranny zoû vellen,
En deez' gezonken stad in d' ouden glans herstellen.
| |
[pagina 128]
| |
Met wellust sloeg mijn oog zijn vroegste kindsheid gaê,
Ga naar voetnoot1 (Toen reeds zijn brandend hart voor 't heil van Genua
De schoonste ontwerpen vormde in jeugdige verrukking
En in verbeelding 't land bevrijdde van verdrukking.)
En dankte mijn gebed de alwijze Hemelmacht,
Die ons het vorstenjuk tot straf en lout'ring bracht,
Opdat Fiëskoos deugd die felle schande wreken,
En 't schitt'rend vrijheidslicht te schooner door zoû breken.
Doch, nu dat vrijheidslicht in neev'len onderdook,
Vervliegt mijn dwaze hoop voor eeuwig wegGa naar voetnoot2 in rook.
Fiësko juicht vernoegd by 't knellen van de keten:
Hy heeft de vriendschap en het vaderland vergeten;
In zorgelooze vreugd bespot hy mijnen rouw,
En glimlacht op het puinGa naar voetnoot3 van 't vallend staatsgebouw,
bertha.
Hy smeet den lauwer af der eed'le heldenglorie:
Zijn hart vernoegt zich met een lichtere viktorie:
Men ziet hem 't vleiziek oor der wufte vrouwenschaar,
Die met verholen vreugd zijn diensten wordt gewaar,
Wanneer en dans en spel en feestvermaak verveelen,
Met zouteloos gesnap en minbetuiging streelen.
verrina.
Wie kent de blijdschap van GiannettinoGa naar voetnoot4 niet,
Nu zich Lavagnaas Graaf zoo laag verneed'ren liet:Ga naar voetnoot5
| |
[pagina 129]
| |
Die trotscheGa naar voetnoot1 moest voorheen Fiëskoos deugden vreezen:
Thands kan deez' vrouwenslaaf hem niet gevaarlijk wezen.
Lichtvaardig prachend om der dwingelanden gunst,
Streeft deze al 't hofgezin vooruit in vleierskunst!Ga naar voetnoot2
Dit was dan 't schoon verschiet dat ik my dorst beloven!
Ik zie my al de vrucht van jaren moeite ontrooven:
De ontaarde, in wien mijn zorg den volksbevrijder zag,
Is de eerste aanbidder van des dwingelands gezach.
Helaas! nooit zal voor my de heilzon weder schijnen!
bertha.
Kan niets van uw gelaat de nevels doen verdwijnen?
Wat ook uw smarten wek, mijn trouwe kindermin
Storte uw verslagen ziel een zachten balsem in.
Hoor naar uw Berthaas stem, die u te voren streelde,
Die vaak de boezemwond eens grijzen vaders heelde.
verrina.
Uw leeftijd is nog vreemd aan 't leed dat my verslindt:
'k Betreur mijn vaderland! -
bertha.
Doch gy behieldt uw kind
verrina.
'k Behield u, Bertha! u, de wellust van mijn leven!
Een troostgrond is in u mijn grijsheid bygebleven:
Dan, 'k sidder, by mijn rouw om 't algemeen verval,
Voor 't uur, dat van mijn zorg uw jeugd berooven zal.
Een schriklijk denkbeeld, kind! een ijzingvol vermoeden
Kwam midden op het feest in dezen boezem woeden.
Giannettinoos oog (ik bloos van schaamte en schrik)
Sloeg op uw rein gelaat een helschenGa naar voetnoot3 liefdeblik. -
Indien zijn vuige lust het snood ontwerp kon vormen
Om op uw zuiv're deugd baldadig los te stormen!Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 130]
| |
Ik ijs op 't denkbeeld van zoo wreed een gruwelstuk!
Mijn dochter! dat ik u aan 't angstig harte druk. -
Laat my uw zacht gestreel de kalmte wedergeven.Ga naar voetnoot1
bertha.
Wat aak'lig voorgevoel doet mijnen vader beven?
Hoe zoû die onverlaat zoo stout en schaamt'loos zijn...
verrina.
Welke eerbied, welk ontzach weêrhoudt Giannettijn?
