Poëtische werken. Deel 6. Mengelpoëzy. Deel 2(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 282] [p. 282] Walsche melodij. Kindness fadeth away, but vengeance endureth. 'k Vroeg der luit: ‘wie heeft uw snaren, eens zoo lieflijk, stuk gesneên?’ En zy sprak: ‘de kromme vinger, dien 'k bespot had lang geleên:’ 't Zilv'ren staafjen wordt verbogen: 't staal weêrstaat des sterken hand. Zachtheid kwijnt en wordt vergeten: wraakzucht houdt onwrikbaar stand. Zoete honig streelt de lippen; maar de smaak is ras voorby. Lang nog proeft de tong den alsem, lang de scherpe specery. 't Slachtmes velt het vreedzaam ooilam; maar de wolf doorwoedt het land. Zachtheid kwijnt en wordt vergeten: wraakzucht houdt onwrikbaar stand. 'k Vroeg aan 't heldergloeiend ijzer, wijl het rood op 't aanbeeld lag, ‘Waarom of ik 't wilgenblokjen eer dan hem verteeren zag?’ - - ‘In de mijn ben ik geboren, en de wilg aan 't lieflijk strand.’ Zachtheid kwijnt en wordt vergeten: wraakzucht houdt onwrikbaar stand. [pagina 283] [p. 283] 'k Vroeg den hoogen eik der wonden, wat zijn groeikracht had vertraagd, En hy toonde my zijn wortels, van een wormpjen doorgeknaagd. 's Morgens werd de knaap getuchtigd, 's avonds stak hy 't slot in brand. Zachtheid kwijnt en wordt vergeten: wraakzucht houdt onwrikbaar stand. 't Bliksemvuur vernielt den tempel, schoon de wolk zijn tinne omhangt, 't Stormgeblaas verstrooit de vlooten, schoon het zeil den Zefyr vangt. Hy, die machtig is en heerlijk, valt door ongeächte hand. Zachtheid kwijnt en wordt vergeten: wraakzucht houdt onwrikbaar stand. 1826. Naar walter scott. Vorige Volgende