Poëtische werken. Deel 7. Mengelpoëzy. Deel 3(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Grijzaarts-lied. Al heeft ook de jeugd met haar zoet ons verlaten, Wat zouden toch ydele klachten ons baten? Wie weet te genieten, voor hem bleef op aard Nog menige vreugde gewislijk bewaard. 't Is dwaasheid, te treuren om 't verre verleden: 't Is dwaasheid, met angst in de toekomst te zien. Neen blij klink' ons lied, en, verheugt ons het heden, Ook 't morgen welligt zal genoegens ons biên. De zoetheên die vroeger de jeugd ons woû schenken, Zy zijn ons een rijkdom van zalig herdenken; Zoo blijve ook elk uur, thands in blijdschap doorleefd, [pagina 191] [p. 191] Een schat ons, die later verbeelding hergeeft. Zoo scheppen wy vreugd in vervlogene dagen, Al zij 't ook vermengd met een schaduw van smart. En schoon wy het wicht van den ouderdom dragen, Geen ouderdom is er voor 't jeugdige hart. Aug. 1849. Vorige Volgende