Gy kent hem!... dan, mijn kind, ik wil die zorg verdrijven:
Ik ben gelukkig, daar my Bertha by mocht blijven.
De goede Hemel zal mijn allerlaatsten troost
My niet verliezen doen in zulk een dierbaar kroost:
De felle boezemsmart besneeuwde vroeg mijn hairen:
Een sterker steun dan ik moet u voor 't leed bewaren. -
Ziedaar mijn laatsten wensch. - Moge ik, in 't uur mijns doods
U zalig zien in d' arm eens braven echtgenoots.
Held Borgognino, die, in 't leger opgetogen,
Nooit voor den tooverstaf der heerschzucht heeft gebogen,
Ontdekte my de min die hy voor u gevoelt.
't Is my bewust: uw heil is al wat hy bedoelt.
Hy zij uw echtgenoot: hy moge uw jeugd bewaken:
Zoo zal ik 't stervensuur met kalmte zien genaken.
bertha.
Mijn vader! welk een taal!
| |
Tweede tooneel.
verrina, bertha. borgognino komt uit de feestzaal.
verrina,
tegen Borgognino.
Treê nader! - mijne spruit
Beveel ik aan uw zorg: ontfang haar als uw bruid!Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 131]
| |
Gy, die uw boezemwensch Verrina mededeelde,
Zult ook de laatste hoop vervullen die my streelde,
En waken voor haar heil: by 't naad'ren aan het graf
Zweer ik het dwaas ontwerp der burgervrijheid af.
Mijn kind'ren, 'k wil met u mijn dagen vreedzaam enden,
En naar het vaderland geen droeven blik meer wenden. -
Vergeet het, als ik doe.
borgognino.
Ik bloosGa naar voetnoot1 om uwe reên.
Zoû, midden in 't gevaar, Verrina rugwaarts treên?
Voor my, ik voed nog hoop: vertrapt men onze rechten,
Mijn arm zal onversaagd de tiranny bevechten.
'k Braveer het grimmigst lot met d' eernaam van uw zoon.
Men keer den tegenspoed met dubbel moedbetoon:
Het hart, dat waarlijk mint, is 't felst in moed ontstoken,
En, wenGa naar voetnoot2 voor mijn geluk de huwlijksfakkels rooken,
Betaamt het mijner deugd, dat palm en eerlaurier
Zich sling're om 't echtaltaar en mijnen krijgsroem cier!
'k Wil Bertha waardig zijn: haar liefde zal my sterken:
Ik, om die liefde, 't heil des vaderlands bewerken. -
Zie daar den bruidschat, dien mijn moed haar aan wil biên.
bertha.
Ik sidder. - Vrees hen, die alom uw schreên bespiên,
En waag een leven niet, dat Bertha moet behooren.
Ach! 't blijdst vooruitgezicht is naauw voor my geboren,
Of 'k moet reeds angsten voên voor vader en gemaal!
| |
[pagina 132]
| |
Ik zie 't gevaar alleen: gy slechts den zegepraal!
Vergeef een zwakheid my,Ga naar voetnoot1 uit teêrheid opgerezen:
Een zachter roeping wordt door my u aangewezen:
Eens vaders ouderdom door kinderliefde en troost
Te streelen, is de plicht van 't ouderminnend kroost,
En de uwe, Scipio! dien zullen wy verrichten.
verrina.
De plichten van den zoon verdwijnen voor de plichten
Des burgers. Gy, beproef geen aanval op zijn deugd.
Hy wekte door zijn taal, de taal der heldenjeugd,
Mijn sluim'rend eergevoel: ik mag my zelf hervinden:
'k Verhef my op den knoop die ons zal samenbinden: -
Mijn kind! verdrijf uw angst en matig uw geween. -
Dan, 't is reeds meer dan tijd naar mijn verblijf te treên.
| |
Derde tooneel.
verrina, borgognino, bertha, kalkagno, uit de feestzaal komende.
borgognino.
Kalkagno nadert ons, het feestgewoel ontweken.
verrina,
tegen Borgognino.
Ga, dat uw teed're zorg mijn dochter huiswaarts leid:
'k Beveel haar aan uw trouw.
