Poëtische werken. Deel 7. Mengelpoëzy. Deel 3
(1861)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijNog een zeemansliedtjen.
| |
[pagina 217]
| |
U dreigend toeven, mijde uw schip
Het ongastvrije strand te naad'ren.
Verlaat voor geen bedriegbre reê
Den ruimen plas. Hou zee! hou zee!
Hou zee! wat nooden u besprongen,
Schoon ra en mast aan splinters viel,
En, bobblend, in de lekke kiel
De brakke golven binnendrongen;
Wat onweer and'ren siddren deê,
Uw moed bewaard! Hou zee! hou zee!
Hou zee! schoon 's vyands oorlogsbrikken
Hun vlaggen toonen in 't Kanaal,
Zoo voor hun monden van metaal
Uw bondgenooten rugwaart schrikken,
Zeil gy, in oorlog als in vreê,
Kloekhartig door! Hou zee! hou zee!
Ook gy, tot Koning ons gegeven,
Gy, wien ons hart bemint en eert,
Gy, die het schip van staat regeert,
Manmoedig steeds aan 't roer gebleven!
Uw Neêrland zeilt vertrouwend meê,
Waar gy het leidt. Hou zee! hou zee!
| |
[pagina 218]
| |
Hou zee! wat onweer ook moog' broeien,
Schoon haat of tweedracht barne en kook',
Schoon krijg of oproer u bestook',
Schoon staatsorkanen dreigend loeien,
De hand aan 't roer! tot God uw beê!
Voor land en volk! Hou zee, hou zee!
1854. |
|