Fiësko.
Treurspel.
Ofschoon de Fiësko niet onder de beste treurspelen van Schiller behoort, had het toch van mijn eerste kindsheid iets byzonder aantrekkelijks voor my. Ik beschouwde het toen echter minder als treurspel; want als zoodanig beantwoordde het niet aan de vereischten, welke ik meende, dat een treurspel bezitten moest; maar ik schepte een gelijksoortig behagen in de stukken van Shakespeare, die ik evenzeer meer los als gedialogizeerde romans, min geschikt voor de opvoering, maar even waard om gelezen te worden als de Mathilde van Madame Cottin, de Gilblas van Le Sage, de Tom Jones van Fielding, en welke andere romans meer te dier tijd als treffelijk in hun soort geroemd werden, ja oneindig verheven boven die van Radcliffe, Ducray-Duménil, August Lafontaine, en anderen, die mijn trekschuitlektuur uitmaakten. Later, als jongeling, wekte Fiësko mijn belangstelling niet meer enkel uithoofde der fijn gesponnen intrigue, maar ook als voorstelling van politieke toestanden en gevoelens.
De grijze Doge Andreas Doria - hy mocht dan ook al eenvoudig het hoofd van een Aristokratische regeering geweest zijn - vertegenwoordigde, zoo als Schiller