Bertha en Borgognino vertrekken door de zijdeur, welke naar buiten leidt.
| |
[pagina 133]
| |
Vierde tooneel.
verrina, kalkagno.
verrina.
Spreek op: ik ben bereid.
kalkagno.
De ramp van 't algemeen, ten hoogsten top gerezen,
De droeve slaverny der laffe Genueezen,
De trots van Doria, wiens overmoed de wet
Braveert, wiens dwing'landy de vrijheid heeft verplet,
Doen, midden op het feest, mijn hart van wrevel blaken: -
Dit was het, dat mijn taal u wilde kenbaar maken.
verrina.
Heb ik u wel verstaan? Gy, die uw blijde jeugd
Aan 't hof van Doria in bandeloze vreugd
Onnut verloopen zaagt?
kalkagno.
Ja, onder twee tyrannen,
Durf ik, kloekmoedig, voor de vrijheid samenspannen.
verrina.
Wie, gy?
kalkagno.
Hoor toe: 'k versliep mijn besten levenstijd:
Op mijnen adel stout, van schaamte en zorg bevrijd,
Liet ik door zingenot en wellust my bekooren,
En hoorde 't volksgeschrei met onverschillige ooren. -
Mijn lot is omgekeerd: ik, uit mijn slaap ontwaakt.
verrina.
'k Versta u. - De armoê heeft een held van u gemaakt.
Zoo lang de blinde gunst van 't lot u bleef bestralen,
Kende uw losbandigheid, uw spilzucht, perk noch palen.
Dan, al uw aanzien week, toen de ongemeene schat,
Dien uw aêloud geslacht door vlijt vergaderd had,
In buitensporigheên te spoedig was verloopen:
De woek'raar noodzaakte u zijn wreede hulp te koopen:
En morgen heeft veellicht zijn wreev'lig ongeduld
U kluisters voorbereid ter lossing uwer schuld.Ga naar voetnoot1
Gy wilt, op 't felst gehoond, zijn wreede list verkloeken,
| |
[pagina 134]
| |
En in een staatsorkaan de straffeloosheid zoeken:
Uw ouden naam voor 't minst van smaad en schande ontslaan,
En, zoo gy sterven moet, met roem ten grave gaan. -
kalkagno.
O! mocht ons beider moed 's lands ouden bloei herstellen!Ga naar voetnoot1
verrina.
Dan zoû men over u eerst vonnis kunnen vellen.
kalkagno.
Verdrijf uw argwaan: hoop met my op beter tijd.
verrina.
Kan 't zijn, dat zich uw hart met yd'le hoop verblijd'?
In mijn geprangde ziel moest zy voorlang verouderen:
Het juk der slaverny bezwaart ons aller schouderen.
Met droefheid zoekt mijn oog de helden, die voorheen
Van uit hun raadsgestoelt' regeerden op de zeên,
Hen, door de vrijheid zelv' geschapen ter viktorie,
Die nimmer keerden, dan belaên met heldenglorie;
Helaas! zy zijn niet meer, die zuilen der gemeent'!
't Bedrukte Genua treurt op hun grafgesteent',
Ziet schande in plaats van eer zich vesten in zijn haven,
Beschouwt zijn kluisters, zoekt naar burgers, en vindt slaven.
kalkagno.
Geloof my, meer dan één mint nog de wet als gy.
verrina.
Neen! alles kust gedwee den staf der dwing'landy.
Ziet gy den adel niet, gevoelloos voor het klagen
Des landzaats, slechts bezorgd aan vrouwen te behagen,
Het leven slijten in verachtlijk vreugdgewoel?
Weet slechts hun nietig hart, by 't hollend feestgejoel,
Of de ijz'ren geeselroê een kermend volk doet beven?
Neen! - zoo een enk'le deugd hun ziel waar bygebleven,
Zy zouden nimmermeer, gedienstig en om strijd,
De roede aanbidden, die het vaderland kastijdt.
Andreas Doria heeft Genua gewroken,
En Frankrijks euvelmoed met kracht naar 't hart gestoken;
Dan, toen hy ons ontsloeg van 't vreemde dwanggeweld,
| |
[pagina 135]
| |
Heeft hy in zijnen boei het vaderland gekneld.
