Poëtische werken. Deel 7. Mengelpoëzy. Deel 3(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende ‘Bevond ik mij op vreemden grond.’ Een oud lied. Bevond ik my op vreemden grond, Verwijderd van mijn vrinden, Waar nimmer wijn te groeien stond, Waar zelfs geen beker was te vinden; Toch schepte ik water uit mijn hand, En dronk op 't lieve Vaderland. Waar' zy, de schoone, my zoo waard, Verdwenen uit mijn oogen, De hoop, mijn leste troost op aard, De hoop des weêrziens my onttogen; Toch bleef, tot aan mijn stervenstijd, Haar elke polsslag toegewijd. [pagina 219] [p. 219] Waar' me, op een klip vol ijslijkheên, De ballingschap beschoren, Waar ik en de Oceaan alleen, Naar 't lied des Zangers konden hooren, Toch zong ik, even luid en blij, Mijn lied voor d' Oceaan en my. 1854. Vorige Volgende