Poëtische werken. Deel 6. Mengelpoëzy. Deel 2(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 286] [p. 286] Leven. Wat is 't leven? Een onzekere dag van April, Nu zoo buijig en woest als in Maart, Nu als Meidag zoo zoet en zoo stil, Met zijn wolkjens en lichtjens: nu broejend, dan kil. Niets gewis noch verwacht Dan het naad'ren der nacht. sMorgens vroeg, 's avonds laat valt de daauw op de hei: En het leven vangt aan en gaat uit met geschrei. Wat is 't leven? Een verscheidenlijk kleppende bel, Die voor trouwfeest en lijkdiensten klingt. Eerst rinkinkt zy, opbeurend en snel, Van verwachting en hoop en genoegen en spel. Dan, alras klinkt haar toon Min bevallig en schoon, [pagina 287] [p. 287] Tot, meer statig en zwaar, in die plechtige stond, Haar gebom ons 't beluiden der dooden verkondt. Wat is 't leven? Een verhaal, dat van wond'ren gewaagt: Een verhaal, vol gevaren en leed: Een verhaal, dat by d'aanvang behaagt; Maar weldra ons verwondert, ontzet en versaagt, Dat gevalt en verrukt: Dat bedroeft en bedrukt, Dat, by 't slot, ons, van rouw en van smart overlaên Met bekretene kaken ter ruste doet gaan. Wat is 't leven? 't Is die vlinder, gedaald van omhoog, Die het zwerk, zijn verblijfplaats, verliet, Wijl de glimworm hem flikkerde in 't oog, En met yd'le vertooning van glinst'ring bedroog. Roem en schat is de wensch Van den dwalenden mensch. Men vergaapt zich aan schijnsel, omkleedsel en vorm: En wat vindt men? een blinde, een veracht'lijke worm. Wat is 't leven? 't Is een boog, die het goede belooft. 't Is een regenboog, prachtig en blij, [pagina 288] [p. 288] Rijk in glansen, doch spoedig verdoofd, Rijk in kleuren, doch spoedig getaand en geroofd: Die door meng'ling van zon En van regen begon, Doch verganklijk en ydel, verflaauwt en verkwijnt, En kortstondig in wezen, voor eeuwig verdwijnt. Wat is 't leven? 't Is de vlam van een fakkel by nacht. Die met weif'lende blikkering licht, En gebluscht is eer 't iemand verwacht. Ieder wind, die haar aanblaast, vermindert haar kracht: 't Is en schijnsel en rook: 't Is en klaarheid en smook: En hoe schooner ten lesten haar flonkerlicht blinkt, Hoe verhaaster haar glans in het duister verzinkt. 1827. Naar henry neele. Vorige Volgende