Het viel hem licht, een stad, die hem den zege dankte,
Een hem verkochten Raad, wiens oude grootheid wankte,
Te kluist'ren in zijn macht. Zijn lauwer bloeide schoon,
Doch welkte op 't grijze hoofd, verbrijzeldGa naar voetnoot1 door de kroon.
'k Zie slechts den Doge in hem, en heb den held vergeten.
Wat gaat zijn roem my aan, gevangen in zijn keten?
Dan, zoo Andreas kruin, met wonden overdekt,
By 't sidd'rend Genua ontzach en eerbied wekt,
Zoo 't vuige hofgebroed, zoo kruipende edellieden,
Zijn suffen ouderdom hun eerbewijzing bieden,
Nog smoorde ik in de borst een nuttelooze klacht!
Maar, op wat rechten steunt Giannettinoos macht?
Hy is des Doges neef, doch onderdaan der wetten.
Verzwakte Doria kan langer niet beletten,
Dat hy, zijn erfgenaam, alreeds de heerschappy
Gelijk zijn eigendom beschouw, de burgery
Als slaven optel, zich bedien van ons vermogen,
Der maagden eer beloer met heiligschennende oogen,
En met ons eigen goud den beulenstoet betaal,
Tot straf van onze klacht of ongedwongen taal.
Neen, Genueezen, gaat! en juicht om zijne snoodheid:
Buigt slaafsch de knieën voor Giannettinoos grootheid.
Ik, door de smart vergrijsd meer dan door ouderdom,
Wend naar het stille graf de smachtende oogen om:Ga naar voetnoot2
Daar zal mijn noodgeschrei den voorgeslachten leeren,
Hoe diep hun nazaat viel en hoe wy meesters eeren.
kalkagno.
Te hard, Verrina, is het vonnis dat gy velt.
Wy zien den stalen boei, die onzen hoogmoed knelt,
Ook door 't verguldsel heen. Nog zijn er achtb're Raden,
| |
[pagina 136]
| |
Die moedig 't gunstbetoon eens Doriaas versmaden:
Ook hen, wier dart'le vreugd en opgesmukte praal
Zich dag aan dag vertoont by dans en feestonthaal,
Zult ge, in 't geheim, misschien den dwing'land hooren vloeken,
En, tot één doel vereend, by ons bescherming zoeken.
Fiësko bovenal....
verrina.
Die dwaze hoop vlood heen!
Fiësko ademt nog: dan ach! de held verdween.
kalkagno.
Maar zoo die open blik, die blijkb're zelfsontluist'ring,
Die jacht op los vermaak, die deugd- en roemverduist'ring,
Fiësko zoo onwaard, hem tot een momtuig strekt,
Waaronder hy de ziel eens vrijheidsminnaars dekt?
Misschien word ik misleid, en is mijn oordeel dwaling:
Doch sla zijn wezen gade, en let, hoe by herhaling
Zijn taal in weêrspraak is met zijn gedwongen lach.
Wat mocht zijn doelwit zijn, wanneer hy zijn gezach
Gebruikte en van de straf dien Afrikaan behoedde,
Wiens moordlust en geweld in deze vesten woedde:
Wien thands in zijn paleis de toegang openstaat?
Men zegt, dat hy met hem gedurig zich beraadt,
Hem zelfs al blozend vleit: die zorg ware overbodig,
Had niet Lavagnaas graaf de hulp diens booswichts noodig.
O! mocht Fiësko my versterken in mijn waan,
En 't zuchtend vaderland van ketenen ontslaan!
Vergeefs wordt, zonder hem, een kloek ontwerp verzonnen;
Vergeefs het weefgetouw eens aanslags opgesponnen.
Het diep gezonken volk vreest Doria, en scheldt
Hem de overheersching kwijt, wanneer 't zijn daden telt:
Maar, zoo Lavagnaas graaf, zoo edel, zoo beminlijk,
In raad en feestvertrek en strijdperk onverwinlijk,
Zijn schatten, arm en geest der vrijheid off'ren wil,
Strek hy aan 't eedverbond tot opperhoofd en spil.
