Poëtische werken. Deel 7. Mengelpoëzy. Deel 3
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |
Hertog Jan I van Brabant.(Uitgesproken den 14den September 1860, op het Taal-Kongres te 's Hertogenbosch.) Hoe streelend klonk het ons in 't oor,
Ons, telgen van den Dietschen stam,
En van het oor in 't harte door,
Het welkom, dat ons tegenkwam.
En frisch gebloemt en vlaggepraal,
En feestmuzijk en keur van taal,
En warme handdruk tuigde er van:
't Is hier de stad, van ouds vermaard
Om gullen en gastvrijen aart,
De stad van Hertog Jan.
En luistrend naar het vol akkoord
Met reine stem uit ruime borst
Hier toegebracht aan Zuid en Noord,
Aan Vaderland en Taal en Vorst,Ga naar voetnoot(1)
Zoo voelde ik 't harte my geroerd
En my in zoeten droom vervoerd
| |
[pagina 297]
| |
Als soms de dichter droomen kan.
Verbeelding bracht my naar 't weleer,
Naar lang vervlogen dagen weêr.
En 'k dacht aan Hertog Jan.
O! Hertog Jan was vroom en vroed:
Zijn glorie heinde en ver verbreid.
Hy toonde op 't veld zijn oorlogsmoed,
In 't landsbestuur zijn kloek beleid.
Maar tevens, hy vergat ze niet,
De Dietsche taal, het Dietsche lied,
En, wakker Staats- en Oorlogsman,
Toch greep hy vaak naar 's dichters luit,
En lokte er blijde akkoorden uit,
Die goede Hertog Jan.
En wat zijn zangrig hart ontsprong
Vond weêrklank in elk luistrend oor.
Tot slotgevaart en veldhut drong
De melody dier liedren door.
Zy klonk in hofplaats en kasteel
Van 's meistreels harp, van fluit en veêl.
En 't volk, dat nimmer vleien kan,
Het vleide onwetend toch zijn vorst;
Want daaglijks zong 't met volle borst
Hem na, zijn Hertog Jan.
| |
[pagina 298]
| |
Sints eeuwen ging zijn lijk tot stof:
Zijn blijde cyther klinkt niet meer:
Toch onverganklijk blijft zijn lof:
Toch leeft zijn geest hier als weleer:
Toch klopt hier 't hart nog luid en blij
Voor Taal en Zang en Poëzy.
Wis, Zuid en Noord getuigt er van:
Hier, waar hy eens den Rijksstaf hield,
Is 't al door d' adem nog bezield
Van goeden Hertog Jan.
Waart licht zijn ziel nog door dees zaal,
Gewis doet haar de hulde goed,
Die Zuid en Noord der Dietsche taal
Hier toebrengt met een warm gemoed.
Die taal, zy blijft de vaste band
Der kindren van het Dietsche land;
En wat men losscheur of verban,
Nog hecht die taal, gelijk voorheen,
't Verbrokkeld erfgebied aaneen
Van goeden Hertog Jan.
O! blijve ze immer hier in eer,
Als heden op dit broederfeest,
Die taal van Brabants wakkren Heer:
En leve duurzaam hier zijn geest:
| |
[pagina 299]
| |
En wie in Zuid of Noord voortaan
Als Vorst en gids ons voor moog gaan,
Hy zij dan staats- of oorlogsman,
Dat hy vooral bescherming bied
Aan Neêrlands taal en 't Dietsche lied,
Als eenmaal Hertog Jan.
1861. |
|