Poëtische werken. Deel 6. Mengelpoëzy. Deel 2(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 284] [p. 284] Wapenkreet. Op, wakk're hopliên! op! ontwaakt! De blonde dageraad genaakt. Men wint geen roem niet slapen: Geen roem, wanneer de zonnegloed Onopgemerkt het dal begroet: Geen buit voor oorlogsknapen. Neen, zij de vroege morgenstraal Teruggekaatst van 't heldenstaal, En vonkel hy in 't wapen. Zal ooit de beuk'laar schrik verwekken, Hy moet Auroor ten spiegel strekken. Ontwaakt! Het gloeiend ochtenduur Vervangt de sluim'ring der natuur, Roept allen tot hun plichten. De werkman heeft de spaê gevat: [pagina 285] [p. 285] De jager treedt de velden plat. Zoudt gy voor deze zwichten? Geleerden snuff'len reeds met vlijt In boeken van verloopen tijd, In stads- en landsgeschichten. Zal ooit de beuk'laar schrik verwekken, Hij moet Auroor ten spiegel strekken. Klein is 't gewin, schoon zuurgchaald, Dat 's werkmans noeste vlijt betaalt: Des weimans winst is mager: Hoop stelt den schrijver meest te loor: En echter wekt de morgengloor Geleerden, bouwman, jager. Uw winst is buit: uw jacht is strijd: Uw studie, glorie voor altijd: En echter zijt gy trager? Ontwaak! en moog' de vyand vreezen! Uw schild, Auroor ten spiegel wezen. 1826. Naar walter scott. Vorige Volgende