Gewapend met zijn naam, in aller boezem heilig,
| |
[pagina 137]
| |
Bestrijden wy 't geweld, voor volksmisnoegen veilig.
Bespieden wy zijn doel.
verrina.
Gy wilt het. 'k Ben te vreên.
Men spoor den burger op door 't vleiersmomtuig heen,
En zie of de achtb're naam, die eens hem kon bekooren,
De naam van Genua, zich nog by hem doet hooren.
| |
Vijfde tooneel.
verrina, kalkagno op den voorgrond. - De middeldeur opent zich en vertoont de feestzaal, met gasten gevuld.
fiësko staat midden onder hen.
fiësko.
Mijn vrienden! niets bepaal de zorgelooze vreugd!
Komt, wijden we aan 't vermaak de dagen onzer jeugd:
De tijd zal onsGa naar voetnoot1 te ras en vuur en geestkracht sloopen.
Voor 't woelig dansgekrielGa naar voetnoot2 zet ik mijn zalen open:
Van 't blij gejoel verhit, zoekt ge in 't oranjewoud,
Waar 't duizendkleurig licht het oog betooverd houdt,
De koele schaduw op in geur'ge loverzalen,
Wijl Cyprus druivennat u toelacht uit de schalen.
Dat voor den hellen glans, dien ik alom ontsteek,
Aurora by haar komst terugdeinze en verbleek:
Het prachtig feestbanket noodt ouderen van dagen,
Of hen, wien maatgeluid noch dansvermaak behagen.
Mijn slaven, vaardig om hun diensten u te biên,
Zult ge op den minsten wensch naauwkeurig letten zien.
Dat niets den loop verstoor der ongetoomde blijheid:
Een elk voldoe zijn smaak en volg zijn wil in vrijheid...
Verrina en Kalkagno ziende, die met afgewend gelaat
| |
[pagina 138]
| |
in hunne mantels gewikkeldGa naar voetnoot1 op den voorgrond staan.
Dan, mijn verwonderd oog ziet ginds nog gasten staan,
Van mijn onthalen,Ga naar voetnoot2 naar 't my toeschijnt, niet voldaan!
Hy treedt in de voorzaal. De middeldeur wordt gesloten. Hy vervolgt tegen Verrina en Kalkagno.
Dit afgewend gelaat verraadt een stil misnoegen.
Komt! wilt ge u by den dans of aan den maaltijd voegen?
Verlangt ge een frisschen dronk van Chiros druivensap?
Of lust u 't onderhoud der vrouwen, wier gesnap...
verrina.
Kan zich een manlijk hart dier beuz'lary gewennen?
fiësko.
Dit manlijk antwoord doet Verrina myGa naar voetnoot3 herkennen.
verrina,
zich ontdekkende.
Fiëskoos valkenoog ziet door 't bekleedsel heen,
En kent zijn vrienden aan hun vrije taal alleen.
Doch zwaarder valt het ons, weleer zijn trouwsten vrinden,
Door 't masker, dat hem dekt, Fiësko weêr te vinden.
fiësko.
'k Besef een rede niet, zoo vol geheimenis.
Dan hoe! uw somber oog spelt rouw en droefenis.
Wat wil dat blijk van rouw, om uwen arm gestrengeld?
verrina.
Geen lijk- noch treurbericht zij met uw vreugd gemengeld.
fiësko,
met aandoening.
Ook dan niet, als een vriend u naar de reden vraagt?
O! meld my, om wiens dood uw boezem rouwe draagt:
Zoo eenig droef gemis uw harte kon verscheuren,
| |
[pagina 139]
| |
Het voegt my, als uw vriend, vanGa naar voetnoot1 nevens u te treuren,
De droefheid, die u trof, trof ook Fiësko.
verrina.
Ach!
Het is maar al te waar: ons beiden trof de slag:
Dan, menig zoon vergeet het sterven zijner moeder.
fiësko.
Uw moeder stierf voorlang.
verrina.
Eens noemdet gy my broeder,
Toen waart gy, zoo als ik, een zoon van 't vaderland.
fiësko.
