Poëtische werken. Deel 7. Mengelpoëzy. Deel 3
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
O! hoe was my het denkbeeld verheven en waard,
Om, van ver slechts, uw voetspoor te drukken,
En in 't lauwerenbosch, waar ge een kroon had vergaêrd,
My een nederig twijgjen te plukken.
'k Zag mijn eerzucht voldaan en mijn poging bekroond;
Maar ook tevens, wat waan my kon blinden,
En hoe ydel de roem is, waar dichtkunst meê loont,
En wat dist'len haar palmen omwinden.
Maar, hoe droevig de hoop, die mijn jeugd had gevleid,
Zich in lateren tijd zag bedrogen,
O! Toch heeft my de zangster een vreugde bereid,
Waar 'k in dankbaren trots op mag bogen.
Want zy bracht my tot u, die my vriend hebt genoemd,
En uw vriendschap door daden doen blijken;
Die 't vergunt, dat by namen, zoo waard en beroemd,
Ook de mijne in uw keurboek moog' prijken.
O! Moog' lang nog 't herzien van den schat hier vergaêrd,
Een weemoedige zoetheid u schenken:
En uw hart, als gy soms deze regels ontwaart,
Ook den schrijver goedgunstig herdenken.
1840. |
|