'k Versta u: de oude wrok heeft nog niet uitgebrand:
Uw boezem blijft de hoop, hoe flaauw ook, nog beminnen,
Dat eenmaal Genua haar vrijheid zal herwinnen.
'k Heb zelf eens de eigen taal gebezigd, die gy spreekt,
En de eigen vlotte hoop in 't jeugdig hart gekweekt:
Men zag my Doria, zoowel als gy, braveeren;
Dan, 't went'len van den tijd kwam my mijn dwaasheid leeren:
Ja, Genua bezweek met al zijn ouden bloei:
Geen list of dapperheid ontslaat het van den boei,
Noch schenkt aan 't vaderland of glorie of herstelling.
't Voegt ons, als de erfgenaam, die, met een schijnb're kwelling,
De lijkbaar volgt van hem, wiens dood hem rijkdom bracht,
En diepen weemoed toont, terwijl hy heimlijk lacht, -
't Voegt ons, een nutloos leed in zorgloosheid te smooren.
verrina.
Kan dit uw meening zijn?
kalkagno.
Wat reden moet ik hooren!
fiësko.
En waarom Doria gehoorzaamheid ontzegd?
Hy heeft zich 't hoog bewind geëigend zonder recht
Men konde ditGa naar voetnoot2 voorzien: maar 't was de dienstbetooning
Des adels, die den weg gebaand heeft tot zijn krooning:
Toen vleide men den held! - thans huldig men den heer!
Giannettino wil hem volgen in die eer.
| |
[pagina 140]
| |
Welnu, ik ben te vreên: 'k zal hem gehoorzaam wezen:
Zijn achterdocht behoeft Lavagna niet te vreezen.
Eer ik door daad of schijn hem immer argwaan gaf,
Zwoer ik in eeuwigheid de staatsbekomm'ring af!
Wat baat het ons, de vreugd des levens te besnoeien? -
Zoolang het goudgeel graan op 't lachend veld blijft groeien,
Zoolang ons 't citerspel tot zacht genoegen wenkt,
Den afgetobden geest een wijl verlichting schenkt,
Zoolang voor 't dorstig hart Tokaal en Xeres stroomen,
Zij de aardsche zaligheid ons door geen zorg ontnomen.
verrina.
Kan dit uw meening zijn, Fiësko?
fiësko.
Waarom niet.
Zoû 't grooter zegen zijn, dien u de vrijheid biedt?
Die vrijheid in mijn oog is slechts regeeringloosheid,
Die de opperheerschappy ten prooi geeft aan de boosheid
Van 't breidelloos gemeen: die 't zaad des oproers kweekt,
De plonderziekte schraagt, het oorlogsvuur ontsteekt,
Monarchen uit den poel der laagheid op komt heffen,
Om hen op d' eigen stond met wisser slag te treffen,
De wet van kracht berooft, hem, die zich dwaas beroemt
Op schatten, tot schavot of ballingschap verdoemt,
Partyschaps felle vlam aan 't spreekgestoelt' doetGa naar voetnoot1 broeien,
Des krijgshelds glorie straft met kerkerhol en boeien,
En enkel 't uitschot spaart der natie, dat, op 't graf
Der helden, plukhairt om de splinters van den staf.
Die vrijheid is me een schrik - en 'k stel mijn lot in handen
Van éénen heerscher, niet van duizend dwingelanden.
verrina.
Het is genoeg. - Vaarwel!
Hy vertrekt met Kalkagno.
fiësko.
Verrina! nog een woord!
Vergeefs: 't afgrijzen jaagt dien stalen burger voort.
| |
[pagina 141]
| |
Zesde tooneel.
fiësko,
alleen.
Mijn onbezorgd gedrag bedriegt hun loos vermoeden:
Niets kan voor 't wis verderf mijn vyanden behoeden.
Des adels dof gemor, en 't bruischend volksgewoel,
't Werkt al hulpvaardig meê tot mijn verheven doel:
Dan, Hassan keerde niet! - voor zijn doordringende oogen
Verberg ik zonder vrucht het doelwit van mijn pogen?
Doch 'k heb hem 't lijf gered van 't bloedig strafschavot:
Volyv'rig en getrouw volbrengt hy mijn gebod:
En, schoon zijn dienstbetoon somwijlen my doet blozen,
Is niets my nutter dan de hulp diens eerelozen,
Wiens leven en bestaan van mijne wenken hangt,
Die van zijn meester straf of 't heerlijkst loon ontfangt.
Genoeg: aan mijn ontwerp moog hy tot werktuig strekken,
En dan, met goud belaên, uit dezen wal vertrekken.
Ik zie hem nadertreên.
| |
Zevende tooneel.
fiësko, hassan, omzichtig opkomende.
fiësko.
Treê toe en antwoord my. -
Wat tijding brengt gy aan? wat zaagt en hoordet gy?Ga naar voetnoot1
hassan.
'k Trad volgends uw bevel de werkgestichten binnen,
Waar de armoê slaaft en zweet, om 't schamel brood te winnen:
'k Doorliep de voorstad, waar de kommervolle ellend
In krot en kelder huist en troost noch steunsel kent.
fiësko.
Wat is dier droeven lot?
hassan.
Verdrukking.
fiësko.
Hun verlangen?...
| |
[pagina 142]
| |
hassan.
IsGa naar voetnoot1 wraak.
fiësko.
Gy deedt hun hulp uit mijnen naam ontfangen?
hassan.
Elk zond voor uw geluk my dankb're wenschen na.
fiësko.
Welk denkbeeld wekt by hen de naam van Doria?
hassan.
Den haat.
fiësko.
En hoe wist gy hun meeningen te ontdekken?
hassan.
Der Franschen legermacht (dus luidden hun gesprekken)
Knelde ons in d'ijz'ren boei. Andreas maakte ons vrij,
Doch gaf, in plaats der hunne, ons zijne dwing'landy.
fiësko.
Dus vloekt men zijn bewind? En heeft u hun vermoeden
Den wreker niet gemeld, die Genua zal hoeden?
hassan.
Hun wanhoop noemt vergeefs een krijger, die voorheen
Aan 't zuchtend vaderland een held en staatsman scheen,
Doch voor gevaar en eer de wellust heeft verkoren,
En al hun weeklacht hoort met onverschillige ooren.
fiësko.
Zijn naam?
hassan.
Fiësko! -
fiësko.
Dus beschouwen zy met spijt
Hoe ik in zoete rust een werkloos leven slijt?
hassan.
Hun droef gevoel barst uit in onverdoofbaar klagen:
Fiësko, roept men, die in 't bloeien zijner dagen
Deez' stad onttrekken moest aan 't haatlijk dwanggebied,
Verzaakt het glansrijk bloed, dat hem door de aders vliet!
Die krijgsman, tot den roem van 't schitt'rend oorlogswapen,
Niet tot het laf genot van dart'le lust geschapen,
Buigt voor den wuften gril der schoonheid zich ter neêr,
En vleit de vyanden des lands. -
fiësko.
Ik triomfeer!
Zoo dwong ik dan het volk mijn daden na te sporen.
hassan.
Hoe!
fiësko.
Niets ontrukt den Doge aan 't noodlot hem beschoren.
| |
[pagina 143]
| |
En ras ontglipt zijn hand de machtelooze staf.
De ontzinde!
hassan.
't Is gedaan! gy werpt het masker af!
Ik ken Fiësko nu, en 't doel van al zijn pogen.
Wat heerlijk moordtooneel ontsluit zich voor mijn oogen!
fiësko.
Rampzaal'ge! welk een taal!...
hassan.
My walgt een laffe rust:
Door uwe vloot geroofd aan de Afrikaansche kust,
Zag ik als weerloos vee op 't marktveld my verkoopen,
En heel mijn droeve jeugd in slaverny verloopen:
Mijn wrevel zwoer uw volk een endeloozen haat:
'k Heb stout mijn band verscheurd, en uwe wet versmaad;
Die wet vervolgde my, zoo ras ik haar trotseerde;
Die wet, wier tiranny my 't dwangjukGa naar voetnoot1 kennen leerde,
Bestempelde (als de dolk, geklemd in mijne hand,
Een weinig nutloos goud begeerdeGa naar voetnoot2 als onderstand)
Mijn poging met een naam zoo haatlijk als onwaardig.
fiësko.
Welnu! tot uw behoud vondt gy mijn invloed vaardig.
hassan.
't Is my bewust! - uw zorg voor mijne lijfsgenaê
Schetste aan mijn haat uw doel, en 't lot van Genua:
Lavagnaas rijke graaf, van weelde en pracht omgeven,
(Zoo dacht ik) is bezorgd om 't onverschillig leven
Eens onbekenden slaafs, ter folterstraf gedoemd.
Voorzeker, hy behoeft hetgeen men misdaad noemt.
Uw luisterrijke praal, de goedheên my bewezen,
't Staafde al het denkbeeld in mijn boezem opgerezen,
Dat uw verheven brein op stoute ontwerpen dacht...
Ik raadde uw doel! - Spreek op: wat dient er meer betracht?
fiësko.
Alom te zijn, te zien, te hooren, en - te zwijgen! -
Dan, eer ik verder ga, doe my bericht verkrijgen
| |
[pagina 144]
| |
Van Prins Giannettijn.
hassan.
Graaf! heb ik wel gehoord,
Zoo heeft de dochter van Verrina hem bekoord! -
fiësko.
Ik dank u voor die maar: hoe wist gy dit te ontdekken?
hassan.
'k Zag hem uit uw paleis met Lomellijn vertrekken.
Gy kent dien gunstling, die zijn gandsch vertrouwen won:
'k Beluisterde hun reên, en, naar ik hooren kon,
Beraamden zy 't ontwerp, om Bertha, met hun beiden,
Op morgen, in 't geheim, uit Genua te leiden:
En tot belooning heeft de Prins aan Lomellijn
Het Prokuratorsambt beloofd.
fiësko.
Kan 't mooglijk zijn?
Die dwaze liefdevlam zal in mijn voordeel werken:
Die gunst aan Lomellijn des adels haat versterken:
't Loopt alles naar mijn wensch. - Gy, hoor uw verd'ren plicht!
By de eerste stralen van het rijzend zonnelicht
Zult ge uw verspieders, waar gy veiligst op kunt bouwen,
Aan elke buitenpoort der stad het oog doen houën
Op al wie binnentreedt; - een dubbelduizendtal
Van Parmaas oorlogsvolk verwacht ik in deez' wal.
Een deel dier wakk're schaar, om niet bekend te worden,
Sluipt binnen, in 't gewaad van vreemde monniksorden:
Een ander is vermomd in 't effen pelgrimskleed,
En schijnt met hoed en staf ter bedevaart gereed:
Weêr and'ren zal uw oog deez' muren in zien trekken,
Die 't oorlogswapentuig door 't schamel kleed bedekken
Der bergbewoners, die Savooiens arm Gewest
Hier jaarlijks henen zendt: een deel genaakt deez' vest,
In minnezangersdosch en zal den maatzang paren,
Aan 't vrolijk toongeluid ler zilv'ren citersnaren,
Of neemt het licht kuras dier huursoldaten aan,
Die voor bepaalden prijs in vreemde diensten staan.
| |
[pagina 145]
| |
Aan elk die binnen treedt, zal menGa naar voetnoot1 zijn oogwit vragen, -
En elk het kenmerk van zijn zending by zich dragen.
Zorg bovenal dat niets der burg'ren aandacht wek!
Geleid hen. - 't Diep gewelf van 't naaste klooster strek
Aan allen tot verblijf. - Daar zullen zy vertoeven,
Totdat ik tot mijn doel hun bystand zal behoeven. -
hassan.
Ik heb uw wil verstaan, en, als de helle glans
Der zon gestegen is ten hoogen middagtrans,
Zal ik van mijn bedrijf u d' uitslag kennen leeren.Ga naar voetnoot2
fiësko.
Ga! ik begeef me aan 't feest: men mocht my daar ontbeerenGa naar voetnoot3
Hy vertrekt door de middeldeur. Hassan gaat zijlings af.
|
|